dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Baby’s met een verhoogd erfelijk risico op dyslexie zouden baat kunnen hebben bij training in de baarmoeder.’ Dat suggereerden een stel Finse onderzoekers die eerder deze week de blits maakten met de ontdekking dat als je foetussen de klanken ‘tatata’ en ‘tatota’ laat horen, ze hier vlak na de geboorte breintechnisch sterker op reageren dan op zomaar wat andere wartaal.

Dat is op zich leuk om te weten. En toch zakte de moed me bij het horen van deze uitspraak met enige kracht in de schoenen. Niet eens omdat het nogal een stap is van ‘tatata’ naar dyslexiepreventie, zoals een Nijmeegse hoogleraar terecht opmerkte. Maar vooral omdat ik dacht: die arme moeders. Er moet al zo veel tijdens je zwangerschap. Niet roken, niet drinken, geen koffie, geen ongezond eten en geen stress. En je moet uiteraard aan zwangerschapsyoga doen, zodat je straks als een ware zenmonnikerette gaat bevallen en niet zult dreigen de dienstdoende gynaecoloog te wurgen met zijn eigen stropdas als hij niet nu – NU! – een ruggeprik voor je regelt. (Ik ontken overigens alles)

En dat is nog maar het begin. Is de baby eenmaal succesvol uitgeperst – geen keizersnede, want dan krijgt het kindeke teer niet voldoende van mama’s gezonde darmflora mee en dat vergroot weer de kans op allerlei ellende – dan barst het risicomanagement pas echt los. Er dient vanzelfsprekend borstvoeding gegeven te worden, want dat beschermt volgens de foldertjes tegen oorontsteking, buikpijn, eczeem en overgewicht en levert ook nog vier bonus-IQ-punten op. Er moet gedraagdoekt, voor de veilige hechting. En geen vijf dagen naar de crèche, want dat vergroot volgens sommige onderzoekers het risico op gedragsproblemen.

Welkom in de oorlog tegen risico’s, waarin elk potentieel gevaar met een welgemikte preventiegranaat wordt uitgeschakeld en ouders vol goede wil de loopgraven bemannen.

Deze oorlog is minder dan een generatie oud. De meeste 25-plussers herinneren zich nog hemelse en tegenwoordig ten enenmale uitgesloten vrijheden als alleen naar de kleuterschool lopen, zonder supervisie door de wijk dwalen en helmloos rolschaatsen. Wat is er sindsdien veranderd? Socioloog Joan Wolf stelt dat we tegenwoordig leven in een risicocultuur, waarin de werkelijkheid voor een belangrijk deel wordt vormgegeven door angst voor dingen die nog niet gebeurd zijn. Welk wasmiddel je kiest, hoeveel geld je spaart, dat je twee stuks fruit eet in plaats van twee stuks chocoladereep – het is allemaal preventie.

Deze risicocultuur wordt gevoed door veranderde denkbeelden over gezondheid en veiligheid. Was veiligheid vroeger de afwezigheid van gevaar, en gezondheid de afwezigheid van ziekte, nu zijn het gradaties op een glijdende schaal. Waar je je op die schaal bevindt, is grotendeels je eigen verantwoordelijkheid. Je bent misschien best fit, maar als je dagelijks zou sporten en meer bladgroente zou eten zou je nog gezonder zijn.

Het ongezellige van zo’n risicocultuur is dat ze eigenlijk maar één kant op kan: richting banger. Journalist Maartje van Hoek beschreef vorig jaar in Trouw hoe de risicocultuur in ons voorland de VS erbij staat. In New York is het bijvoorbeeld gebruikelijk om na speeltuinbezoek de handen van je kind te ontsmetten. En een kinderzitje voorop de fiets wordt aldaar levensgevaarlijk geacht, zelfs als de oempaloempa in kwestie een helmpje draagt.

Gelukkig is er vaak iets handigs te koop waarmee je het risico du jour te lijf kunt. De angsten van de westerse mens zijn erg goed voor de handel. En als we even niet meer bang zijn, zijn er in onze vrijemarkteconomie altijd wel slimme bedrijven die ons attenderen op een vers gevaar, zodat we ter preventie hun product x kopen. Ik vraag me weleens af: danken wij de risicocultuur aan hen?

