dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Zijn alle Marokkaanse jongens crimineel?’ Die vraag zorgde deze week voor een aardig relletje. En wel hierom: hij staat in het maatschappijleerboek Blikopener, dat uitgeverij Malmberg voor het vmbo In in elkaar geknutseld heeft. Iets verderop stelt het boek dat (sommige) Marokkaanse jongens crimineel worden doordat ze spijbelen en op straat rondhangen. Dit alles staat er al sinds 2001, verklaarde de uitgever, en had nog nooit tot commentaar geleid, totdat HP/De Tijd er dinsdag een venijnig stukje over schreef.

Diverse politici raakten hevig van hun theewater. De PvdA besloot Kamervragen te gaan stellen. Ondertussen liet de uitgever weten dat een en ander bedoeld was om ‘jongeren op een open manier over herkenbare maatschappelijke onderwerpen te laten nadenken en discussiëren zonder daar een waardeoordeel over te geven’. Het lijkt me dat zo’n intentie beter uit de verf komt als je in je lesboek wat minder kort door de criminologische bocht gaat, of – om nog eens een dwarsstraatje te noemen – als je vooraf bedenkt dat deze ‘Marokkaanse jongens’ gewoon Nederlanders zijn.

Helaas is dat niet het enige wat er mis gaat. Zo steeg mijn wetenschapsjournalistieke bloeddruk behoorlijk toen ik in Blikopener een pagina aantrof over de verschillen tussen de hersenen van jongens en die van meisjes. Daar las ik de bekende cliché’s: ‘Meisjes hebben meer verbindingen tussen de linker- en rechterhersenhelft. Daardoor zijn ze beter in taal. En kunnen ze ook beter hun gevoelens uiten dan jongens. Jongens hebben een beter ruimtelijk inzicht. Jongens zijn daardoor meestal beter in wiskunde en techniek.’ Naast dit voordeeltje kunnen jongens ook beter darten, inparkeren en plannen maken. Dit laatste in tegenstelling tot de meiden, want – en dit staat er echt – die ‘doen het eerst zus, dan proberen ze het zo’.

Wetenschappelijk gezien variëren deze wijsheden van gillende onzin tot zeer twijfelachtig. Neem die verbinding tussen de hersenhelften. Die heet het corpus callosum en blijkt inderdaad in sommige studies kleiner in mannen dan in vrouwen. Maar dat zijn toevalstreffers, het soort grote-stappen-snel-thuis-nepresultaten die je soms krijgt als je te weinig mensen in je hersenscanner duwt, stelden onderzoekers vast toen ze in 2008 een groot aantal studies samen analyseerden. In 2013 kwamen er aanwijzigingen dat het wellicht zelfs andersom is: als je netjes compenseert voor het feit dat mannen gemiddeld een iets groter brein hebben dan vrouwen, dan is het heren-corpus wat flinker dan dat van de dames.

Ook op het jongensvoordeel in ruimtelijk inzicht is wel wat af te dingen. Zo blijkt dat je dit keiharde sekseverschil veel kleiner kunt laten worden of zelfs kunt laten verdwijnen met de meest lullige ingrepen: door mee te nemen hoeveel computerspelletjes iemand speelt, of door proefpersonen een kwartiertje te laten oefenen, of door in de standaardtest het tetrisblokje te vervangen door een organisch gevormd poppetje. Zogenaamd diep in het brein ingebakken sekseverschillen in wiskundevaardigheden blijken goeddeels te verdwijnen wanneer in een land de emancipatiegraad toeneemt.

Ondanks de feiten doen neuromythes (m/v) het goed in het onderwijs. Adviesbureau Onderwijs Maak Je Samen – volgens hun website zowel inspirerend als gebruik makend van ‘wetenschappelijk gebaseerde kennis’ – heeft bijvoorbeeld een hele pagina over jongens-meisjesverschillen. Er worden trainingen aangeboden van dik 400 euro, en men kan er een blauwe en een roze poster downloaden over hoe jongens en meiden werken, met daarop onder meer die kullebul over die superieur verbonden dameshersenhelften. Leerkrachten vertelden me dat deze posters ook echt in alle ernst op onze scholen hangen.

