dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Een jonge vrouw filmt zichzelf terwijl ze op een houten vloer ligt. Het is donker, het beeld korrelig. Ze probeert overeind te komen; haar ademhaling is zwaar van de inspanning. Het lukt niet. Verderop in de kamer staat een bed. Ze probeert het nog een keer, sleept zichzelf door de ruimte en klimt hijgend op de dekens. Ze valt uitgeput neer.

Zo begint de indrukwekkende documentaire Unrest, die eerder dit jaar op het Sundance Film Festival draaide en sinds kort in Nederland te zien is via iTunes of Vimeo. De vrouw in kwestie heet Jennifer Brea, en heeft myalgische encefalomyelitis (ME, ook chronisch vermoeidheidssyndroom genoemd). ‘Zolang ik me heugen kan, wilde ik de hele wereld verzwelgen. Ik droomde van plekken die ik wilde bezoeken en dingen die ik zou zien.’ Ze reisde veel, was verloofd met haar grote liefde, aan het promoveren.

En toen werd ze ziek. Na een zware koortsaanval knapte ze niet op. ‘Ik liep naar de keuken om een glas water te halen, en kon me daarna niet meer bewegen’, vertelt ze in de film. Extreme uitputting na inspanning is het meest kenmerkende symptoom van ME. Wereldwijd lijden er miljoenen mensen aan de ziekte.

Over de oorzaak is niet veel bekend; er gaat relatief weinig geld naar onderzoek. In Unrest komen enkele artsen aan het woord die denken dat ME een immuunstoornis is. Dit jaar verschenen er twee studies van onderzoeksgroepen die constateerden dat de cellen van mensen met chronische vermoeidheid minder energie produceren dan gebruikelijk. ‘Het is beslist een fysiologisch effect dat we observeren, en niet psychosomatisch’, benadrukte een betrokken wetenschapper in het Britse tijdschrift New Scientist.

Toch denken veel mensen dat ME geen ‘echte ziekte’ is. Brea laat in haar film televisiefragmenten zien. In de eerste wordt het de ‘yuppiegriep’ genoemd. Een ander: ‘Sommigen denken dat het een verzonnen aandoening is.’ Een komiek: ‘Dus iemand was laatst aan het collecteren voor ME. Dat is die ene van: “Geen zin om te werken vandaag”.’ Het woord ‘hysterie’ valt.

Brea vertelt dat ze in eerste instantie te horen kreeg dat haar uitputting en pijn tussen de oren zat. Misschien had ze last van een oud trauma, opperde een neuroloog, of van stress. Zo’n ervaring is eerder regel dan uitzondering onder mensen met ME. Brea denkt dat gender ermee te maken heeft. Zo’n 85 procent van de patiënten is vrouw. ‘Ik vraag me af of dat is waarom ze ons niet geloven.’

Feit is dat de meeste artsen denken dat ME een psychisch probleem is. Experts kwamen een jaar of twintig geleden met een theorie: deze mensen lijden aan de misplaatste overtuiging dat ze een medische aandoening hebben. Daardoor nemen ze veel rust en krijgen ze last van ‘deconditionering’ – ze zijn grandioos uit vorm, zeg maar. Ze hebben dus zelf, onbewust, hun kwaal veroorzaakt en houden die ook zelf in stand. ‘Een kwart van ons is aan huis gebonden of bedlegerig’, zegt Brea. ‘En toch moeten we leven met dit stigma.’

De behandeling bestaat, conform de theorie, uit gedragstherapie die patiënten moet leren ‘betere’ gedachten te hebben over hun aandoening; dat hun klachten niet komen door een lichamelijke ziekte, dat ze heus nog van alles kunnen, dat herstel mogelijk is. Daarnaast is er graded excercise therapy, wat inhoudt dat iemand met ME langzaam steeds actiever moet worden, om zo weer in vorm te komen.

ME-patiënten meldden al snel dat de behandeling vaak niet of averechts werkte. Veel artsen schoven dat terzijde, met een beroep op een grote Britse studie die de effectiviteit zou bewijzen. Maar die bleek bij nader inzien zo lek als een mandje; de wetenschappers hadden geknoeid met de cijfers, waardoor ze verbetering hadden vastgesteld die niet had plaatsgevonden. Nieuw onderzoek suggereert dat deconditionering het issue niet is. Zoals dat van cardioloog Linda van Campen, die na de vertoning van Unrest in het LUMC zei: ‘Dus een schop onder je kont, ga maar wat meer doen en het zal allemaal weggaan: bullshit.’