Maar de belangrijker vraag is of we zo wel kunnen leven. Zelf merk ik dat de voortdurende kopzorgen me steeds zwaarder vallen. Ben ik wel gezond genoeg, zijn mijn kinderen wel helemaal veilig, hoe gaat het met ons geld? En dan moet ik denken aan een spreekwoord dat mijn opa vaak aanhaalde: ‘Een mens lijdt het meest van het lijden dat men vreest.’ Misschien wordt het tijd voor een staakt-het-vuren in de oorlog tegen risico’s. Moeten we van alles gewoon eens lekker op zijn beloop laten. De notie van dyslexietherapie voor foetussen lijkt me een uitstekende aanleiding om die streep in het zand te trekken.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mensen: ik houd van ze. Oké, als ze ‘s nachts een Leids laboratorium binnensluipen om daar de resultaten van reuma-onderzoek te manipuleren, dan is de liefde wat minder. Als ze samen een Egyptisch leger vormen dat met sluipschutters en bulldozers 235 demonstranten ruimt, idem dito.

Maar over het algemeen ben ik zeer te spreken over homo sapiens. Zoals toen ik gisteren in de nieuwe Ikea-gids een plaatje zag waarin iemand kindertekeningen had opgehangen aan van die kleerhangers voor broeken. Vergeet wetenschapsfraude, rellen en economische malaise: daar kikker ik onmiddellijk van op.

Helaas wordt mijn menslievende mening niet door iedereen gedeeld. De Nederlandse overheid, bijvoorbeeld, komt de laatste tijd nogal misantropisch uit de hoek. Iedereen die niet supergeslaagd door het leven vlindert wordt met argwaan bekeken. Bijstandsgerechtigden zijn potentiële fraudeurs, kinderen zijn opvangtoeslagvreters, zieken zijn kosten op pootjes en mantelzorgers vooral een handige manier om het laatste begrotingsgat te vullen.

Recent heeft de regering in het bijzonder de pik op zzp’ers. Het verwijt luidt dat deze zelfstandigen eigenlijk stiekem werknemers zijn, die elk jaar een oneerlijk belastingvoordeel opstrijken. Dat moet gecorrigeerd, vindt het kabinet, even negerend dat de zzp’er op de huidige arbeidsmarkt aan een grote behoefte voldoet: een professional die de klus opknapt en daarna gewoon weer weggaat. Zo hoef je als werkgever niemand aan te nemen, en houd je je toko concurrerend. Die zzp’ers zorgen ondertussen van het geld dat het belastingvoordeel oplevert lekker voor zichzelf: niemand hoeft hen te betalen als ze ziek zijn, of werkloos, of bijscholing behoeven, en ook hun arbeidsongeschiktheid en pensioen verzekeren ze eigenhandig. En al verdienen ze soms maar net iets meer (of net iets minder) dan minimumloon: ze houden nergens hun hand op.

Zelf ben ik ook zo’n zzp’er. En afgezien van deze smet op mijn blazoen ben ik Ruttes natte droom. Van mijn eenmanswinst betaal ik een boekhouder, een schoonmaakster en een klusjesman. Ik kocht dit jaar een auto, stapels boeken en een nieuwe laptop, en ging twee keer op vakantie in Nederland. Ik stimuleer me economisch te pletter. Niet dat ik daardoor de Haagse goedkeuring kan wegdragen. Nee: zzp’ers doen niet genoeg aan innovatie, mopperde VVD-kamerlid Neppérus afgelopen woensdag in Trouw. Als ik nou chips met joppiesaussmaak had uitgevonden, of knakworstjes met de smeerkaas er al in, dán had ik gedeugd in de ogen van de staat. Maar nu: helaas pindakaas.

Ik neem het maar niet te hoog op. Net als de meeste mensen, trouwens. Want dat mag ook weleens gezegd: wij zijn als onderdanen enorm sportief geweest in deze crisistijd. Rutte had elke werkende duizend euro beloofd. Die hebben we nooit gezien, maar demonstreerden we? De inflatie is hoog, de economische groei afwezig, onze hypotheken staan onder water en de koopkracht daalde sinds 2008 met meer dan vijf procent, maar trokken wij naar Den Haag om het Binnenhof te bezetten? Nee. We gingen gewoon door met werken, leven en voor elkaar zorgen, en hoefden niet van het Malieveld te worden gebulldozerd. En dat is best jofel van ons. Dus wil ik bij deze graag een enorme veer in ons collectieve achterste steken. Wij zijn leuke mensen. De regering mag haar handjes dichtknijpen met burgers zoals wij.