Ik klink verbaasd, maar dat is eigenlijk onterecht. In 2012 bleek al uit onderzoek van de Vrije Universiteit dat geloof in hersentechnische larie wijdverbreid is in het Nederlandse onderwijs. Zo meent bijna de helft van de docenten dat we slechts tien procent van ons brein gebruiken. En een trieste 86 procent denkt dat kinderen een dominante hersenhelft hebben (links danwel rechts), en dat dit bepaalt hoe ze leren.

In dat licht is het misschien niet zo vreemd dat leraren maatschappijleer al sinds 2001 kritiekloos uit Blikopener staan les te geven. Verontrustend is het wel. Het doet me vrezen dat ons onderwijs een broedplaats is geworden voor flauwekul. Dat op de plek waar onze kinderen worden voorbereid op hun volwassen leven misinformatie welig kan tieren, zolang je er een neurosausje overheen gooit of de onzin zich beperkt tot vooroordelen over etnische minderheden. Noem me een kniesoor, maar ik vind dat verminderd tof. Juist een school zou een apekoolvrije omgeving moeten zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Geachte professor Dawkins, beste Richard,

Al jaren ben ik fan van u. In mijn werkkamer ligt, altijd onder handbereik, een beduimeld exemplaar van uw boek ‘The selfish gene’. Met mijn dochters kijk ik graag in ‘De betoverende werkelijkheid’, waarin u zo fraai uitlegt hoe prachtig de wetenschappelijke verklaringen voor de wereld om ons heen zijn. Ik deel uw mening dat de evolutietheorie een orde van grootte mooier is het idee dat een godheid de hele janboel schiep in zes dagen. Als mijn dochters later groot zijn, hoop ik dat ze net zoveel genoegen scheppen in logisch nadenken als u doet.

Of eigenlijk moet ik zeggen: als u deed. Want het gaat de afgelopen tijd even wat minder goed met dat nadenken van u. De eerste keer dat ik me zorgen begon te maken was naar aanleiding van het incident met blogger Rebecca Watson, in 2011. Dat jaar nam zij deel aan de World Atheist Convention, waar u ook was, om in een panel te vertellen over het seksisme in de wondere wereld der atheïsten. Na een lange discussie hierover werd ze gevolgd door een man die – het was inmiddels vier uur ‘s nachts – bij haar de lift instapte en haar zonder veel verdere plichtplegingen uitnodigde om mee te komen naar zijn hotelkamer. In een videoblog vertelde Watson dat ze zich hier ongemakkelijk bij had gevoeld, zoals vrijwel elke vrouw dat zou voelen, zo in het holst van de nacht alleen in een afgesloten ruimte met een vreemde die blijkbaar seksuele plannen met je heeft.

Uw reactie op Watsons blog was eigenaardig. Ik had verwacht dat een man van uw intelligentie zich zou kunnen inleven in deze situatie. Al was het maar omdat u ruimschoots over het denkgereedschap beschikt om simpele statistieken te begrijpen – zoals het gegeven dat ruim de helft van de westerse vrouwen in haar leven te maken krijgt met seksueel geweld. Maar in plaats van met begrip reageerde u met sarcasme, in de vorm van een brief aan een denkbeeldige moslimvrouw. ‘Hou op met jammeren, jij. Ja, ja, ik weet dat je genitaliën zijn verminkt met een scheermesje, en… gaap… zeg maar niks, ik weet dat je geen auto mag rijden, en het huis niet kunt verlaten zonder een mannelijk familielid, en dat je echtgenoot je mag slaan, en dat je ter dood gestenigd zult worden als je overspel speelt. Maar houd op met jammeren, jij. Denk aan het lijden dat je arme Amerikaanse zusters moeten verdragen.’

