dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Een meisje werd weggestuurd bij een schoolfeest omdat haar kleding ‘onpure gedachten’ opriep bij de aanwezige mannen. Een president zei over homo’s: ‘Ik wist nooit wat ze deden. Het werd me onlangs verteld en wat ze doen is vreselijk. Walgelijk.’ Een meisje van twee werd vermoord om iets wat een geestelijke had gezegd. Militairen lieten hun vijanden als honden aan een ketting over de vloer kruipen. Een extremistische groep stelde dat mensen van andere religies geen ziel hebben en dat alle Joden onderdeel van Het Kwaad zijn.

U denkt hierbij aan moslims? Helaas, dan gaat u niet door voor de koelkast. Het bovenstaande vond plaats op respectievelijk een schoolfeest in Virginia, in het overwegend christelijke Uganda en in de door Amerikanen bezette Abu Ghraib-gevangenis. Het peutermeisje kwam uit Florida, waar ze door de ex-vriendin van haar moeder in de badkuip werd verdronken omdat deze vrouw tijdens een kerkdienst het idee had opgedaan dat ze – net als in het bijbelse verhaal van Abraham en Isaac – het kind moest offeren. God zou haar dan tegenhouden, mits dat Zijn plan was. En de extremistische groep bestaat vrijwel uitsluitend uit evangelische en protestantse ultra-rechtse Amerikanen. Zij stellen dat alle niet-blanken afstammen van de zielloze ‘moddermensen’ die al op de aarde leefden voordat God onze gabber Adam schiep. Oh, en joodse mensen zijn kinderen van Satan. Dan weet u dat.

Ik moest aan deze voorvallen denken toen ik afgelopen woensdag de column van Max Pam las. Hij probeerde daar, door een aantal voorbeelden van extremistische en islamitisch angehauchte terreurorganisaties te geven, de stelling te onderbouwen dat de islam als religie niet deugt. Sarcastisch merkte hij op: ‘Al die vermoorde mensen, al die verkrachte vrouwen, al die kinderen die met een bomgordel naar de vijand zijn gestuurd, die hebben helemaal niets met de islam te maken. Zij vertegenwoordigen in geen enkel opzicht de islam.’

Het leidt geen enkele twijfel dat deze organisaties – ISIS, Boko Haram, Al Shabaab, de Taliban – gruweldaden plegen uit naam hun geloof. Maar als we de redenering van Pam consequent doortrekken en complete religies gaan afrekenen op wat extremisten doen, dan moeten we ook vaststellen dat het christendom een godsdienst is van vrouwenhaters, homohaters, sadisten, kindermoordenaars en antisemieten.

Toegegeven, de Jezus-liefhebbers hebben vandaag de dag niet het meeste bloed aan hun handen. Als het tot een wedstrijdje religieus-terroristisch vérplassen zou komen dan vermoed ik dat de moslims winnen (hoewel je best zou kunnen beargumenteren dat de weigering van de meeste christelijke kerken om zich enthousiast uit te spreken vóór condoomgebruik ze in ieder geval deels verantwoordelijk maakt voor de slordige anderhalf miljoen doden die er elk jaar in Afrika en Azië vallen door de aids-epidemie – maar dat terzijde).

Historisch gezien hebben echter vooral de christenen qua georganiseerde moord en doodslag een formidabele staat van dienst. Neem alleen al de Europese invasie van Noord- en Zuid-Amerika door de zeer vrome Columbus en co. Zij zagen hun onderneminkjes vooral als manier om het christendom te verspreiden. Een grapje dat volgens de meest conservatieve schattingen aan twee miljoen mensen het leven kostte. Minder conservatieve historici schatten dat er toentertijd veel meer mensen in de Amerika’s woonden en dat het aantal dus veel hoger ligt, tot wel honderd miljoen. Daar kan ISIS nog een puntje aan zuigen. En dan hebben we bonusklappers als het kolonialiseren van delen van Azië, Afrika, en Oceanië, de slavernij en de kruistochten niet eens meegeteld.