PS. Eerder schreef ik in Trouw de column ‘Zzp’ers staan met hun rug tegen de muur’ en rekende ik uit wat de plannen voor zzp’ers uit het regeerakkoord (waaronder het afschaffen van de zelfstandigenaftrek) ongeveer gaan kosten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De Tweede Wereldoorlog is te lang geleden. We zijn dingen aan het vergeten.

Dat dacht ik toen ik de brief van schrijver en komiek Stephen Fry las, waarin hij oproept tot een boycot van de Olympische Spelen in Sochi. Hij vergeleek het homohatende Rusland van nu met het Duitsland van 1936, waar Hitler ondanks zijn toen al bepaald onaangename houding tegenover Joden toch eervol olympisch gastheer mocht zijn. De vergelijking heeft iets treffends, zeker aangezien toentertijd slechts weinigen echt ongerust waren over Duitsland. Alleen linkse sneuneuzen zoals Churchill waren anti-Hitler. We konden rustig slapen.

Fry’s boycotvoorstel is voor de Nederlandse regering natuurlijk bepaald onaantrekkelijk. De handelsrelaties met Rusland zijn veel te belangrijk. Toen Rutte afgelopen april in eigen huis de kans had om Poetin eens even flink over de knie te leggen, kwam hij al niet verder dan de Russische homosituatie ‘aanstippen’ – alsof het om een wratje ging, in plaats van een grove mensenrechtenschending.

Emancipatieminister Bussemaker durft iets meer: zij wil in Sochi homorechten ‘aan de orde stellen’. Dat werkte in China immers ook zo, ehm, goed. Haar voornemen riep bij de optimisten evenwel visioenen op van roze schaatspakken en een openingsceremonie vol regenboogvlaggen. Dat gaat niet gebeuren. Want tegen die tijd verklaren we ongetwijfeld dat ‘het nu over de sport moet gaan’. En bovendien: zulke politieke uitingen mogen niet van het IOC.

Ondertussen verwijdert Rusland zich van het westen. Het land houdt de democratische schijn nog maar met moeite op. Houdt grote legeroefeningen. Levert wapens aan Syrië. Poetin stak een Snowden-vormige middelvinger op naar Obama. Geweld tegen homo’s wordt gedoogd. Neonazi’s voelen zich zo vrij om homojongens anaal te martelen met bierflesjes en purschuim dat ze zichzelf in hun triomfantelijke filmpjes niet eens onherkenbaar maken. Waarom zouden ze ook? Met de nieuwe anti-homowet verleent de staat weliswaar geen juridische maar wel ideologische steun aan hun daden.

En wij? Wij staan erbij, en kijken ernaar. Lekker schaatsen, straks. Vier keer goud voor Sven.

Ik herinner me beelden uit Syrië, van een paar maanden geleden. Het regeringsleger had een clusterbom gegooid op een dorpje. De camera vond het dode lichaam van een vrouw. Ze was van mijn leeftijd. Naast haar zat een overlevende, een peutermeisje. Ze had haar handje op het been van haar moeder gelegd. Heel stil. Zo had ze daar de hele ochtend gezeten.

En ik dacht: nu gaan we iets doen. Nu gaat de NAVO die hele godvergeten Syrische luchtmacht naar het stenen tijdperk bombarderen. Of op zijn allerminst een no-flyzone instellen. Maar er gebeurde niets. Syrië verdween van de voorpagina’s. Afgelopen donderdag meldde het NOS-journaal haast terloops dat er daar dagelijks 200 mensen sterven. En wij staan erbij, en kijken ernaar.

De lessen die we hadden moeten leren van de Tweede Wereldoorlog zijn langzaam in vergetelheid aan het raken. Dat je een leider die minderheden opjaagt niet gewoon zijn gang laat gaan. Dat we de banaliteit van het kwaad zouden herkennen aan de honderden kleine stapjes in de verkeerde richting, en niet pas als het groots en meeslepend misloopt. Dat we zeiden: dit mag nooit meer gebeuren.