Zo’n sneer heeft maar één denkbare functie: u wilde aantonen dat Watsons ervaring aanstellerij was door te wijzen op het lot van vrouwen die ergere dingen meemaken. Dat is niet alleen onder de gordel, het is ook een grove denkfout. Immers: puur het gegeven dat er ergere problemen in de wereld zijn, zegt niets over het probleem dat je op dat moment bij de hand hebt.

Gelukkig weet u dat inmiddels zelf ook, want afgelopen zomer zei u dat er ‘geen rivaliteit in slachtofferschap zou moeten zijn’ en dat u spijt had van uw oneigenlijke vergelijking tussen Amerikaanse vrouwen en moslima’s. Liefhebber als u bent van rationele gedachtes, twitterde u bovendien het volgende: ‘Date rape is erg. Verkracht worden door een vreemde met een mes is erger. Als je denkt dat dit een goedkeuring is van date rape, ga dan weg en leer nadenken’.

Ik ben blij dat u afstand nam van uw sneer richting Rebecca Watson. Maar helaas lijdt uw twitterbericht, hoewel logisch correct, inhoudelijk andermaal aan hetzelfde euvel: onwetendheid op het gebied van seksueel geweld. Want hoe ‘erg’ een verkrachting is, ligt aan een hoop factoren: de kenmerken van de daad en de dader, maar ook bijvoorbeeld of het slachtoffer geloofd wordt of niet, en welke lichamelijke, psychologische en sociale schade er is aangericht. Hier is gewoon wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, dat u had kunnen opzoeken.

Op zijn best twitterde u een onacceptabel versimpelde versie van de werkelijkheid. Op zijn slechtst verspreidde u een onnozele, schadelijke verkrachtingsmythe. Ik neem u dat extra kwalijk, omdat u hiermee uw imago als rationeel denker en scepticus gebruikte om flauwekul te verkopen. Zo geeft u het fantastische gedachtegoed waar u zo lang voor heeft gestaan een slechte naam. Met pijn in mijn hart wil ik u daarom laten weten dat ik geen fan meer van u kan zijn.

Hoogachtend,

Asha ten Broeke

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Toen ik een jaar of zestien was, liep ik bijna elke zaterdagnacht een rondje om mijn stamkroeg. Ik was op zoek naar een lieve vriend, die zich in het weekend tijdens het stappen steevast een delirium zoop. Hij begon met glaasjes cocktails – een plaatselijk café mixte ze in zeven kleurtjes en de kunst was natuurlijk om ze allemaal te nuttigen – en ging dan via vele flesjes bier over op Jägermeister, Smirnoff, Kleiner Feigling of wat er verder zoal ter tafel kwam. Het resultaat van dit vloeibare bacchanaal was dat hij rond een uur of drie zwalkend verdween van de dansvloer, doorgaans om achter een nabijgelegen muurtje enige tijd in zijn eigen braaksel te liggen.

Ik moest aan deze oude vriend denken toen ik afgelopen woensdag in deze krant een stukje las over hoe raar het is om studenten zonder bier te zien tijdens de universiteitsintroducties die deze week plaatsvinden. De reden van deze bierloosheid: vanwege de nieuwe alcoholwet mogen 16- en 17-jarigen niet meer drinken. ‘Het is een beetje een sneu gezicht: zijn vrienden die alle tien tegelijk een biertje achterover slaan, terwijl Ruben (17) de andere kant opkijkt en rustig van zijn cola nipt’, observeerde de verslaggeefster. Uit de mond van de eveneens minderjarige Rutger werd opgetekend dat ‘een biertje dit soort activiteiten toch net wat gezelliger maakt’.

De reportage illustreerde daarmee fraai de unieke manier waarop we in onze samenleving met alcohol omgaan. Zo is het de enige bewustzijnsveranderende drug die ouders niet alleen op grote schaal gebruiken maar zelfs aanprijzen in het bijzijn van hun kinderen: ‘Zo, nu neemt mama even relaxed een lekker glaasje wijn.’ Ik kan me ook zo snel geen andere drug voorstellen waarvan een kwaliteitskrant zou schrijven dat het sneu is dat een 17-jarige er geen toegang toe heeft.