Dit alles zeg ik trouwens niet om de afschuwelijke misdaden die uit naam van de islam worden gepleegd goed te praten. Of om weg te kijken bij de rol die religie en ideologie kan spelen in het ‘rechtvaardigen’ van moord en verkrachting. En ik probeer ook al niet te betogen dat het christendom een verdorven godsdienst is.

Mijn punt is: homo sapiens zijn niet altijd zulke hele jofele wezens. Ik roep even het klassieke experiment van psycholoog Philip Zimbardo in herinnering, die in de jaren zeventig een stukje van de universiteit van Stanford omtoverde tot helse gevangenis, met studenten als sadistische bewakers. Er is veel gediscussieerd over waarom dat gebeurde: was het gehoorzaamheid aan gezag? Identificeerden mensen zich met de leider van deze gevangenis? Hoe het ook zij, de les blijft hetzelfde: er zit kwaad in de mens. Niet in iedereen even veel, maar dat hangt dan weer niet af van welk heilige boek iemand hoogacht. Het kwaad is er ongeacht religie. Niet dankzij.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mijn wereld was een stuk overzichtelijker toen ik nog psychologie studeerde, hier aan de Universiteit Twente. Mensen hadden psychische stoornissen, en die kon je opzoeken in de DSM. Mensen hadden ook emoties, waarvan zes – angst, woede, blijdschap, verrassing, walging en verdriet – telden als basisemoties. En mensen hadden hersenen, en die werkten op een bepaalde manier, met een gebiedjes voor het geheugen, voor taal en voor het bekijken van bewegende voorwerpen.

Zo leerde ik als student de uitbundige rijkdom van de menselijke geest een beetje beheersbaar te maken, door er hokjes, categorieën en indelingen op toe te passen. Ik verkeerde in zalige onwetendheid over iets waarvan ik nu denk dat het één van de grootste en meest fundamentele problemen van de psychologie is. Vergeet Diederik Stapel, slodderwetenschap, de replicatiecrisis. Het grootste probleem is dat de psychologie bijna niets kan zeggen over ‘de mens’. En de reden is dat tot nu toe – enkele uitzonderingen daargelaten, daar kom ik zo op – het gedragswetenschappelijk onderzoek zich heeft beperkt tot slechts 12 procent van de mensheid.

In een rondgang onder de zes psychologische topvakbladen uit 2008 blijkt dat meer dan 96 procent van de gebruikte proefpersonen van westerse afkomst waren. De Verenigde Staten was hofleverancier: bijna 70 procent van de deelnemers aan psychologie-onderzoek komt uit dat land.

Deze westerlingen zijn niet representatief voor de wereldbevolking. In de vakliteratuur staan ze bekend als WEIRD: Western, Educated, en uit landen die bekendstaan als Industrialized, Rich, Democratic. Dát is het 12-procents-plakje wereldbevolking dat al die decennia model heeft gestaan voor dé menselijke geest. En zelfs van dat plakje schaven psychologen vaak een dun reepje af. Want veel van hun onderzoek is ook nog eens gedaan onder witte, hoogopgeleide jongere WEIRDo’s (u weet wel: studenten). Daarmee heeft de kennis over le condition humaine wel een hele smalle basis.

Dit alles was natuurlijk niet zo bezwaarlijk geweest als westerse mensen psychologisch gezien gelijk waren aan de 88 procent van de wereldbevolking die goeddeels buiten het onderzoek waren gebleven. Maar dat is niet het geval. Neem bijvoorbeeld die basisemoties. Daar horen gezichtsuitdrukkingen bij, die vrijwel elke westerling probleem in de goede categorie kan onderbrengen. Zo niet het Himba-volk uit Namibië. Toen psycholoog Lisa Barrett mannen en vrouwen aldaar vroeg om die gezichtsuitdrukkingen te sorteren, lukte dat maar deels. De gezichten met grote ogen van angst gingen keurig bij elkaar op een stapel. Lachende gezichten idem dito. Maar de boze, walgende en verdrietige gezichten konden ze niet uit elkaar houden.