Nou, het gebeurt dus. Staan we erbij en kijken we ernaar?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik heb weinig goede herinneringen aan het baren van mijn dochters. De eerste keer had ik na ruim twintig uur vol weeënstormen geen persdrang. Het ziekenhuis bestelde een man met een vacuümpomp. Nummer twee kwam per spoedkeizersnee ter wereld omdat ze overdwars lag. Fijn was anders.

Ik moest hieraan denken toen ik las over de vroedvrouw Laura van Deth, die sinds vorige week haar vak niet meer mag uitoefenen van de tuchtrechter omdat ze in vier zaken zo onprofessioneel heeft gehandeld dat het gevaarlijk werd voor de moeders en baby’s onder haar hoede. Die moeders hadden haar actief opgezocht, want Van Deth durfde tweelingen en stuitliggingen wel thuis te halen, achter de rug van de gynaecoloog om, en in weerwil van een protocol dat zulke riskantere bevallingen richting ziekenhuis dirigeert.

Dat deze mevrouw bij Van Deth terecht kwam, is niet zo verwonderlijk. Je hoeft niet lang op internet te zoeken om de afkeer tegen te komen die de verloskundige heeft van dokters en ziekenhuizen. Zo schrijft ze op het blog ‘Baas over eigen buik’: “De nieuwe religie is die van de medische wetenschap die cijfers publiceert waarvan we opgewonden raken en angstig. (…) We weten zelf niet meer hoe het van binnen voelt en wat wij nodig hebben. Maar diep van binnen weten we het nog wel, alleen is de medische wetenschap er niet op gericht dat je als zwangere zelf iets voelt of weet.”

Nou verdenk ik persoonlijk de medische wereld niet van een of ander complot tegen het gevoelsleven van de zwangere vrouw. Maar andere vrouwen doen dat blijkbaar wel, en voor hen stond Van Deth dan klaar. Haar argument: iemand moet deze vrouwen toch helpen bij hun nadrukkelijke wens?

Daarmee doet Van Deth alsof ze onderdeel van de oplossing was, terwijl ze in feite onderdeel was van het probleem. De vroedvrouw had immers met haar anti-medische houding die wens al op voorhand een zekere legitimiteit gegeven, net zoals de vereniging Kritisch Prikken dat doet voor ouders die hun kind niet willen laten vaccineren. Zo droeg Van Deth bij aan het vergroten van de afstand tussen moeder en medische hulp; hulp die de baby misschien het leven redt. En waarom? Om, en ik citeer uit Van Deth’s blogpost, “op onze eigen manier te kunnen baren”.

Het is een groot goed dat dit in Nederland meestal gewoon kan. Ik ben hartstochtelijk voorstander van de grote keuzevrijheid die zwangere vrouwen hebben in waar en hoe ze hun nageslacht op de wereld zetten. Maar die vrijheid is niet absoluut.

Want laten we niet vergeten waarom je baart. Niet primair omdat het zo’n Gedenkwaardig Levensmoment is, waarin je wensen en persoonlijke overtuigingen gereflecteerd worden – dat is de bonus, de slagroom op de taart. Je baart om het kind van A naar B te krijgen, en wel op zo’n manier dat kind en moeder de beste kans hebben om deze reis ongeschonden te doorstaan. Als dat betekent dat je als zwangere vrouw op medisch aanwijzen moet bevallen op een manier die je niet zo prettig vindt: helaas pindakaas. Niet alles gaat zoals je wilt. Het is de taak van een vroedvrouw om daarop te wijzen. Daarin faalde Van Deth al voordat het baren begon.

Dus dan is je bevalling niet zo leuk als je had gehoopt. Dat was het voor mij ook niet. Ik kan daar prima mee leven. Want aan het eind van de rit nam ik beide keren een gezonde dochter mee naar huis. Als ik het met Van Deth thuis had geprobeerd was dat anders geweest. Dan had ik tenminste één van mijn kinderen niet in hun bedje gelegd, maar in een kist.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Meestal leidt het woord ‘voetbalvrouwen’ bij mij niet tot emancipatietechnische vrolijkheid. Maar vorige week wel. Het Nederlands vrouwenelftal speelde namelijk tegen topfavoriet Duitsland, en 770.000 mensen keken er live naar op Nederland 3. Kranten maakten ruimte om over de wedstrijd te berichten – bijna alsof het over mannenvoetbal ging, behalve dan dat het bericht in deze krant kleiner was dan het dubbelverslag van een verder tamelijk oninteressante etappe in de Tour de France. Maar toch: vrouwenvoetbal werd uitgezonden, bekeken en besproken. En de dames speelden nog gelijk ook.