Deze merkwaardige uitzonderingspositie heeft ongetwijfeld te maken met poezelige imago van drank als onschuldige sfeerverbeteraar. De cijfers en feiten zijn echter een stuk minder gezellig.

In 2010 stelde een Britse wetenschappelijke commissie dat alcohol de gevaarlijkste drug is die we kennen, nog voor crack en heroïne. Het RIVM voegt aan dit illustere drietal nog tabak toe. Beide clubs zijn het erover eens dat drank veel riskanter is dan verboden middelen als LSD of XTC, omdat het zowel giftiger als verslavender is en meer sociale schade oplevert.

Over die schade: een kwart van de geweldsdelicten wordt gepleegd met alcohol op, zo bleek een paar jaar geleden uit een proef bij drie politiekorpsen. Hetzelfde aandeel geldt voor incidenten met huiselijk geweld. Bij uitgaansgeweld ligt dat hoger, tussen de 52 en 86 procent, meldt het Trimbos Instituut. Bovendien belanden jaarlijks 24.000 dronken jongeren op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. De maatschappelijke kosten daarvan worden geraamd op 31 miljoen euro.

Bij ongeveer 25 procent van alle doden die in de Europese Unie vallen in het verkeer was er alcohol in het spel; het gaat dan om zo’n 10.000 doden per jaar. Tel je daar het aantal jaarlijkse doden aan leveraandoeningen en dergelijke bij op, dan kom je op 195.000 EU-inwoners met een tuintje op hun buik. Eén op de 4 Europese jongemannen die het loodje legt, doet dat drankgerelateerd, en één op de 10 jonge vrouwen.

Dat brengt ons bij de probleemdrinkers. In de EU zijn dat naar schatting zo’n 55 miljoen mensen. In Nederland gaat het om ruwweg 15 procent van de mannen en 5 procent van de vrouwen. Dit zijn niet allemaal cliché-alcoholisten die met ongewassen lijf om half acht ‘s ochtends op een bankje in het park hun eerste halveliterblik Best Bier opentrekken. Het kan ook die collega zijn die z’n antibioticakuur niet afmaakte, omdat hij er bloedchagrijnig van werd dat hij er geen wijn bij mocht drinken. Of het familielid dat extra vroeg weggaat op de verjaardagsvisite bij geheelonthoudende vrienden, omdat hij dan thuis tenminste een glaasje kan nemen. Of de vriendin die in tijden van stress om vijf over twee ‘s middags besluit dat de vijf in de klok zit, en haar werk er verder maar bij laat zitten. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de binge-drinkers die zich elk weekend onder het mom van feest en vrijheid naar de filistijnen zuipen, zoals mijn lieve vriend.

Je zou denken dat zulke cijfers en feiten leiden tot een collectieve heroverweging van de notie van alcohol als onschadelijke genotsbevorderaar. Misschien zouden we alcohol zelfs een harddrug kunnen gaan noemen – want dat is het. Maar nee. In plaats daarvan roept een jongen met een colaatje medelijden op, en stellen we vast dat het zonder bier niet gezellig is. En ik vraag me af: wie is hier nou eigenlijk sneu?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ebola geen bedreiging voor toeristen’, kopte de Telegraaf begin deze week. De immer charmante krant van wakker Nederland weet wat er echt belangrijk is wanneer er honderden Liberianen, Guineeërs en Sierra Leoners sterven aan een gruwelijke ziekte.

Deze intense bezorgdheid voor het lot van West-Afrikaanse burgers zag je de afgelopen dagen in meer westerse media. Zo bracht CNN op haar website zeer prominent het nieuws dat twee Amerikaanse hulpverleners besmet waren geraakt met het virus. Verdere aandacht volgde toen bleek dat er een ebolapatiënt had rondgelopen op de internationale luchthaven van Lagos, Nigeria. Diverse verslaggevers kwamen met behulpzame kaartjes waarop te zien was welke landen een rechtstreekse vliegverbinding hebben met deze miljoenenstad. ‘Slechts één vlucht verwijderd’, zette zakenwebsite Quartz er onheilspellend bij.