Ook op andere psychologische vlakken blijkt de westerse geest bepaald niet universeel. Zo zijn er grote culturele verschillen in hoe mensen een bepaald geldbedrag verdelen, ontdekte antropoloog Joe Henrich. In de zomer van 1995 vertrok hij naar de Machiguenga, een Zuid-Amerikaans volk dat in het Amazone-gebied leeft van jacht en tuinbouw. Hij wilde met hen een bekend speltheoretisch experiment doen, waarbij de ene persoon een geldbedrag moet verdelen tussen hem en een ander, en die ander moet beslissen of hij akkoord gaat met de geboden deal. Zegt hij ja, dan gaan beide spelers met het geld naar huis. Zegt hij nee, dan krijgt niemand iets.

In Amerika en Europa bieden de meeste mensen hun medespeler ongeveer 50 procent van het geld. Dat is ook verstandig, want met minder gaan we in onze cultuur eigenlijk niet akkoord. Wie bijvoorbeeld slechts 10 procent aangeboden krijgt, voelt zich gekrenkt door deze schending van het eerlijk delen-ideaal, en liever dan een fooi aannemen willen we de tegelspeler straffen door hem met niets naar huis te laten gaan. Zo niet de Machiguenga. Zij vonden het idee dat je gratis geld zou afslaan zo absurd dat ze akkoord gingen met elke deal, ook al was het aanbod van de eerste speler vaak erg laag.

Dit zijn slechts een paar voorbeelden van hoe cultuur de menselijke geest vormgeeft. Een paar jaar geleden vertelde Henrich me dat hij ook forse interculturele verschillen verwacht in het brein. En met hem zijn steeds meer wetenschappers ervan overtuigd dat we de menselijke hersenen pas echt goed zullen kunnen begrijpen als we vele niet-WEIRDo’s in een scanner hebben gelegd.

Daar wordt onderzoek natuurlijk niet overzichtelijker (of goedkoper) van. Maar dat dit nog niet is gebeurd, en dat we al die tijd impliciet hebben aangenomen dat wij, westerlingen, wel even model kunnen staan voor de hele mensheid, is eigenlijk gewoon hoogmoed.

 

Foto: FreeImages.com/Manu Mohan

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vrouwen zijn geen slaaf van hun hormonen. Zelfs als ze op hun allervruchtbaarst zijn, hebben ze geen andere smaak qua mannen dan wanneer de eierstokjes minder jeuken, zo las ik afgelopen zaterdag in deze krant. En dat terwijl evolutiepsychologen al vele jaren voorspellen dat juist in de periode rondom de ovulatie vrouwen een hormonaal aangedreven voorkeur hebben voor een vlugge wip met een dominante, breedbekaakte, symmetrische machoman. Ook al hebben de dames de rest van de maand het liefst een zorgzame vent, hun eitjes laten ze het liefst bevruchten door een man die alle tekenen heeft van een stoer genenpakket.

Althans, dat was dus de theorie waar mee werd afgerekend. De afrekenaar in kwestie was Hidde Boersma, die zich baseerde op een pas verschenen meta-analyse, dus op een publicatie waarin alle deugdelijke studies naar de link tussen cyclus en partnerkeuze samen werden bekeken. Het waren er wel 58, waarmee de onderzoeksgroep van psycholoog Wendy Wood liet zien dat de keuze voor een bepaald type kerel helemaal niet varieert gedurende de maand. ‘Een romantisch verzinsel’, duidde Boersma de evolutiepsychologische theorie.

Het was mooi gezegd, maar bij psychologiehoogleraar Mark van Vugt schoot het in het verkeerde keelgat. ‘Slechte wetenschapsjournalistiek’, twitterde hij meteen. De reden: er is nóg een recente meta-analyse, óók naar de link tussen de vrouwelijke cyclus en partnervoorkeur, en die zat niet in Boersma’s stuk. Extra sappig: die meta-analyse – van Martie Haselton en collega’s – concludeerde juist het tegenovergestelde.