Voorafgaand aan dit duel las ik in de Volkskrant dat voetbal de snelst groeiende sport onder meisjes is. In 1998 waren er iets meer dan zestigduizend speelsters lid van de KNVB, nu bijna 130.000. De reden: sinds er in Nederland een profcompetitie is voor vrouwen, hebben de meiden wat te dromen.    Zoals de 14-jarige voetbalster Aïscha Daniels: ‘Later hoop ik Ajax te halen, of Oranje.’

Dat dromen is belangrijk. Vorig jaar schreef ik op deze plek over hoe er in de Indiase provincie West-Bengalen bij de dorpsraadverkiezingen zetels werden gereserveerd voor vrouwen. Nog afgezien van het feit dat dit helemaal niet leidde tot de vaak gevreesde vloedgolf van incompetente excuustruzen – integendeel – bleek dat het vrouwenquotum een extra positief effect had op Indiase meisjes. Hun ambities groeiden; ze gingen langer naar school, en besteedden minder tijd aan het huishouden. Er was iets te bereiken voor ze, nu ze niet meer tegengehouden konden worden door een glazen plafond.

Het nadeel van vrolijke dromen is dat de wereld soms zo ruw lijkt als je wakker wordt. Zoals afgelopen donderdag, toen ik tijdens het kijken van Nederland-Duitsland even keek wat er op de sociale media zoal werd gezegd over de wedstrijd. Veel was het niet, en van de mensen die het er wel over hadden, spraken de meesten niet over het spel van de oranje leeuwinnen. Wel hierover: ‘Heerlijk, lekkere wijven op het voetbalveld’. En: ‘Ruilen die vrouwen ook van shirt na de wedstrijd?’ Iemand  gaf elf redenen om naar de wedstrijd te kijken, waarvan er tien foto’s waren van speelster Anouk Hoogendijk, veelal in lingerie, of terwijl ze schaarsgekleed zat te zweten. Dat ze ook kan voetballen was pas reden elf.

Het uiterlijk van een sportvrouw doet er meer toe dan haar prestaties. En wee de vrouw die wel succesvol is maar niet beeldschoon, zo bleek uit een verzameling twitterberichten op de blog Public Shaming. Ze gingen over Marion Bartoli, en waren verstuurd op het moment dat zij glorieus Wimbledon stond te winnen van de langbenige blondine Sabine Lisicki. Een bloemlezing: ‘Iemand die zo lelijk is als Bartoli verdient het niet om te winnen.’ ‘Marion Bartoli is een vette lelijke stinkende kleine slet.’ ‘Bartoli jij dik lesbisch uitziend stuk stront, laat Lisicki winnen godverdomme.’ En dit zijn niet drie spelden in de digitale hooiberg. Er waren honderden van dit soort tweets. Zelfs de BBC-commentator merkte op dat Bartoli niet moeders mooiste was. Waarop zij antwoordde dat ze nooit had gedroomd van een carrière als supermodel. Maar wel over het winnen van Wimbledon.

Dat is een dapper van Bartoli, want we leven in tijden waarin meisjes van jongs af aan wordt ingeprent dat hun uiterlijk is wat telt. In Vrij Nederland schreef ik over de trend dat meisjesspeelgoed tegenwoordig sexy moet zijn. Lego-poppetjes voor meisjes van zes jaar hebben borstjes. Van roze blokjes kun je een schoonheidssalon bouwen. My little ponies hebben sexy lange benen en opgemaakte ogen. Speelgoedwinkels hebben een meisjeshoek vol make-up.