Dit is wat stigma doet. Het leidt tot ondeugdelijke behandelingen, gebrek aan onderzoeksgeld en een collectief ongeloof dat het lijden van mensen met ME onzichtbaar maakt. ‘Ziekte beangstigt me niet, en de dood beangstigt me niet’, zegt Brea in haar film. ‘Wat me doodsbang maakt, is dat je kunt verdwijnen, omdat iemand het verkeerde verhaal over je vertelt.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als wetenschapsjournalist is het mijn gewoonte om iets pas voor waar aan te nemen als er bewijs voor is. Ik geloof niet zomaar van alles. Oscillococcinum helpt bij griep? Show me the data. Kruidvat is steeds verrassend en altijd voordelig? Harde feiten wil ik zien. God bestaat? Laat Hem eerst maar eens iemand in een zoutpilaar veranderen of nifty doen met een brandende braamstruik, dan praten we verder.

Ik denk dat zulke scepsis meestal een goede eigenschap is. Soms schiet het echter hopeloos tekort. Om een voorbeeld van astronoom en schrijver Carl Sagan te lenen: als u me zou vragen of ik van m’n kinderen houd, is het antwoord uiteraard dat ik ze innig lief heb tot het einde der tijden. Maar bewijzen kan ik het niet. U zult me moeten geloven. Scepsis zou ik misplaatst vinden.

Deze week heb ik veel zitten peinzen over scepsis en geloof. Daar was ook alle aanleiding toe. Jelle Brandt Corstius had, in navolging van talloze vrouwen die al ‘me too’ hadden gezegd, in Trouw geschreven dat hij als stagiaire was verkracht. Hij noemde geen naam. Bewijs was er niet; ‘het is zijn woord tegen mijn woord’. Maandag maakte producent Gijs van Dam zichzelf bij Pauw bekend als de man uit het artikel van Brandt Corstius. Hij had ook geen bewijs, maar wel een ander verhaal; hij had niemand gedwongen, het was een dronken vrijpartij geweest.

Zijn advocaat, Peter Plasman, zat ernaast en speelde met het geloof en ongeloof van de kijkers. Hij trok alles uit de kast om Brandt Corstius door het slijk te halen; hij noemde hem leugenachtig, en verweet hem ‘raffinement en manipulatie’. Daarna riep hij eventuele andere slachtoffers op om zich te melden. Een daad van boosaardige schijnheiligheid, aangezien hij net had laten zien dat hij er niet voor terugdeinst om in een talkshow karaktermoord te plegen op iemand die met zulks naar buiten durft te treden.

In een uiterst vals slotakkoord van de uitzending eiste Plasman van Brandt Corstius zelfs een soort scepsis ten aanzien van zijn eigen ervaringen. Volgens de advocaat had Brandt Corstius zich moeten realiseren dat hij een verhaal de wereld in bracht ‘waarvan de hele wereld tot de conclusie kan komen: het ene kan waar zijn en het ander kan waar zijn. En dan geldt de basisregel dat je alleen maar schuldig bent als daar bewijs voor is. En dat heeft hij geweten en toch heeft hij dit gedaan.’ Hij voegde eraan toe dat ‘de mensen die achter hem aanhollen omdat ze zeggen “als Jelle Brandt Corstius dit vertelt is het waar”, [zich] moeten afvragen of dat een goede gedachte was.’

Dat idee van ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen is’ sloeg aan. Inderdaad, zo vonden veel kijkers op sociale media, niemand kan weten wat er precies is voorgevallen, en dus moeten we ons onthouden van een oordeel. Een rechter moet de waarheid maar vaststellen. Ze feliciteerden zichzelf met hun redelijkheid. Algemeen Dagblad-columnist Angela de Jong zei een dag later bij Pauw: ‘Wij weten niet wie er liegt, en volgens mij zijn er instanties voor die dat gewoon goed moeten uitzoeken.’

Geen bewijs, geen geloof: zo’n redenering zou mij als scepticus moeten aanspreken. En toch schuurt het. Natuurlijk is onschuldig-tot een goed en noodzakelijk principe. Maar ik heb moeite met die volgende denkstap: dat dit betekent dat je een slachtoffer pas gelooft als een rechter schuld en waarheid heeft vastgesteld.