Wat is hier aan de hand? Ik stak mijn licht op, en hoorde dat team Wood en team Haselton ooit samen op het meta-analytische pad waren. Maar ze kregen ruzie over welke studies goed genoeg waren om mee te mogen doen. Wood wilde een handjevol buiten de analyse laten omdat ze de vruchtbare periode te ruim definieerden. Sommige rekenden met wel twaalf vruchtbare dagen per cyclus, terwijl vrouwen in werkelijkheid maar op zes dagen kans hebben op bingo.

Daarnaast schrapte Wood nog een paar studies omdat de bijbehorende publicatie leed aan statistische vaagheid, en de onderzoekers desgevraagd niet over de brug kwam met cijfermatige duidelijkheid. In beide gevallen gaat het om studies die Haselton in haar meta-analyse wel meenam. En in beide gevallen gaat het ook om juist die onderzoeken die een sterk verband lieten zien tussen menstruatiecyclusmoment en mannenkeuze. Dit verklaart voor een belangrijk deel waarom Woods meta-analyse een totaal andere conclusie trekt dan die van Haselton en co.

De vraag is welke keuze beter is. Heeft Wood ons behoed voor een staaltje misleidende slodderstatistiek? Of heeft Haselton juist een aantal waardevolle studies gered van gewisse uitsluiting? Of speelt er nog iets anders?

Misschien wel. Haselton en Wood zijn namelijk van verschillende wetenschapskampen. Haselton verklaart modern gedrag graag vanuit de evolutiebiologie. Zo was ze afgelopen december nog in het nieuws met de ontdekking dat vrouwen meer spijt hebben van een een one night stand dan mannen. Deze afkeer van de eennachtswip zit volgens haar als sinds de oertijd in het damesbrein ingebakken. Immers: seksuele losbandigheid was riskant, want voor je het wist was je zwanger. En dat was niet een investering die je wilde aangaan met het DNA van zomaar elke lul de behanger.

Wendy Wood, daarentegen, ziet cultuur en sociale rollen als belangrijkste verklaring voor gedrag. In een veelgeciteerd onderzoek maakt ze bijvoorbeeld gehakt van één van de hardnekkigste sprookjes uit de evolutiepsychologie: het idee dat vrouwen sinds de prehistorie een aangeboren voorkeur hebben voor een rijpere, welgestelde man die hen kan onderhouden. Wood vergeleek verschillende jager-verzamelaarsvolkeren met elkaar, en ontdekte dat dit alleen geldt in culturen waarin vrouwen zelf nauwelijks bestaansmiddelen hebben. In culturen waarin vrouwen zelf echter de kost bijeen scharrelen, hebben ze liever een zorgzame vent die goed is met de kinderen.

Het ligt in de rede dat deze intellectuele tweespalt invloed heeft gehad op hoe Haselton en Wood naar de studies over menstruatiecyclus en mannenvoorkeur keken, al weten we dat natuurlijk niet zeker. Ironisch genoeg is het normaal gesproken juist vaak zo dat meta-analyses de strijd tussen twee wetenschapskampen beslechten. Hierin staat immers onze beste beschikbare kennis, de samenkomst van alle deugdelijke studies die naar een onderwerp zijn gedaan, de gouden veer in de kont van het academisch bedrijf.

Ik vraag me af: als we niet meer op die gouden veer kunnen terugvallen, wat kunnen we dan nog wéten? Misschien vooral dit: objectief onderzoek is een illusie. En wetenschappers zijn net mensen.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We rollen nog net geen rode loper uit, en er is ook geen champagne. Maar verder is er bijna niets dat we niet willen doen om meer mannen voor de basisschoolklas te krijgen, zo las ik afgelopen woensdag in deze krant. Meer geld, betere carrièreperspectieven, meer status, minder knippen en plakken met olijke kleutertjes – van CNV Onderwijs mag er in de zoektocht naar meer meesters heel veel op de schop.

