dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Samenkomen om de aarde te redden’. Dat stond er 30 jaar geleden op de cover van het Amerikaanse tijdschrift Time. Op dat moment kwamen leiders uit de hele wereld samen in Rio de Janeiro voor de Earth Summit: een grootse conferentie die het begin van een nieuw tijdperk moest inluiden. Een einde zou er komen aan wat toen nog het broeikaseffect heette, aan het uitsterven van diersoorten, aan ontbossing. Ik heb er vaak aan gedacht deze week: als dat toen was gelukt, hadden we er nu in de categorie ‘zitten met gebakken peren’ aanzienlijk beter voorgestaan.

De tijd was er rijp voor, in 1992. Twintig jaar eerder waren er spijkers met koppen geslagen in Stockholm: het beschermen van het milieu en de natuur was nu een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle landen samen. In 1987 had de wereld eendrachtig besloten om de stoffen uit te bannen die een gat in de ozonlaag maakten. In Rio zouden leiders een ‘Earth Charter’ tekenen, schreef Time destijds; een ronkend manifest – het blad vergeleek het met de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring – waarmee landen zich eens en voor altijd zouden verbinden aan een groene toekomst.

Het liep anders. Nog voordat de wereldleiders bijeen kwamen, ging de Earth Charter van tafel en werd het vervangen door, aldus Time, ‘een houterig geschreven verklaring vol met het soort vrome beloftes die wereldleiders vaak maken maar nooit nakomen’, aangevuld met slappe compromissen en vooral geen bindende afspraken, bijvoorbeeld over het terugdringen van de CO2-uitstoot.

Wat was er veranderd? De politieke daadkracht in Stockholm en over de ozonlaag had de industrie overrompeld, stelt journalist Amy Westervelt. Bij deze internationale afspraken was grote bedrijven niets gevraagd; als ze al genoemd werden, was het om ze aan te wijzen als verantwoordelijken voor vervuiling en andere ongein. Dat zou hun niet nog een keer overkomen, dus in 1992 had de industrie inmiddels een dikke lobbyvinger in de milieupap gestoken.

Voorafgaand aan de Earth Summit kwamen het fossiele-energie-minnend grootkapitaal alvast met een eigen handvest. Dat bewees volop lippendienst aan duurzaamheid, al stond er natuurlijk niets in dat tot echte verandering zou leiden, stelt mediawetenschapper Melissa Aronczyk vast. Maar door het alvast naar voren te schuiven, verhinderden de bedrijven dat er strenge wetten kwamen die hun winsten in gevaar zouden brengen.

En dat was precies de bedoeling. In 1989 hadden auto- en oliebedrijven, waaronder Shell en Exxonmobil, de Global Climate Coalition opgericht. Het doel van deze lobbygroep, volgens socioloog Robert Brulle: om op klimaatgebied aan te dringen op vrijwillige inspanningen en bindende afspraken zo lang mogelijk uit te stellen. Zo verkocht de coalitie, met veel succes, het – onjuiste – idee dat het al te snel terugdringen van de CO2-uitstoot de economie grote schade zou toebrengen. En ze zaaide twijfel over klimaatwetenschap, ondanks dat een Exxon-memo in 1981 al repte over de ‘catastrofale effecten’ van de langetermijnplannen van het bedrijf, en dat een intern Shell-rapport in 1986 besprak hoe de opwarming van de aarde tot ‘verwoestende overstromingen’ en onbewoonbare landen zou leiden.

De coalitie bestaat niet meer, maar grote fossiele bedrijven hebben nog steeds veel invloed, schrijft Westervelt. Zoals bij het IPCC, waar niet alleen wetenschappers aan de rapporten meeschrijven, maar ook mensen die werken voor bijvoorbeeld ExxonMobile, Chevron en Saudi Aramco. En op de klimaattop in Glasgow waren vorig jaar meer olie- en gaslobbyisten dan de delegaties van de acht kwetsbaarste landen samen.

Dertig jaar na Rio is dit de tussenstand: de fossiele industrie maakt gigawinsten, ze blijven nieuwe olie- en gasvelden aanboren en de CO2-uitstoot stijgt nog steeds. Elke maand is er weer slecht klimaatnieuws, waren de oceanen nog warmer, smolten de ijskappen nog verder, steeg de zeespiegel nog sneller. Het is echt de hoogste tijd dat onze leiders stoppen met bedrijven uit de wind houden en gaan doen wat ze in 1992 al beloofden: samenkomen om de aarde te redden.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Energie gaat over meer dan het licht aandoen. Het gaat om het hebben van een veilige plek’, lees ik op de website van Shell Energy. ‘De wereld om ons heen verandert snel, maar wij veranderen mee. Met Shell zijn we al een tijdje bezig met de energietransitie. In onze wind- en zonneparken wekken we hernieuwbare energie op. Nu nemen we de volgende stap: met Shell Energy brengen we energie voor thuis!’