En wel hierom: veel zedenzaken komen nooit voor de rechter. Aanranding en verkrachting zijn vaak door hun aard onaantoonbare misdrijven. Waarheid en schuld zijn dan grootheden die buiten mijn bereik als gewoon huis-, tuin- en keukenmens liggen. Het gebrek aan bewijs maakt mijn geloof of ongeloof tot een morele kwestie. Andere issues worden relevanter. Zoals: wat voor cultuur wil ik met mijn houding helpen scheppen voor misbruikslachtoffers? Wil ik een samenleving instandhouden waarin vrouwen en mannen die zijn verkracht worden beschimpt en gewantrouwd? Of help ik streven naar een maatschappij waarin je na seksueel geweld zonder angst en schaamte je verhaal kunt doen?

In deze morele kwestie kan ik me niet verstoppen achter het strafrecht. Om Edward Snowden te citeren: ‘The law is no substitute for morality’. Het vraagstuk verlangt dat ik een persoonlijke, principiële keuze maak: geloof ik mensen die vertellen dat ze zijn misbruikt wel of niet? In de wereld die ik voor ogen heb, bestaat er maar één antwoord: geloof slachtoffers.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was bijna alsof er echt iets ergs was gebeurd. Een paar weken geleden stond fotograaf en model Arvida Byström in een Adidas-advertentie. Ik vond het een aardige foto: ze had zichzelf afgebeeld in een pastelkleurig jurk met kantjes en strikjes en heus korset, maar breeduit, met haar knieën uit elkaar en een stoere blik. En ze had haar benen niet geschoren.

Vooral dat laatste was volgens de onmiddellijk toegesnelde online haathordes natuurlijk helemaal fout. Byström was een ‘fucking feminazi’, gestoord, smerig, en kreeg op twitter allerhande gezellige verkrachtingswensen toegestopt. Dat verbaast me niet. In onze samenleving zijn er nog steeds strenge regels over hoe vrouwelijkheid precies vertolkt dient te worden, en twitter kennen we inmiddels als een beschavingstechnisch afvoerputje waar je mannen vindt die best willen proberen gehoorzaamheid aan die regels af te dwingen met intimidatie en de dreiging van seksueel geweld.

Zelf scheer ik al sinds mijn puberteit zelden of nooit iets. Dat komt voort uit een mix van idealisme en luiheid. Zeker sinds ik dochters heb wil ik niet alleen geloven maar ook laten zien dat een vrouwenlichaam goed is zoals het is en geen verbetering behoeft. En ik heb eigenlijk altijd wel iets leukers te doen dan mezelf ontharen. Zoals niets.

Veel mensen (lees: vooral mannen) voelen de behoefte om daar iets van te vinden. Ik had ooit een huisgenoot die vanwege mijn immer ongeschoren oksels niet naast me op de bank wilde zitten als ik een hemdje droeg. Hij vond dat ik iets met mouwen moest aantrekken. Als ik hem dan uitlachte, vertrok hij met veel misbaar naar zijn kamer, omdat hij het vies vond om in de buurt van mijn okselvacht te zijn.

En afgelopen zomer zaten mijn beenhaar en ik op het strand. Een langslopende man beklaagde zich over mij: ‘Gatverdamme, een wijf met harige poten…’ Hij trok een gezicht. Zijn kameraden lachten.

Ik lig daar niet wakker van. Maar ik ken veel vrouwen die het vooruitzicht van zulke opmerkingen erg stressvol vinden. Of die bijvoorbeeld voor hun werk een maatschappelijk goedgekeurd uiterlijk nodig hebben. Het leven is voor mij als vrouw al ingewikkeld genoeg als ik wel gewoon mijn benen en oksels scheer, vertellen ze me. Een beetje conformeren is veiliger. En met glazen plafonds en aanrandingen en seksisme en apenrotsen vol nare mannetjes mag je het jezelf potver-hier-en-de-gunder ook weleens makkelijk maken.

Mijn innerlijke realist vindt dat een valide afweging. Ik begrijp dat veel vrouwen hun kunstmatige kaalheid pas zullen opgeven als dat normaal is, of op zijn minst redelijk geaccepteerd. En sommige vrouwen zullen nooit willen stoppen met scheren. Wie ben ik om daarover te oordelen? Maar mijn innerlijke idealist hoopt toch dat vrouwen zich uiteindelijk in al hun harigheid zullen bevrijden. Minder opgelegde regels, meer eigen keuzes. Minder afgedwongen vrouwelijkheid, meer ongetemde vrouwenlichamen. Misschien kan de foto van Byström een begin zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een vriend mailde me een spotprent over twee varkentjes. De ene zegt: ‘Is het niet tof? We hoeven niets te betalen voor de schuur.’ Zegt de andere: ‘Ja! En zelfs het eten is gratis.’ Onder de tekening had iemand geschreven: ‘Facebook en jij.’