Want meester zijn moet weer léúk worden. Een mannelijke gymleraar vertelde er nog geruststellend bij dat juffen in de lerarenkamer heus niet altijd over vrouwenonderwerpen praten. Ze hebben het ook weleens over vakantie, bijvoorbeeld. Het zijn net mensen.

De reden voor deze meest recente uitbarsting van meester-enthousiasme is dat nog slechts een erbarmelijke 12 procent van de pabo-bevolking man is. Naar de gevolgen van deze ontwikkeling is nooit onderzoek gedaan, meldde het krantenbericht, maar betrokkenen vinden dit mannentekort een groot probleem, onder andere omdat jongens zo geheel gespeend blijven van geslachtelijk goed passende rolmodellen. (Overigens is dat ‘nooit onderzoek’ niet helemaal juist. In 2004 concludeerde het onderzoeksinstituut ITS op basis van een analyse onder 60.000 leerlingen: ‘Het geslacht van de leerkrachten is niet van invloed op de prestaties, houdingen en gedrag van de leerlingen.’)

Hoe anders gaat het wanneer vrouwen in een bepaalde beroepsgroep goeddeels ontbreken. Neem de ondervertegenwoordiging van dames in de hoge bestuursfuncties in het bedrijfsleven. Toen het Europees Parlement deze zaak afgelopen november met een quotumvoorstel een zetje in de goede richting gaf, was de kritiek niet van de lucht. Het gebrek aan topvrouwen was vooral een kwestie van ongelukkige vrouwelijke keuzes, heette het, zoals een onwil om een carrièrelang meer dan zestig uur per week te werken. Een volkomen particulier probleem van de individuele vrouw dus, dat ze zelf maar moet oplossen door zich beter te schikken naar de mores van de ratrace. Geen bijna-champagne voor haar. Zeker niet iets om een compleet arbeidssituatie voor op de schop te nemen.

Dit patroon komt vaker voor: hebben mannen of jongens een akkefietje, dan wordt dit al snel verheven tot een Probleem van Nationale Importantie. Te paard! Commissies! Meer geld! Maar zit vrouwen of meisjes iets dwars, dan moeten ze zelf maar hun weg uit het moeras zoeken.

Een voorbeeld. De jongenscrisis – u weet wel, het idee dat onze boys met al hun rouwdouwerigheid niet goed passen in die gefeminiseerde samenleving met overal juffen en taal en stilzitten, waardoor ze onderpresteren op school – staat al jaren heel hoog op de politieke en wetenschappelijke agenda. De boodschap is steeds dat de school, de kinderopvang, de ganse samenleving zich moet herinrichten om beter bij deze jongens te passen. Gescheiden lessen, meer meesters, ander lesmateriaal, meer ruimte voor lichamelijke activiteit in de klas, geen plan is te mal.

Maar nu blijkt er ook een meisjescrisis te zijn: ze hebben te weinig zelfvertrouwen. Volgens het recent verschenen boek ‘The confidence code’ is dit een van dé oorzaken voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de hogere regionen van de arbeidsmarkt. De Amerikaanse journalist Soraya Chemaly merkt op dat ook dit als privéprobleem wordt gezien: het is een issue dat vrouwen zelf moeten overwinnen. En ook al zijn er wetenschappelijke aanwijzingen dat meiden met veel meer zelfvertrouwen aan hun schoolloopbaan beginnen dan dat ze hem besluiten, ik voorspel dat de cavalerie der onderwijswijsverandering deze keer niet uitrukt.

Iets vergelijkbaars gebeurt trouwens op etnisch gebied. Hoewel zorgen over voornoemde jongenscrisis oorspronkelijk zwarte, vaderloze jongens in Amerikaanse achterstandswijken betrof, gaat dit debat zowel daar als hier tegenwoordig vrijwel exclusief over witte Vinex-jongens. Wanneer gekleurde jongens het niet goed doen op school, uitvallen, op straat rondhangen of anderszins uit de pas lopen, zegt niemand: ach, ja, boys will be boys. Laten we deze baldadige knullen als maatschappij wat meer de ruimte geven. In tegendeel: ze vallen al gauw in de categorie kut-Marokkaan (dixit Rob Oudkerk) die vernederd moet worden (dixit Hans Spekman).