Er zijn mensen die hierin vooruitgang zien: het is toch puik van Shell dat ze nu ook de wind en de zon omarmen, of niet dan? Zelf zie ik schijnheilige groene praatjes die naïeve particulieren ertoe moeten nopen groene energie te gaan afnemen bij een van de meest verwoestende olie- en gasbedrijven ter wereld. De grote winnaar lijkt mij hier Shells imago.

Ben ik te cynisch? Eerder deze week zag ik hoe veiligheidsconsultant Caroline Dennett zeer publiekelijk haar langlopende samenwerking met Shell opzegde omdat ze ‘gewoon geen deel meer kan uitmaken’ van Shells ‘dubbelspraak’ over het klimaat. Shells veiligheidsbeleid draait om ‘geen schade doen’, zegt ze, en dat klinkt eerbaar, maar ze falen compleet. Ze weten heel goed hoe schadelijk het winnen van olie en gas is, vervolgt ze, maar ‘wat ze ook zeggen, Shell is de productie van fossiele brandstoffen niet aan het afbouwen. Ze zijn aan het uitbreiden.’

Dat klopt. Volgens hun eigen cijfers schroeft Shell de investeringen in olie en gas dit jaar op van 6 naar 8 miljard dollar. Hiermee gaan ze gezellig mee in de vaart der fossiele volkeren, blijkt uit een onderzoeksjournalistiek artikel dat The Guardian eerder deze maand publiceerde. De industrie is op korte termijn van plan om hun olie- en gaswinning uit te bouwen met projecten die samen evenveel zullen uitstoten als China in een heel decennium. Er staan 195 ‘koolstofbommen’ op stapel; gigantische nieuwe projecten die tot ze leeg zijn meer dan een miljard ton CO2 zullen uitstoten.

Het is goed om hierbij in het snotje te houden dat wetenschappers becijferden dat als we, zoals afgesproken, in 2050 wereldwijd netto geen CO2 meer willen uitstoten, er helegaar geen nieuwe olie- en gasvelden aangeboord zouden moeten worden. Zelfs van de bestaande velden zal een flink deel van de fossiele rommel in de grond moet blijven zitten.

Die oliebedrijven, schrijft The Guardian, gaan de komende tien jaar dus elke dag 100 miljoen dollar uitgeven aan het exploiteren van nieuwe velden vol olie en gas die we nooit zullen kunnen verbranden als we de opwarming van de aarde tot 2 graden willen beperken. Dit lijkt een vorm van verstandsverbijstering, maar dat is het natuurlijk niet. Het is wat in het Engels een ‘calculated guess’ heet; een beredeneerde gok, op basis van twee gegevens.

Ten eerste: fossiele brandstoffen leveren zo onmeunig veel geld op dat de financiële bonsbaas van oliegigant BP afgelopen februari nog zei dat het ‘zeker mogelijk is dat we zoveel gaan verdienen dat we niet meer weten wat we ermee aanmoeten.’ Ten tweede: overheden maken bepaald geen haast met wetten en regels die de productie van olie en gas beperken. De bedrijven wedden op het falen van de politiek, zei Mike Coffin van Carbon Tracker tegen The Guardian. ‘Als regeringen niet ingrijpen, lopen de bedrijven binnen terwijl de wereld brandt’, concludeert de krant.

En dat geldt niet in de laatste plaats voor Shell, die in het artikel opduikt in allerlei buitengewoon deprimerende lijstjes: de top vier van grootste investeerders in het ontdekken van nieuwe olie- en gasvelden, de top tien van bedrijven die op korte termijn het hardst willen uitbreiden, de top drie van bedrijven die per dag het meest uitgeven aan de allergevaarlijkste projecten die de temperatuurstijging van onze aarde over het randje van 2,7 graden opwarming kunnen duwen.