Als je niet betaalt voor het product, bén je het product, luidt de vuistregel. Een kritisch artikel van de Britse journalist John Lanchester, een paar weken geleden in de Groene Amsterdammer, laat zien hoe waar dat is. Dit is het beeld dat hij schetst: om foto’s van pasgeboren nichtjes, berichtjes van vrienden die ver weg wonen en filmpjes van in wastafels rondzwemmende baby-egels te kunnen bekijken, sta je als gebruiker toe dat Facebook registreert wie en waar je bent, wie je vrienden zijn, welke plannen je maakt, en wat je doet, weet, waardeert, koopt, leest en wilt. En niet alleen op Facebook, maar op bijna elke website die je bezoekt. Lanchester noemt Facebook dan ook ‘de grootste op surveillance gebaseerde onderneming in de geschiedenis van de mensheid’.

Facebook benadrukt dat natuurlijk niet. Het bedrijf toont liever zijn poezelige kant. Het mission statement luidt vroom dat het de wereld ‘opener en verbondener’ wil maken. Maar de vraag is: openener voor wie? Verbondener met wie?

Het antwoord is: adverteerders. Dat zijn immers Facebooks echte klanten, die volgaarne grif betalen voor online reclames die exact hun doelgroep bereiken. Maar het bedrijf gaat verder, schrijft Lanchester. Facebook gebruikt zijn kennis niet alleen om gebruikers welgemikte advertenties te tonen, ‘maar ook om de stroom nieuws die naar ze toe vloeit vorm te geven.’ Algoritmes bepalen welke berichten van je vrienden je te zien krijgt. Het contact met je dierbaren wordt op onnavolgbare wijze ‘gemedieerd door de commerciële belangen van Facebook.’

En daar blijft het niet bij. Ter meerdere eer en dollars van de adverteerders zet Facebook alle zeilen bij om te zorgen dat we er zo veel mogelijk tijd doorbrengen. Dat lukt heel aardig; zo checken veel mensen sociale media nog voordat ze gaan ontbijten, en logt driekwart van de Nederlandse gebruikers dagelijks in. Facebook ‘zou weleens het puurste voorbeeld ooit kunnen zijn van een bedrijf waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit het ‘vangen’ en doorverkopen van aandacht’, stelt Lanchester dan ook.

Journalist Franklin Foer waarschuwde zaterdag in Sir Edmund voor de invloed die bedrijven als Facebook hebben op ons leven. Ze hebben een wereld gebouwd waarin ze alles van ons weten, ons sturen, en waarin we voortdurend worden bekeken en afgeleid. Hoezeer dit laatste klopt, weet iedereen die weleens om zich heen kijkt op het station, bij de zwemles of in het café. Wachtende mensen versmelten als vanzelf met hun smartphone. Het lijkt meer een automatisme dan een vorm van vermaak. Sterker nog, onderzoekers constateerden eerder dit jaar dat hoe vaker mensen op Facebook verpozen, hoe ongelukkiger ze zijn.

Mensen zijn bang geworden om alleen te zijn met hun eigen gedachten, stelt de Canadese schrijver Michael Harris in het wetenschapstijdschrift Discover. In onze cultuur was het altijd al belangrijk om steeds iets nuttigs te doen – ledigheid is des duivels oorkussen, enzo – en smartphones, wifi en sociale media maken het nu wel heel eenvoudig om nooit meer ledig te zijn. Harris schrijft dat hij zich tegenwoordig schuldig voelt als zijn geest even nergens mee bezig is, ongemakkelijk, alsof er dan iets ergs zal gebeuren. Ik denk dat mensen dat gevoel vaak onbewust de kop indrukken door snel even op Facebook of Twitter te kijken – een impuls die sociale media versterken, of die hen op zijn minst verrekte goed uitkomt.

Maar door hieraan toe te geven, ontzeggen mensen zichzelf iets waardevols: de kans om de geest te laten dwalen, om te dagdromen. Dit zijn geen loze processen, denken neurowetenschappers inmiddels; ze maken ons creatiever en helpen ons problemen op te lossen. Harris wijst erop dat Newton pas met zijn revolutionaire theorie over zwaartekracht kwam nadat hij wegens een uitbraak van de pest een tijd in afzondering had geleefd. Nobelprijswinnaar Peter Higgs (van het deeltje) zei dat hij zijn werk nu niet had kunnen doen, omdat de rust en eenzaamheid van de jaren zestig verdwenen is.