Zelf ben ik een groot voorstander van meer ruimte voor balddadige rouwdouwers. En van meer meesters voor de klas. Diversiteit, olé! Champagne! Kom maar op met die samenlevingsbrede rode loper! Maar doe dit dan ook voor onzekere meisjes, gestrande op-weg-naar-de-topvrouwen en kut-Marokkaantjes. Gooi van alles op de schop voor iedereen, niet enkel wanneer witte jongens of mannen ondergesneeuwd dreigen te raken. Want dat is het tegenovergestelde van diversiteit: een bevestiging dat een witte man voor veel te veel beleidsmakers nog steeds de meeste waarde heeft.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er staat een bankje op de campus dat een mooi uitzicht heeft over de sintelbaan. Hij staan op een bult – heuvel is een groot woord – voor een klein voetpad met wat struiken en naaldbomen. Bijna elf jaar geleden zat ik er een nacht op met een lange, donkerharige informaticastudent, pratend over alles, zijn armen om me heen, mijn hoofd op zijn borstkas. Die nacht, op dat bankje, werd ik verliefd op mijn man.

Een jaar nadat we verkering kregen, kreeg ik een baantje bij de UT. Naast m’n studies ging ik persberichten schrijven voor de faculteit gedragswetenschappen. Vanaf dat moment was ik van ons duo de kostwinner. Terwijl mijn lief langs vele opleidingen fladderde, tevergeefs op zoek naar een studie die wél bij hem paste, ging ik aan de slag als wetenschapsjournalist en bracht alzo het brood op de plank. We kregen twee kinderen; ik regelde een carrière en een hypotheek, hij de zere knietjes, schone luiers en hier en daar wat programmeerwerk.

De laatste tijd hoor ik dat dit hem heel ongelukkig moet hebben gemaakt. Vlak nadat het Centraal Bureau voor de Statistiek meldde dat het aantal vrouwelijke kostwinners stijgt, kwam de Gentse socioloog Piet Bracke met het nieuws dat mannen hier hevig van in de put geraken. Ze zijn depressiever en meer gespannen dan heren die zelf kost winnen, en lijden ook nog aan slapeloosheid en verminderde eetlust.

Nieuwsuur maakte er een item over, met twee van die mannen wiens vrouw het grote geld binnenbracht. Als ik het me goed herinner had één van hen een bedrijf gehad dat failliet was gegaan, en was de ander druk bezig zijn droom als beginnend kunstenaar en ontwerper waar te maken. Wat me vooral bijbleef is dat ze vrij tevreden leken met hun leven, ondanks dat Bracke werd opgevoerd om te vertellen dat mannen als zij er emotioneel toch echt niet best aan toe waren.

En daar bleef het niet bij, onheilstijdingstechnisch gezien. In het Volkskrant Magazine stond in dezelfde periode een artikel dat op basis van sociologische onderzoek claimde dat stellen waarvan de man relatief veel in het huishouden en aan de verzorging van de kinderen doet, minder vaak seks hebben. Er stond een illustratie bij van een ‘slappe’ plumeau die hem niet meer omhoog kan krijgen.

Het Amerikaanse tijdschrift Forbes, tenslotte, bracht eind april een lang stuk over wat dames die kostwinnen kunnen doen om hun relatie fris en fruitig te houden. Dat blijkt een hele klus, want de vrouwen in dat stuk geven toe dat ze neerkijken op hun al dan niet parttime huisman. ‘Zijn gebrek aan gedrevenheid en passie voor iets buiten de voordeur ergerde haar’, lezen we. Bovendien raken mannen psychisch gecastreerd wanneer ze niet mogen meebeslissen over hoe de binnengebrachte poet moet worden verdeeld. Hoofdboodschap: een vrouw die haar vent zijn natuurlijke rol van beschermer en kostwinner ontneemt, ontmant hem daarmee.