Ook de Britse kranten waren hartverwarmend betrokken bij de getroffenen. ‘Ebola is afschuwelijk – en het laat zien hoe onvoorbereid we zijn op epidemieën’, luidde een kop in de Telegraph. Die ‘we’, dat zijn Europeanen, blijkens de eerste alinea. Gisteren leefde de Telegraph zelfs zo intens mee met de arme zieken, dat ze een liveblog begonnen. Openingszin: ‘Vakbondsleiders waarschuwen dat douanemedewerkers onvoorbereid zijn op de mogelijkheid dat het ebolavirus naar Groot-Brittannië komt…’.

Voor een deel is dit natuurlijk huis-, tuin- en keukenbangmakerij. Mede met dank aan Hollywood zijn we gewend geraakt aan een irrationale angst voor ebola en aanverwante bloederige akeligheden. De nuchtere vaststelling dat er netto veel meer mensen het loodje leggen door malaria weegt niet op tegen dat ene chocoladeletterbesef: er zou OP DIT MOMENT een KILLERVIRUS in het vliegtuig naar EUROPA kunnen zitten. Een besef dat, indien vakkundig aangewakkerd, wonderen kan doen voor de krantenverkoop.

Maar dat is niet de enige verklaring. Feit is dat we in Europa een lange geschiedenis hebben van niet warm of koud worden van overleden Afrikanen. Eén van de cynischer journalistieke vuistregels luidt niet voor niets dat nieuwswaarde gelijk is aan het aantal doden gedeeld door de afstand. Het lot van Sierra Leoners is daarmee verminderd interessant. De uitermate minimale kans dat we hier uit onze oogbollen gaan bloeden, echter, vereist blijkbaar onmiddellijke aandacht.

Dit geldt niet alleen voor journalisten. Terwijl ebola om zich heen greep vroeg ik me af waarom er eigenlijk geen vaccin is. De reden bleek dat eigenlijk niemand er geld aan wil uitgeven. Er is voor commerciële farmaceuten geen winst te behalen, en de potjes voor tropisch virusleed richten zich veelal op grotere moordenaars als hiv en wederom malaria. Maar ook hier speelt afstand een rol; geld was vast geen issue geweest als ebola niet op het West-Afrikaanse platteland zou huishouden, maar in, zeg, Iowa. Nu moeten ebolavaccinmakers het doen met geld van met name het Pentagon. En ook daar geven ze het niet uit omdat ze zo ontzettend begaan zijn met het lot van de Liberianen & co, maar omdat ze vrezen dat een of andere grapjurk van ebola een biologisch wapen zal maken waar westerlingen aan doodgaan.

Het zal wel heel menselijk zijn, om vooral voor de eigen huid te vrezen. Maar het is ook best onkies, dat het sterven van die arme mensen in Liberia, Guinee en Sierra Leone grotendeels uit zicht blijft, tenzij we doen alsof hun dood over ons leven gaat.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Voor wie iets wil vinden van het conflict in de Gaza-strook, zijn er ruwweg twee invalshoeken beschikbaar. In het eerste maken de leiders van het bedreigde Joodse volk nu eindelijk eens een stevige vuist tegen de moslimterroristische onverlaten van Hamas, die – als ze niet tegengehouden zouden worden – het liefst de ganse dag raketten zouden gooien op Israëlische kleuterscholen. In het tweede beukt de moordzuchtige staat Israel met haar op vier-na-sterkste leger ongenadig los op onschuldige alsmede weerloze Palestijnse burgers.

In dit proces van framing wordt elk feit door ronkende propagandamachines omlijst met precies die woorden die het eigen gelijk bevestigen. Een voorbeeld. Vorige week ging een foto de wereld rond waarop te zien was hoe twee rijen jongemannen op hun knieën in het zand zitten, met slechts hun onderbroek aan. Er staan wat gewapende militairen bij. Een aanhanger van frame 1 twitterde er olijk over: ‘BREKEND: 150 Hamas-soldaten gesnapt in hun onderbroek’. Frame 2 reageerde juist gegriefd: ‘Meer dan 150 Palestijnse burgers, vooral tieners, gearresteerd door binnenvallende Israëlische troepen’.

