Waarom we zo gemakkelijk vallen voor flauwekul en onzinpraat
Piketpaaltjes slaan. Even levelen. Een win-winsituatie. Het zijn holle frasen, maar in de kantoortuin en aan de vergadertafel zijn ze ontzettend populair. Waarom zijn we eigenlijk zo dol op bullshit?
Een typische dag in vergaderland. De manager is aan het woord. ‘Laten we in het kader van de optimal flow van deze meeting die mijlpaal even in een bilateraaltje aftikken. Dan kunnen we ook in helikopterview levelen over de targets die we willen tackelen en wat sparren over de piketpaaltjes die we moeten slaan als we in het kader van pro-activiteit de follow-up nog even tegen de concullega’s van de taskforce aanhouden.’ De manager kijkt tevreden de vergadertafel rond. Maar wat er nu echt te gebeuren staat? Wat is een piketpaaltje eigenlijk? Waarom moet erop geslagen worden? En als je ‘iets tegen iemand aanhoudt’, is dat dan een vorm van ongewenste intimiteiten? Het is een klein wonder dat geen van de aanwezige vergaderaars is opgestaan en tegen de manager heeft gezegd: ‘Het spijt me, maar wat je hier hebt gezegd is flauwekul. Kun je dat nog eens herhalen, maar dan in gewoon Nederlands?’ Blijkbaar hebben we een flinke tolerantie voor bullshit. Drie psychologische experimenten laten zien waarom.
Er waren 55 mensen op de lezing van dr. Fox afgekomen, voor het grootste deel psychiaters en psychologen. Ze zaten op het puntje van hun stoel. Dr. Fox had een indrukwekkend cv als expert op het gebied van wiskunde en menselijk gedrag en hij sprak met autoriteit over zijn onderwerp, ‘Speltheorie toegepast op de opleiding van artsen’. De overgrote meerderheid van de toehoorders was dan ook razend enthousiast. ‘Interessant. Ik wilde dat hij nog wat meer had stilgestaan bij de achtergrond’, zei een van de luisteraars. Zo’n 70 procent van de aanwezigen vond dat dr. Fox goede voorbeelden had gebruikt en bijna 95 procent vond de lezing stimulerend. Geen gekke score. Zeker aangezien dr. Fox eigenlijk een acteur was die van psychiater Donald Naftulin (University of Southern California) de opdracht had gekregen om volstrekte onzin te verkondigen. De lezing die de zogenaamde dr. Fox aan de toehoorders had gegeven, was, aldus Naftulin, ‘irrelevant, tegenstrijdig en betekenisloos.’ De acteur was zelfs speciaal getraind in het gebruik van jargon en drogredenen, zodat hij vragen uit het publiek zo nietszeggend mogelijk kon beantwoorden. Maar de dr. Fox-acteur deed het wel met flair. Hij was warm, hij maakte grapjes. Die charismatische presentatie gecombineerd met zijn indrukwekkende cv legden de luisteraars in de luren. De conclusie? Onze gevoeligheid voor autoriteit kan bullshit geloofwaardig maken. Mits de bron betrouwbaar overkomt, trappen argeloze luisteraars met open ogen in zelfs de grootste flauwekul. Maar ook mensen die hun kritische pet stevig op hebben, kunnen als een blok vallen voor onzin.
In 1996 diende Alan Sokal, hoogleraar in de fysica aan New York University, een artikel in bij het filosofisch ingestelde vakblad Social Text. Om in zo’n vakblad te kunnen publiceren, moet het artikel beoordeeld worden door een stel collega-onderzoekers. Zij geven commentaar op de inhoud, en als ze de paper niet goed genoeg vinden, komt hij niet in het vakblad. Dat was bij Sokal gelukkig niet het geval. Zijn artikel werd gewoon gepubliceerd, tot hilariteit van Sokal. Op de dag van publicatie gaf hij namelijk toe dat zijn paper eigenlijk een protest was tegen het gebruik van sommige filosofen om ideeën uit wis- en natuurkunde volledig uit hun verband te rukken. Zijn artikel bestond daarom uit niets meer dan irrelevante verwijzingen, willekeurige flauwekultaal en de meest onnozele natuurwetenschappelijke citaten die hij in filosofische werkjes had kunnen vinden. Hier een fragment uit zijn artikel: ‘Tot op heden bestaat er geen emancipatoire wiskunde, en we kunnen slechts speculeren over haar uiteindelijke inhoud. We kunnen er toespelingen van zien in de multi-dimensionele en non-lineaire logica van de fuzzy systems theorie; maar deze aanpak is nog steeds zwaar getekend door zijn wortels in de laat-kapitalistische productierelaties.’ Een van de redenen dat de beoordelaars het artikel hadden goedgekeurd voor publicatie, was natuurlijk Sokals uitstekende reputatie als wetenschapper. Ook in dit geval maakte autoriteit van bullshit iets geloofwaardigs. Maar volgens de Britse psychologie-professor Richard Wiseman (University of Hertfordshire) is er nog een andere belangrijke reden dat Sokals artikel door de beoordelaars niet als flauwekul werd herkend.