Alles opgeteld is Facebook dus dit: een bedrijf dat, in ruil voor kittenfilmpjes en je privacy, je vriendschappen manipuleert, je aandacht opslurpt, je ongelukkig maakt en je dagdromen verstoort. Waarom stoppen we er niet massaal mee?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Eigenlijk had ik geen zin in twitter. Op vakantie was ik omringd geweest door zee, strand en mensen die niet denken dat zachtmoedigheid een teken van zwakte is. Ik voelde me ontspannen, en daarom had ik nog geen trek in #ophef, publieke vernederingen en mannen die me komen vertellen dat ik te lelijk ben om door hen, of überhaupt, geneukt te worden.

Dus was ik er alleen even om over m’n laatste columns te twitteren. Toevallig zag ik ook een berichtje op Vileine.nl over Anne Frank, die in de niet-gekuiste versie van haar dagboek de schoonheid van het vrouwenlichaam bleek te hebben bezongen. Goh, misschien was ze wel biseksueel, net als ik, dacht ik, en deelde de link. Daarna ging ik wat anders doen en dacht er niet meer over na. Toen ik twitter een paar dagen later opende, was mijn dikke huid nog op vakantie, en ik niet op mijn hoede.

‘Biggetje wil weer aandacht.’ ‘Vies vuil dik tyfus wijf dat je bent! Je zou je kapot moeten schamen vet varken.’ ‘Tijd dat ze jou dezelfde behandeling geven als Anne Frank! Vieze vette lesbo trol.’

Nou krijg ik voortdurend zulke reacties, ongeacht waar ik over twitter. Ik probeer opgewekt en aardig te blijven; dat oogst soms bewondering. Een paar jaar geleden ging ik voor een Vrij Nederland-artikel zelfs koffie drinken met zo’n hater. Mensen vertelden me toen hoe dapper ze me vonden. Hoe sterk.

Laat me echter eerlijk zijn: steeds sterk en dapper moeten zijn is vreselijk vermoeiend. Er zijn dagen dat ik het niet volhoud. Die dagen worden talrijker.

Mensen zijn sociale dieren; het kan bijna niet anders of doodgewenst worden door soortgenoten levert stress op. Normaliter onderdruk ik die stress – ik lieg eerst tegen mezelf en daarna tegen de wereld dat het me niet raakt. Van een afstandje lijkt dat allicht op kracht of moed.

Maar ‘s nachts schrik ik wakker van zachte geluidjes. En dan luister ik ingespannen in het donker: hoor ik daar die man die twitterde dat hij me komt verkrachten met een lang, vies mes? Soms laat de stress zich niet wegduwen. Na ‘vies vuil dik tyfus wijf’ trilden mijn handen zo heftig dat typen bijna niet lukte. Na ‘vieze vette lesbo trol’ huilde ik. Laat me met rust, laat me toch gewoon met rust.

Hoge bomen vangen veel wind, zei een vriendin troostend. En dat zette me aan het denken. Hebben bomen niets beters te doen? Wat zou er gebeuren als ik, en al die andere vrouw die hetzelfde of nog erger meemaken, de energie die we nu moeten steken in omgaan met haters zouden kunnen besteden aan iets nuttigs? Als we de kracht die we nu nodig hebben voor het verdragen van intimidatie zouden kunnen steken in het nadenken over belangrijke problemen, het schrijven van doordachte artikelen, het verbeteren van de wereld?

Misschien is het tijd om afscheid te nemen van twitter.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er was ophef. Natuurlijk was er ophef. ‘Nederland ergert zich kapot aan het genderneutrale beleid dat zich meer en meer verbreidt’, stelde de Telegraaf. ‘Zelfs de nuchtere Hema is besmet met het gendervirus.’ Hema gaat namelijk als eerste Nederlandse winkelketen stoppen met geslachtsaanduidingen op kinderkleding – en het niet-labelen van kleine kadetjes is volgens de krant van wakker Nederland blijkbaar een soort ziekte. Op twitter riepen mensen op tot een boycot. Zoals ene Marcello: ‘Geachte @HEMA, steek die rookworst dan ook maar in jullie genderneutrale reet!!’. (Terzijde: dit lijkt me anatomisch gezien niet onmogelijk, maar wel iets minder lekker bij de boerenkool.)