Dus, beste Shell, vertel ons vooral nog eens hoe ‘energie gaat om het hebben van een veilige plek’ en hoe ‘de wereld verandert, maar wij veranderen mee’.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is nooit een goed idee om het recht op abortus voor lief te nemen. En al helemaal niet nu het Amerikaanse Hooggerechtshof op het punt staat om na vijftig jaar alsnog hun basis voor dit recht, de uitspraak Roe v. Wade, terug te fietsen. In 26 staten zullen zwangeren dan geen baas in eigen buik meer zijn.

Sommigen sussen: dat zou in Nederland nooit gebeuren. Er zijn immers juist versoepelingen van de abortuswet in de maak. En die mensen die demonstreren met bordjes met ‘Kies het leven!’ erop, die ogen zo gevaarlijk niet. Maar feit is dat abortus hier nog steeds onder het strafrecht valt, wat ook ons recht kwetsbaar maakt, en dat de anti-abortusbeweging in Europa aan invloed wint.

Een beweging die bovendien veel meer wil dan het ongeboren leven beschermen. Sterker nog: leven is bijzaak. Casper Albers schreef terecht: zonder toegang tot veilige en legale abortus sterven er mensen door complicaties bij illegale abortus of de zwangerschap, of door zelfdoding. ‘Als je pro-life bent dan ben je voor het recht op abortus’, concludeerde hij.

Maar anti-abortusactivisten zijn niet pro-life, ze zijn pro-man. Of, zoals journalist en advocaat Jill Filipovic zegt: ‘De ‘pro-life’-beweging gaat in de kern over vrouwenhaat.’ Ze wijst op een peiling waaruit blijkt dat lui die tegen abortus zijn over het algemeen ook weinig zien in vrouwelijke leiders, de #MeToo-beweging, gendergelijkheid, enzovoorts.

Achter de anti-abortusagenda gaan diepere conservatieve wensen schuil, denkt Filipovic, die vooral draaien om de terugkeer naar een wereld die bestaat uit gezinnen met een vader aan het hoofd en een gezeglijke moeder-de-vrouw in de keuken en de slaapkamer. Het gaat over vrouwen bezitten, schrijft journalist Laurie Penny in hun boek Sexual Revolution; over vrouwen als dingen, die je kunt dwingen om te gehoorzamen en te baren. Hen wijst op een Republikeinse politicus die in Texas een wet wilde invoeren die op abortus de doodstraf zou zetten. ‘Tot zover ‘pro-life’.’

En het draait niet alleen om onderdanige vrouwen, maar ook om kleur. ‘Beleid rondom abortus en geboortebeperking is altijd samengegaan met racistische ideeën’, stelt Penny. ‘Extreem-rechtse bewegingen hebben altijd een obsessie gehad met de seksuele controle over ‘hun’ vrouwen.’

Zo staat er in het uitgelekte conceptvonnis waarin het Amerikaanse recht op abortus sneuvelt een huiveringwekkende voetnoot over ‘het veiligstellen van een ‘binnenlandse aanvoer van adopteerbare kinderen’ als extra reden om Roe v. Wade te schrappen’, las ik in de Groene Amsterdammer. Dichter bij huis keerde Thierry Baudet zich tegen abortus – ‘het vernietigen van nieuw leven (in de baarmoeder) om te voorkomen dat de vrijheid van het individu verstoord wordt’ – in een essay waarin hij ook schrijft over het ‘demografische verval’ van Europa, over hoe onze samenlevingen te zwak zijn om ‘massa-immigratie’ te weerstaan, en hoe we moeten kiezen: teruggrijpen op onze tradities of ‘vervangen worden’.

In die hang naar tradities staat hij niet alleen. ‘Een groep ultraconservatieve christenen wil in Europa de klok terugdraaien’, schreef Lisa Peters in de Groene Amsterdammer. ‘Ze zijn tegen abortus, het homohuwelijk en echtscheiding, met maar één doel: herstel van de ‘natuurlijke orde’.’ Een ‘ideaal Europa’ waarin niet alleen vrouwen en alle mensen met een baarmoeder hevig de sigaar zijn, maar ook ‘sodomie’ strafbaar is, trans mensen geen rechten hebben, en naast abortus ook de pil en ivf verboden zijn.

Dit zijn ook precies de dingen die het Amerikaanse Hooggerechtshof nu op de helling dreigt te zetten. In het conceptvonnis schrijft rechter Samuel Alito namelijk dat voortaan alleen rechten ‘die geworteld zijn in de historische traditie van deze natie’ door het hof gewaarborgd moeten worden. Conservatieve politici voelen zich gesterkt en gooien al balletjes op over een verbod op condooms, anticonceptie buiten het huwelijk, en zelfs een totaalverbod op abortus.