Wat beide frames gemeen hebben, zijn de onderliggende haat en ontmenselijking. De fanatiekste pro-Palestina-lieden maken zich hevig schuldig aan onsmakelijke vergelijkingen van de staat Israel met nazi-Duitsland. Aanhangers van frame 1 maken daar vervolgens dankbaar gebruik van om alle mensen die, conform frame 2, vrede eisen voor de Palestijnse burgers, weg te zetten als antisemieten. Ondertussen dehumaniseren de fanatiekste pro-Israel-lieden er op sociale media lekker op los: ‘Arabieren zijn bacteriën, moeten geëlimineerd worden’ en ‘Who the fuck geeft om kinderen? Ze zijn geen menselijke wezens, ze groeien op om beesten en terroristen te worden. Ik hoop dat ze allemaal branden in de hel’.

Toch is Hamas, frame 1 ten spijt, niet door en door boosaardig. Jazeker, in hun grondvest staan passages over strijden tegen en het doodmaken van joden – ik ga niet beweren dat het gezellige fuifnummers zijn. Maar aan het begin van het Gaza-conflict hebben ze een aantal eisen gesteld die niet eens totaal van de pot gerukt waren, zo las ik in de Israëlische krant Haaretz. In ruil voor een 10-jarige wapenstilstand vroeg Hamas onder meer of ze meer land mochten bebouwen, de viswateren uitbreiden, en een haven en vliegveld openen onder VN-toezicht, om handel te drijven. Het zijn menselijke eisen, waaruit eerder de hoop op een goed leven spreekt dan een honger naar de vernietiging van de Joodse staat, z.s.m..

Over die staat gesproken: Israel is in weerwil van frame 2 natuurlijk helemaal geen totalitaire bedoening die uit is op genocide à la nazi. Het is een democratie, gedragen door een volk dat in het verleden intens verwond is en wel eens gewoon veilig wil zijn. Ondanks deze diepe wens voelen velen zich geroepen om te protesteren tegen de gewelddadige keuzes van hun eigen regering. Afgelopen zaterdag nog, in Tel Aviv, zeiden ze met duizenden tegelijk: ‘Niet uit onze naam’.

In Tel Aviv is het niet denkbeeldig dat je een Hamas-raket op je knar krijgt. Toch slaagden zelfs deze mensen erin om de slachtoffer-dader-frames in het Gaza-conflict te doorprikken. Dat is hoopvol. Want zoals een vrouw met een Palestijnse vader en een Joodse moeder opmerkte: ‘Wat we ook lijden, haat maakt het erger’.

 

Foto: Freeimages.com/M. Nota

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik vind dat die mega korte broekjes terug moeten in de voetballerij. En dan zo’n hoosbui als tegen Spanje. Mooi man…’. Dat twitterde zangeres Babette van Veen vorige week, voordat de halve finales van het WK begonnen. En zij was lang niet de enige die hardop genoot van al het mannelijk schoon op het veld. ‘Voor de meeste vrouwen wordt het pas leuk als de shirtjes worden gewisseld’, stelde de Telegraaf, waarna de krant meldde dat de Chileen Mauricio Pinilla was verkozen tot mooiste speler van het toernooi. De lezers van gaysite.nl wezen ter aanvulling Daley Blind aan als ‘lekkerste Nederlander’. Zelfs het serieuze RTL Nieuws maakte op haar website in alle ernst plek voor de uiterlijke beoordeling van de zeven knapste voetballers, waaronder wederom ons nationale snoepje Daley, en de zeven lelijkste, waaronder de Franse keeper Stéphane Ruffier.