Geen voetbal is er te bekennen. Maar wat hoop ik dat de al die KNVB-meiden toch blijven dromen van eer en glorie bij Ajax en Oranje.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er zijn mensen die medelijden hebben met Heleen Mees. Die geld willen inzamelen om haar borgsom te betalen, zodat ze de gevangenis kan verlaten waar het New Yorkse OM haar in heeft gestopt op verdenking van stalking en seksuele intimidatie. Opzij-hoofdredacteur Margriet van der Linden sprak op twitter van ‘poor Heleen’.

Het heeft natuurlijk ook iets tragisch. Zo heb je een gepassioneerde affaire met topeconoom Willem Buiter, en zo ben je de afgewezen geliefde. En niet alleen dat: je bent onmachtig om je gierende vurigheid een halt toe te roepen, en de hele wereld is er getuige van.

Die wereld bestaat bovendien niet enkel uit medelijdende toeschouwers. Er is ook leedvermaak. Mensen die ervan genieten een sterke vrouw te zien vallen. Die Mees wegzetten als een gestoord wijf, waar geen zinnig man ooit zijn jongeheer in had moeten hangen. Of als hoer, zoals Jan Dijkgraaf, die op zijn blog stelde dat ze de negentien jaar oudere econoom neukte omdat hij haar kon helpen promoveren.

Hoer, gek, slachtoffer. Alledrie typeringen die duidelijk maken dat deze zaak boven alles draait om gender.

Bij wijze van experiment heb ik gisteren geprobeerd de berichtgeving rondom Mees met andere ogen te lezen. Alsof het niet over Heleen ging, maar over Henk. Henk Mees, invloedrijk Nederlander in New York, ex-minnaar van de prominente wetenschapper en gezinshebbende Wanda Buiter. Nadat zij de relatie verbrak kon Henk haar niet loslaten. Daarbij overschreed hij elke denkbare hartzeergrens. Meer dan duizend mails stuurde hij haar, met subtiele doodswensen (afbeeldingen van dode vogeltjes), minder subtiele doodswensen (‘Ik hoop dat je vliegtuig neerstort’) en seksuele intimidatie (foto’s waarop Henk zich aftrekt). Maar daar stopt Henk niet. Hij benadert Wanda’s gezin, richt zich tot haar man en zelfs haar kinderen. Zij vraagt hem te stoppen, maar hij laat zich nu door niets en niemand meer tegenhouden. Pas als het OM ingrijpt heeft Wanda eindelijk rust.

Zou Van der Linden over ‘arme Henk’ hebben getwitterd? Zou Dijkgraaf hebben geconcludeerd dat Henk met Wanda vree om er een academische titel te verkrijgen?

Ik denk het niet. Want Henk Mees was één van de zovelen geweest. Stalking is nogal een mannenmisdaad. Van de daders is tachtig tot negentig procent vent. Dus is Henk geen uitzondering. Alweer een man die seksueel intimideert. Alweer een man die niet weet wat het woord ‘nee’ betekent. Alweer een man die een vrouw te stuipen op het lijf jaagt. Zoals schrijver Margareth Atwood zei: ‘Mannen zijn bang dat vrouwen ze zullen uitlachen. Vrouwen zijn bang dat mannen ze zullen vermoorden.’

Die uitspraak legt meteen de ironie van de zaak Heleen Mees bloot. Aan de ene kant wordt ze verdacht van een misdrijf waaraan vooral mannen zich schuldig maken. Ergens is dat heel geëmancipeerd van haar: ze liet zich door haar gebrek aan Y-chromosoom niet tegenhouden om seksueel te intimideren. Hiermee is ze onderdeel van een trend: er komen steeds meer vrouwelijke zedendelinquenten.

Aan de andere kant laten de reacties zien dat de samenleving nog lang niet klaar is voor vrouwen die op dezelfde manier over de schreef gaan als mannen. Het idee dat de vrouw bij een zedendelict vrijwel altijd het slachtoffer is zit heel erg diep. De mensen die daar niet aan willen, geven maar weinig alternatieve lezingen ten beste, die nog bijzonder stereotiep zijn ook: ze is een hoer, of een gek.

En dat terwijl de conclusie eigenlijk zo voor de hand ligt: vrouwen zijn net mannen. Ten goede, maar ook ten kwade. En zo maakte Heleen Mees, zelfs terwijl ze de wet overschreed, toch nog een feministisch punt.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.