‘Alito wil de twintigste eeuw herroepen’, concludeerde een Amerikaanse journalist. En hij niet alleen. Dus blijven wij wakker, en nemen we niets voor lief.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hebben we rijke mensen nodig? Volgens sommige lezers wel. Ze waren het oneens met de column waarin ik rijke mensen een probleem noemde: ze betalen te weinig belasting en vernietigen teveel planeet. Ik stelde voor om dit euvel op te lossen door een bestaansmaximum in te stellen: je mag genoeg houden om buitengewoon jofel te leven, maar alles wat je daarbovenop nog bezit, moet je afstaan.

Kortzichtig, zei iemand, want zo jaag je alle welgestelden fluks het land uit. En dat is geen blits plan, want als rijke mensen flink verdienen, worden we daar allemaal beter van. Een interessante theorie, die ook wel bekend staat als de trickle down economy of doordruppeleconomie. Het idee is dat als je rijken maar lekker veel geld laat hebben, ze dat gaan investeren, waarop het sijpelen begint: poen schept marktkansen, banen, economische groei, iedereen profiteert, en we leefden nog lang en welvarend.

Eén akkefietje: het werkt niet. De afgelopen decennia zijn veel landen doordruppelbeleid gaan voeren: ze verlaagden de belastingen voor rijkelui en grote bedrijven, en leunden achterover in de blijde verwachting dat armoede nu vanzelf uitgelekt zou raken. Maar helaas, schrijft econoom Ha-Joon Chang in 23 dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme, de groei nam hierdoor niet toe maar juist af. En wat er aan groei was, hielden de rijken lekker voor zichzelf. De ongelijkheid werd groter en dat hele druppelgedoe bleek eigenlijk een omgekeerde Robin Hood-actie: een manier om het geld van de armen aan de rijken te geven.

Maar wacht, schreef een andere lezer: als je een bestaansmaximum invoert, dan is er voor ondernemers geen prikkel meer om te innoveren. En zonder innovatie geen vooruitgang. Dat zou spijtig zijn, maar klopt het wel? Het argument stoelt op een nogal deprimerend mensbeeld: dat we alleen de mouwen opstropen als er bergen kapitaal in het verschiet liggen. Dit lijkt mij wat al te mistroostig. Elke dag gaan er immers talloze mensen naar hun werk zonder uitzicht op vermogens van privéjet-achtige proporties: boswachters, huisartsen, vuilnismensen, noem maar op. Ze werken omdat ze dat fijn vinden, belangrijk, omdat ze weten dat ze nodig zijn. Waarom zou dat voor innoverende ondernemers anders zijn?

Het antwoord is: niet. Zo interviewde onderzoeker Eleftherios Soleas 30 Canadese innovators: voor geen van hen was geld verdienen de voornaamste drijfveer. Dat dit wel zo lijkt, komt doordat ons beeld van innovatie is gekaapt door bespottelijke raketbouwende tech-kapitalisten. Dat levert een eenzijdig verhaal op, zegt Soleas: ‘Ik ben er vrij zeker van dat we het vuur niet hebben leren temmen om stinkend rijk te worden en jachten te kopen.’

Oké, zei een laatste lezer, maar rijke mensen hebben hun geld gewoon verdiend door slim en hard te werken. We zouden hen moeten bewonderen, niet belasten. Dat klinkt sympathiek, maar is rijkdom echt een kwestie van verdienste? Ik betwijfel het. Zo is er de mazzelfactor. Waar je bent geboren, met welke talenten, in welke gezondheid, hoe je bent grootgebracht, schrijft filosoof Ingrid Robeyns in Rijkdom, het maakt allemaal uit voor je kans op succes. Net als wat je erft, zowel qua vermogen als qua connecties.

Bovendien is rijk worden geen individuele bezigheid. ‘De meeste fortuinen zijn niet mogelijk zonder een beroep te doen op technologie en instituties die door anderen zijn bedacht’, stelt Robeyns. Geslaagde rijkelui zeggen graag dat ze op de schouders van de Groten der Aarde staan. Maar prestaties ontstaan niet in een vacuüm. Geen winst zo vet of hij is mede mogelijk gemaakt door onze collectieve infrastructuur, onderwijs, zorg, enzovoorts. Ja, je staat als superinnovatieve multimiljonair op grote schouders, maar je staat ook de schouders van stratenmakers, schoonmakers, kleuterjuffen, oma’s en verpleegkundigen. Waarom zou het dan rechtvaardig zijn dat jij daar in je uppie bijna alle vruchten van plukt? Niemand kan zelf rijk worden, dus niemand hoort zelf rijk te zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het had ook zo kunnen gaan. Nadat vorige week het derde rapport van het VN-klimaatpanel IPCC uitkwam, hadden alle Westerse regeringsleiders een persconferentie kunnen geven. Premier Rutte had voor een achtergrond kunnen staan met een zouteloze ambtenarenslogan erop – ‘Klimaatdoelen halen doen we samen’ –, de overhemdsmouwen opgestroopt om net iets te letterlijk daadkracht uit te stralen.