Het is een interessant fenomeen, dit objectificeren van het mannenlichaam. Het doet me denken aan die Coca Cola-reclames, waarvan de eerste midden jaren negentig op televisie kwam. Een groep kantoormevrouwen stoot elkaar aan en loopt snel naar het raam: ‘Het is half twaalf. Coca Cola Light break!’. Daar zien ze hoe een een appetijtelijke bouwvakker zijn uiterst welgevormde bovenlijf – voorzien van precies de juiste hoeveelheid spieren en borsthaar – ontbloot en een blikje cola nuttigt. ‘And I just want to make love to you’, zingt Etta James zwoel op de achtergrond.

Er zat een zekere triomf in die reclame. Het was alsof de kantoordames iets terugpakten dat vrouwen was afgenomen. In de westerse samenleving worden normaal gesproken vooral vrouwen geobjectificeerd. In reclames worden sexy vrouwenlichamen ingezet om vrijwel alles te verkopen, van knäckebröd tot deodorant. Maar deze Coca Cola Light-man, zo leken de vrouwen te willen zeggen, die is er voor óns. En de seksualiteit die daar bezongen wordt, die behoort óns toe. Die omkering van de seksuele macht is op zijn minst verfrissend. Misschien zelfs empowering.

Hetzelfde geldt voor het openlijk bewonderen van sexy voetbaltorso’s in al dan niet natgeregende strakke shirtjes. Tenminste, zolang de mannen het lustobject zijn. Over Veronica’s WK Lingerie, waarin schaarsgeklede vrouwen penalty’s probeerden te nemen, hoorde ik vooral veel mensen verzuchten dat het zo’n seksistisch cliché was.

Dat levert wel een wat vreemde situatie op. Gedrag dat traditioneel gezien vooral door mannen werd vertoond is voor hen niet langer toegestaan – want seksistisch en dus onwenselijk –, terwijl het voor vrouwen juist bevrijdend is om precies dát te doen wat we van mannen niet langer pikken.

En dat geldt ook buiten de wondere wereld der objectificering. Het feministisch maandblad Opzij ageert bijvoorbeeld in alle toonaarden tegen de uitsluiting van vrouwen, maar in 2008 stelde de redactie toch dat mannen niet mochten solliciteren voor de vrijgekomen functie van hoofdredacteur. Een ingreep die ik op zich wel kan begrijpen. Om een parallel te trekken met de Coca Cola Light-break: juist door seksistisch te zijn kon de redactie iets beschermen dat in het verleden was afgenomen. In dit geval: de vrouwelijke stem in het maatschappelijk debat.

Toch wringt er iets. Zo past deze aanpak maar moeizaam met het gekoesterde ideaal van gelijke behandeling. En hoe meer de emancipatie voortschrijdt, hoe meer het begint te schuren wanneer vrouwen seksisme en objectificering gebruiken om zichzelf te bevrijden.

Dat schuren wordt heel treffend gedemonstreerd door twee Amerikaanse tieners, slam poets David Faganya and Gabe Barralaga. Ze droegen tijdens een wedstrijd een gedicht voor over hun lichaam, en hun fitnesspogingen om hun torso meer te laten lijken op dat van Matthew McConaughey. ‘I’m trying to get this beach body’, zeiden ze. Tevergeefs, want de één was niet gespierd genoeg, en de ander was te dik: ‘Het strand is geen plek voor een walvis als ik.’ Ze sloten af met de woorden: ‘Maar we zijn moe, en uitgeput, van proberen iets te worden wat we niet zijn.’

Wat me trof aan hun voordracht was hoe herkenbaar het was. Het gevoel alleen te kunnen slagen als je uiterlijk aan torenhoge eisen voldoet, de gegarandeerde ontevredenheid met je lichaam die het gevolg is – het zijn dingen waar meisjes en vrouwen al decennia onder gebukt gaan en waar feministen zich al bijna even lang terecht tegen verzetten. Dat jongens nu hetzelfde ervaren is geen vooruitgang, het is triest. Emancipatie ging nooit over een gelijk recht op objectificering. En het laatste wat jongens nodig hebben zijn mensen die bevestigen hoe belangrijk zo’n perfect mannenlichaam is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.