In 300 filialen heeft Hema het onderscheid tussen de meisjes- en jongensafdeling al opgeheven, las ik in de krant. Ook toevallig in de winkel bij mij om de hoek, dus ging ik er woensdag even kijken. In grote groene letters stond er ‘Kind’ boven de kinderkleding, en ‘Baby’ boven de babykleertjes. Erg schokkend of revolutionair oogde het niet. Een hoogzwangere vrouw zocht een paar piepkleine leggings uit. Ze kwam niet verward op me over, ondanks dat op de verpakking geen sekse aangegeven stond, maar enkel een maat en leeftijdscategorie. Ook de vader die onder het bord ‘kinderjurkjes’ door het rek neusde, was niet erg gedesoriënteerd. Eenvormige of kleurloze genderneutrale uniformpjes ontbraken. Mannelijkheid en vrouwelijkheid bestonden nog. De rookworsten waren bijna uitverkocht. De beschaving leek me niet in onmiddellijk gevaar.

Ik snap het chagrijn dan ook niet goed. Zelf vind ik het juist bevreemdend dat winkels zich op zo’n grote schaal genoopt zien om ouders en hun nageslacht op basis van een lullig kenmerk als geslacht voor te kauwen uit welk schap ze hun kleding dienen te betrekken. Kinderen zijn er tenslotte in allerlei variaties, en weten zelf vaak prima wat ze willen.

Het scheiden der piepjonge seksen is bovendien een gebruik dat bijna onherroepelijk uitnodigt tot de meest bespottelijke stereotypering. Volkskrant-verslaggever Jonathan Witteman schreef deze week over een jongensshirt met de tekst ‘Little man, big ideas’, en een meisjesvariant met ‘Little girl, big smiles’. Nog een gezellig setje: voor jongens ‘Future scientist’ en voor meisjes ‘Hey cutie’. Mijn persoonlijke favoriet is van Disney: ‘Be a hero’ voor hem, ‘I need a hero’ voor haar.

Ik kan me moeilijk voorstellen dat er veel ouders zijn die het een fijne gedachte vinden dat hun dochter geen held wil worden, maar er wel één denkt nodig te hebben. Of die graag willen dat hun slimme meid straks besluit geen wetenschapper te worden, omdat ze al schattig is. Er valt dus veel te winnen, en daar maakt Hema een aardig beginnetje mee.

Maar toch reageren de ophefmakers alsof ze iets verliezen. Als we de Telegraaf moeten geloven – iets wat ik over het algemeen niet aanraad, overigens – dan heeft Hema ons collectief op een hellend vlak geparkeerd, en rollen we langzaam maar zeker richting een punt waarop mannelijkheid en vrouwelijkheid verdwenen zijn. ‘Over een paar jaar is er geen verschil meer tussen mannen en vrouwen. .. Dan mag je er als man niet meer uitzien als een man en vrouwen idem dito. Dan wordt er heel raar gekeken als een vrouw kiest voor een jurkje dat de boezem accentueert. En dan noemen we die manier van kleden ook niet meer vrouwelijk, want dat is volkomen politiek incorrect.’

Dit is natuurlijk nonsens. Hema benadrukte nota bene zelf dat ze ook roze jurkjes blijven verkopen. Er wordt niets verboden of afgeschaft, er worden dingen toegevoegd: meer stoere meisjeskleren, meer keuzevrijheid. Het enige dat verdwijnt, is een tweedeling.

Misschien is dat waar de frustratie vandaan komt, overweeg ik. Want die tweedeling bood wel houvast. Geslacht, sekse en gender waren traditioneel een ordentelijk trio: piemel = jongen = stoer + blauw, vulva = meisje = lief + roze. Duidelijk, zeker, maar niet bijzonder accuraat. Sommige mensen zijn immers trans, hebben een intersekse variatie, zijn genderfluïde, queer of gendernonconform, of hebben anderszins niks op met stereotypen. Wetenschappers hebben laten zien dat je van testosteron niet per se een machoman wordt, dat ons brein een mozaïek is van het mannelijke en het vrouwelijke, en dat beide seksen meestal ongeveer hetzelfde kunnen.

Geen mannen van Mars, geen vrouwen van Venus – voor de mensen die daar diep in geloofden zal deze nieuwe werkelijkheid vast verwarrend zijn. Maar we moeten geen kinderen in hokjes blijven duwen, alleen omdat het voor volwassenen zo lekker overzichtelijk is. Hema heeft dat goed begrepen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.