En zo ontstond binnen een paar weken een nieuw maatschappelijk verhaal, over de man als half impotent slachtoffer van niet alleen de vrouwenemancipatie, maar vooral van de emancipatie van zijn eigen vrouw. Ongetwijfeld zullen er stellen zijn voor wie dit klopt. Hen wens ik veel geluk.

Mijn man en ik waren niet zo’n stel. Van zowel ongeluk als neerkijkerij was nimmer geen sprake. Ik heb hem vanochtend voor de zekerheid nog gevraagd of hij zich gecastreerd voelde toen ik nog de kost won. Dat was niet het geval. Hij wees naar onze twee kinderen als bewijsstukken A en B.

Voor ons, en vele anderen, zijn de resultaten van Brackes studie een papieren conclusie. Dat kan; onderzoek naar groepsgemiddelden laat vrijwel altijd ruimte voor mensen die niet aan het algemene beeld voldoen. Helaas is de publieke discussie niet zo genuanceerd. Na een paar sombere anekdotes en artikelen lijkt het idee dat een man hevig de emotionele sigaar is als zijn vrouw meer verdient niet langer een mogelijkheid, maar een wetmatigheid. Zo kopte de NRC plompverloren: ‘Vrouw kostwinner, man ongelukkig’.

Je hoeft geen genie te zijn om te zien hoe zo’n nepwetmatigheid de keuzevrijheid van zowel mannen als vrouwen lelijk in de weg kan zitten, en daarnaast de emancipatie een gevoelige knauw kan geven. Hadden mijn lief en ik dezelfde beslissingen genomen als we zijn onvermijdelijk nakende depressiviteit in ons achterhoofd hadden gehad? Vast niet. Maar dan waren het wel tien lange, arme jaren geworden.

 

Foto: FreeImages.com/Adriana Herbut

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wij, zzp’ers, zijn een meelijwekkend stel. Gebukt gaan we, onder schijnzelfstandigheid, afgedwongen door werkgevers die graag voor een dubbeltje een eersterangs flexibele schil rond hun bedrijf willen. Volgens een niet nader gespecificeerde schatting in het Commentaar afgelopen woensdag geldt deze ‘vloek’ voor dertig tot vijftig procent van de eenpersoonsondernemers.

Het is een vloek waar de regering ons graag vanaf wil helpen. Niet omdat de onflorissante situatie van het Neerlands zzp-dom ze nu zo intens aan het hart gaat, maar omdat wij voor al dat arbeidsmarkt-technische afzien duizenden euro’s aan belastingvoordeel opstrijken. Deze zelfstandigenaftrek, ooit bedoeld om ondernemers te compenseren voor het feit dat ze hun eigen voorzieningen moesten treffen voor ziekte, werkloosheid en ouderdom, is het kabinet al geruime tijd een doorn in het oog.

Eerst wilden ze deze aftrek gewoon afschaffen of verminderen, maar toen zzp’ers protesteerden dat ze dan bij bosjes failliet zouden gaan, kwam men daarop terug. Dus heeft het kabinet nu een maatregel bedacht die sympathieker oogt: ze gaan die schijnzelfstandigheid aanpakken. Zzp’ers in branches waar onvoldoende eigen-bazigheid wordt vermoed, krijgen van de belastingdienst een bepaalde verklaring niet meer, waardoor ze klussen mislopen of zelfs helemaal werkloos worden.