Mensen zijn enorm goed in patroonherkenning. Staar lang genoeg naar een inktvlek of een wolk, en je gaat vanzelf allerlei betekenisvolle taferelen zien. Het is precies die eigenschap, denkt professor Richard Wiseman, die ervoor zorgt dat we bullshit vaak niet als zodanig herkennen. Ons brein is er op ingesteld om zelfs van onbegrijpelijk gebabbel nog iets zinvols te maken. Meestal is dat superhandig. Als je bijvoorbeeld een gesprek met iemand voert, dan is het belangrijk dat je ontbrekende woorden zelf invult en de flarden van het gesprek die over hetzelfde onderwerp gaan in je hoofd samenvoegt tot een samenhangend verhaal. Ons vermogen tot patroonherkenning compenseert dan voor de slordigheid waarmee we praten. Als je bijkletst met een oude vriend is dat natuurlijk geen probleem. Maar dezelfde vaardigheid laat ons ook geloven dat er betekenis is waar die eigenlijk ontbreekt. Politici maken hier vaak handig gebruik van. Neem dit stukje toespraak: ‘We moeten bereid zijn om terug te kijken en de moed hebben om voorwaarts te gaan, om de rechten van zowel arbeiders als organisaties te erkennen, om de hulpbehoevenden te steunen zonder mensen aan te moedigen om op de staat te leunen.’ Dat zijn maar liefst drie tegenstellingen in een enkele zin. Daarmee verdient dit stukje toespraak met gemak het predikaat bullshit. Terwijl het met dank aan ons vermogen tot patroonherkenning op het eerste gezicht toch best redelijk klonk.
Bullshit is vaak moeilijk te herkennen. Maar zelfs als je scherp genoeg bent om er tijdens de vergadering doorheen te prikken, dan is het nog niet eenvoudig om op te staan en zeggen dat er allemaal flauwekul over tafel gaat. Zeker niet als alle andere vergadertijgers rustig zitten te knikken naar de kletsende manager. De meeste mensen vinden het doodeng om in zo’n situatie hun hoofd boven het maaiveld uit te steken. Dat weten we al sinds Solomon Asch, toentertijd hoogleraar psychologie aan Swarthmore College, in de jaren vijftig zijn wereldberoemde gehoorzaamheidsexperimenten deed. In die experimenten werd een proefpersoon in een kamer gezet met een stel andere mensen. Die mensen waren handlangers van Asch, maar dat wist de proefpersoon niet. Die dacht dat het gewoon andere proefpersonen waren. Vervolgens werden er op een scherm drie lijnen getoond, met de vraag welke van die lijnen even lang was als de lijn op het plaatje ernaast. Omdat de lijnen duidelijk in lengte verschilden, was een vergissing onwaarschijnlijk. Toch gaven de handlangers stuk voor stuk een verkeerd antwoord. Daarna was het de beurt aan de echte proefpersoon. Die voelde zich duidelijk ongemakkelijk. Maar in plaats van op zijn eigen waarneming te vertrouwen, conformeerde eenderde van de proefpersonen zich aan de mening van de groep. Asch herhaalde het experiment een paar keer, met dezelfde groep en vergelijkbare simpele vraagstukken. Het resultaat was steeds hetzelfde. Liever dan ingaan tegen de mening van de groep, gaven de proefpersonen het foute antwoord. Aan het eind was er bijna niemand die niet tenminste een keer met de groep was meegegaan. Toen Asch vroeg waarom, zeiden ze dat ze het niet goed hadden gezien of ‘gewoon een foutje hadden gemaakt’.
Managers en politici komen er voortdurend mee weg om vage clichés, jargon, onnozele vaagheden en tegenstellingen aan elkaar te rijgen zonder betrapt te worden. En als je maar lang genoeg rondloopt in een bedrijf waar bullshit onderdeel is van de cultuur, ga je uiteindelijk als vanzelf meedoen. Het zit in de menselijke natuur om je aan te passen aan de plaatselijke gebruiken. Zo wordt onzinpraat onderdeel van de identiteit van de kantoorbobo. En voordat je het weet zit je op het verjaardagsfeestje van je nichtje op te scheppen over het uitkristalliseren van je personal branding, en met een serieus gezicht te vertellen dat je wat proactiever wilt zijn in het benutten van je kerncompetenties. Gelukkig maar dat de andere aanwezigen ook gevoelig zijn voor patroonherkenning, autoriteit en groepsdruk. Want dat maakt het onwaarschijnlijk dat iemand opstaat en tegen je zegt: ‘Wat een bullshit.’
Meer informatie
Paranomality: why we see what isn’t there, Richard Wiseman, Macmillan Londen (2011)
Waarom je horoscoop altijd klopt (2010), Asha ten Broeke, www.kennislink.nl
Kader: Vergader-ABC
Wil je graag de uit zijn nek kletsende manager de loef afsteken bij de volgende vergadering? Put dan inspiratie uit deze bullshitwoordenlijst. Ook handig om het betere gezwam terug te vertalen in begrijpelijk Nederlands:
Aandachtspunt: ander woord voor problemen, omdat problemen zo naar klinkt. Voor de echt blaartrekkende issues is er ook het woord ‘uitdagingen’.
Benchmarking: gluren bij de buren, oftewel: kijken wat de concurrent beter doet dan wij. Leidt niet zelden tot een rijtje best practices, wat zoveel betekent als: voorbeelden van hoe het beter kan.
Bilateraaltje: gesprek onder vier ogen. Ook te gebruiken in de samenstelling ‘bilateraal aftikken’, wat betekent dat je in een onderonsje een beslissing gaat proberen te nemen.
Gutfeeling: een soort zakelijke intuïtie. Meestal uitgesproken als ‘kutfeeling’.
Opstarten: iets op gang brengen. Maar dan met veel poeha.
Uitrollen: het daadwerkelijk uitvoeren van een project. Kan jaren in beslag nemen. Vaak rolt er halverwege alweer een nieuw project overheen.
Win-winsituatie: wanneer aan het eind van de onderhandelingen iedereen blij is. Lose-win en lose-losesituaties komen vaker voor, maar heten nooit zo.
Bron: Waartoe is deze tent op aarde?: een taalkit voor kantoorprofessionals, Carien Overdijk, Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam (2008)
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.