Vandaag zijn we wakker geschud, had hij kunnen zeggen. Het laatste IPCC-rapport trekt een harde maar duidelijke conclusie: het huidige klimaatbeleid is volstrekt niet voldoende om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad Celsius. Momenteel liggen we zelfs op koers voor een temperatuurstijging van ruim 3 graden.

We zijn op weg naar een klimaatramp. Forse zeespiegelstijging, smeltende poolkappen, bosbranden, overstromingen, droogtes, hittegolven, uitgestorven soorten. Wetenschappers vertellen ons dat hele ecosystemen kunnen verdwijnen, landbouwopbrengsten zullen teruglopen, zoet water schaars zal worden. Ze vrezen dat de planeet bepaalde kantelpunten zal bereiken, met catastrofale gevolgen. Delen van de wereld zullen onbewoonbaar worden. Mensen zullen sterven. Dit is waarom de onderzoekers die meewerkten aan het tweede IPCC-rapport zeiden dat we dit absoluut moeten vermijden. Zelfs 1,5 graad opwarming is eigenlijk al te veel.

Vandaag heb ik overlegd met mijn collega’s in Europa en Noord-Amerika. Wij hebben een speciale verantwoordelijkheid, want wij zijn de leiders van de landen die historisch gezien de meeste schade aan de aarde en het klimaat hebben toegebracht. En we hebben besloten dat wij die verantwoordelijkheid gaan nemen. Het roer moet radicaal om. We hebben te lang gedacht dat we tijd genoeg hadden, te lang gedacht dat we dit probleem stapje voor stapje konden aanpakken. Maar die tijd is voorbij. Het is nu of nooit. Als we de generaties na ons een eerlijke kans willen geven om op te groeien in een leefbare wereld, dan moeten wij nu onze mouwen opstropen.

Er zijn mensen die zeggen: het is kansloos. Het is te moeilijk. Het is te duur. Of: we zijn al gedoemd. Maar de toestand is niet hopeloos. Menselijk handelen heeft ons in deze situatie gebracht en menselijk handelen kan ook het tij keren. Het IPCC-rapport waarschuwt niet alleen, maar geeft ook moed. Alle kennis en technologie die we nodig hebben om in 2030 weer op het pad van 1,5 graad te komen, is al aanwezig. Wetenschappers rekenden uit dat als we alle gedane beloftes en gemaakte plannen ook echt snel gaan uitvoeren, de opwarming onder de 2 graden kan blijven. Dat is niet genoeg, maar het is een begin.

En we kunnen meer doen. We gaan meer doen. Vervuilende grote bedrijven, de fossiele industrie voorop, zullen binnen een paar jaar drastisch en ingrijpend moeten veranderen. Decennialang hebben we economische groei op een voetstuk gehesen en de belangen van multinationals en superrijken voorrang gegeven op de behoeftes van gewone mensen en de noden van de levende aarde. Ook die tijd is voorbij.

En ook van u als burger wordt iets gevraagd. Maar voor alles wat we opgeven, valt er ook iets te winnen. We zullen nauwelijks vlees eten, maar ook leven in parkachtige groene steden. Geen kasten vol nieuwe kleding hebben, maar wel betaalbare schone energie. Geen benzine-auto’s, maar gratis openbaar vervoer en fietsboulevards. We zullen weinig vliegen, maar ons land zal rijk zijn aan wilde natuur.

Vandaag is het keerpunt. Vandaag wenden we ons af van een wereld vol uitbuiting, roofbouw en verwoesting, en gaan we op weg naar een wereld die steeds groener, duurzamer en rechtvaardiger wordt.

Vanaf nu draait het niet meer om macht en geld, had Rutte kunnen zeggen, maar alleen nog om de toekomst. De toekomst van de aarde en de toekomst van onze kinderen.