De eerste reactie van veel zzp’ers is: waarom pakt de regering ons, en niet de foute werkgevers? We kennen allemaal de schrijnende situaties bij organisaties als PostNL, waar pakjesbezorgers massaal op straat werden gekieperd, om vervolgens tegen een beschamend laag stukloon als zelfstandige op pad gestuurd te worden. PostNL schrijft daarbij eenzijdig voor hoe dat ze werk dienen uit te voeren. Van de tarieven tot de kleur van hun bus – PostNL bepaalt. Dat is echte, schrale schijnzelfstandigheid, en het is een raadsel waarom minister Asscher en co de lieden van PostNL niet stevig over de politieke knie hebben gelegd.

Maar zulke schijnzelfstandigheid is zeldzaam. Onderzoekers van de Erasmus Universiteit kwamen vorig jaar met een schatting die aanzienlijk lager uitvalt dan voornoemde vijftig procent. ‘Grofweg vijf tot vijftien procent is op enig moment werkzaam in een situatie die diverse kenmerken van schijnzelfstandigheid heeft’, stellen zij. ‘Slechts een tot twee procent van de zzp’ers werkt structureel en weloverwogen als schijnzelfstandige en dan meestal op initiatief van de opdrachtgever.’

Slecht twee procent schijnzelfstandigen: dat klinkt als goed nieuws, maar voor ons kabinet levert het een probleem op. Ondernemersexpert Pierre Spaninks rekende op The Post Online uit dat die twee procent neerkomt op zo’n 15.000 zzp’ers, die – wanneer ze uit het zo belastingvoordelige ondernemerschap worden gewipt – samen goed zijn voor een bezuiniging van een kleine 33 miljoen. Maar dat is niet genoeg, want de staatskas heeft honderd miljoen aan zzp-besparing nodig. Dus moeten er volgens Spaninks nog zo’n 30.000 helemaal-niet-schijnzelfstandigen hetzelfde lot ondergaan.

Er moet dus zelfstandigenroulette worden gespeeld, en het is vrij duidelijk welk type ondernemer hierin het bokje zal zijn. VVD-Kamerlid Neppérus mopperde afgelopen zomer nog dat zzp’ers niet genoeg aan innovatie doen. Nieuwe dingen uitvinden en verhandelen, dát ziet onze regering graag. Satellieten, robots: zaken waarmee onze premier op de Hannover Messe kan opscheppen over de Hollandse vindingrijkheid. Zzp’er zijn is dan enkel het begin. Zodra je de kans hebt, dien je door te groeien naar een BV van Enige Omvang, om het tot slot te schoppen tot een multinational. Dan krijg je van onze regering een brievenbus, een verlaat-de-belastingaangifte-zonder-te-betalen-kaart en een kusje.

De meeste zzp’ers vermarkten echter geen robots, maar hun hoogstpersoonlijke menskracht en expertise. Wij weten iets dat onze opdrachtgever niet weet, of kunnen iets dat hij niet kan, en zijn dan te huur, bijna als een soort inplug-werknemer. Zonder hulp van de overheid, niet gehinderd door een overmaat aan wet- en regelgeving, hebben wij dit hoekje van de arbeidsmarkt gevonden. Hier zijn we in tijden van schaarse loondienstverbanden nuttig, en waardevol voor de economie. Wij, zzp’ers, marcheren hiermee keurig op de maat van het regeringsbeleid: we participeren ons uit de naad, en houden nimmer onze hand op.

Tegelijkertijd is het ook zo dat veel zzp’ers een soort ondernemerslimbo bevolken, ergens tussen werknemer en entrepreneur. Dat limbo is vrij nieuw en bepaald niet ordentelijk, dus is het gemakkelijk aan te zien voor een vloek, schijnzelfstandigheid of een bezuinigingspost. Maar dat lijkt me niet wijs. Als ik het kabinet was, zou ik in m’n broek piesen van geluk met deze zzp’ers. Mensen die zichzelf zo goed redden, verdienen het om met rust gelaten te worden.

PS. Eerder schreef ik in Trouw de column ‘Zzp’ers staan met hun rug tegen de muur’ en rekende ik uit wat de plannen voor zzp’ers uit het regeerakkoord (waaronder het afschaffen van de zelfstandigenaftrek) ongeveer gaan kosten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.