Maar zo ging het niet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We moeten het even hebben over rijke mensen. Het zit namelijk zo: rijke mensen zijn een probleem. Ze betalen, om iets te noemen, veel te weinig belasting. De rijkste 1 procent draagt zelfs minder af dan mensen met een laag inkomen, omdat de gegoeden vooral inkomsten hebben uit bedrijfswinsten en vermogens, wat minder zwaar belast wordt dan geld dat je verdient door echt te werken.

Ondertussen plukken juist gefortuneerden de vruchten van overheidsingrijpen assorti. Zo profiteren juist lieden die geen buikpijn krijgen van hun benzine- of gasrekening het meest van de compensatiemaatregelen die onze regering trof. Econoom Bas Jacobs schatte dat de lagere brandstofaccijns en energie-btw voor 60 procent ten goede komt aan de rijkste 30 procent van de huishoudens; de armste 40 procent krijgt slechts 13 procent. Het was eerlijker en doelmatiger geweest als het kabinet arme mensen gewoon meer geld had gegeven, merkte de directeur van Milieudefensie terecht op.

Ondertussen is ook het verduurzamen van je huis een welgesteldenhobby. Je moet of een lening kunnen krijgen en betalen, of genoeg geld hebben om een flinke investering te doen. Arme huiseigenaars en huurders zijn de sigaar. Subsidies voor isolatie en dergelijke vereisen dat je meerdere maatregelen tegelijkertijd neemt en grote bedragen kunt voorschieten, en zijn dus vooral geschikt voor mensen die het toch al prettig in de slappe was zitten. Net als eerder de Tesla-subsidies: buitensporige fiscale kortingen voor de aanschaf van peperdure elektrische auto’s. Een herverdeling van arm naar rijk, noemde Pieter Klein het destijds.

En als je een intens vervuilende multinational bent, ben je helemaal spekkoper. Zo krijgen onder meer ExxonMobil en Shell tot wel 2 miljard euro belastinggeld om hun CO2-uitstoot niet te verminderen, maar weg te stoppen onder de Noordzee. De vervuiler ontvangt.

Vergroenen is zo een luxe voor rijken en grote bedrijven. Een pijnlijk gegeven, want zij zijn ook verantwoordelijk voor de meeste milieu- en klimaatschade. Hoe rijker je bent, hoe meer geld je laat rollen en hoe meer van de natuur en planeet je vervuilt en vernietigt, stelt Guardian-columnist George Monbiot. Als extrabonusonrecht hebben rijken doorgaans het minste last van klimaatrampen; de armen worden het eerst en het hardst getroffen. ‘Als we iedereen willen laten floreren, kunnen we ons de rijken niet permitteren’, concludeert hij.

Maar als rijken het probleem zijn, wat is dan de oplossing? Het is niet ingewikkeld: net zoals je arme mensen minder arm maakt door ze geld te geven, kunnen we rijke mensen minder rijk maken door hen te verlossen van hun overtollige kapitaal. Zoals we een bestaansminimum kennen, stellen we ook een bestaansmaximum in. Je mag genoeg geld houden om een heerlijk en vervullend leven te leiden, maar wat je daarbovenop nog bezit, vloeit naar de staat en het volk.

De klimaatcrisis maakt zo’n ingreep verdedigbaar, stelt hoogleraar ethiek Ingrid Robeyns in Rijkdom, omdat het een noodsituatie is en superrijken een groot gedeelte van hun geld kunnen missen zonder dat hun levensstandaard keldert. Dat zij een grotere bijdrage leveren, is dus redelijk. En rechtvaardig: ‘Veel superrijken zijn rijk geworden in het bedrijfsleven. Maar de winsten van die bedrijven zouden veel kleiner geweest zijn als het bedrijfsleven een eerlijke prijs betaald had voor het gebruik van grondstoffen en de milieuvervuiling bij productie en transport.’ Robeyns vindt daarom ook dat Shell & co in de categorie ‘vergroenen’ niet moeten ontvangen maar betalen, als compensatie voor de schade die ze de aarde hebben toegebracht.

Een bestaansmaximum maakt een einde aan de huidige perverse situatie, waarin vermogenden met de ene hand vervuilen en de andere hand ophouden voor geld om daarmee te stoppen. Wat we nodig hebben, zijn revolutionaire klimaatplannen waar rijken en grote bedrijven voor betalen. Waar we mee zitten, is matig beleid waarvan arme mensen de rekening krijgen. Zoals ik zei: een probleem.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.