dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ik zeg vaak fuck. Ik vind dat de staat van de wereld daar aanleiding toe geeft. Hongarije neemt een anti-homowet aan. Fuck. Een fascistische engnek gebruikt zijn positie als Kamerlid om schrijfster en ambtenaar Nikki Sterkenburg tot doelwit te maken omdat haar boek over extreem-rechts Forum voor Democratie onwelgevallig was. Fuck. Corona was een klap voor vrouwenrechten: tijdens de lockdowns was er wereldwijd een toename van geweld achter de voordeur, na de pandemie gaan 11 miljoen meisjes misschien nooit meer terug naar school. Dubbel fuck.

Maar waar ik aanstoot neem aan onrecht, nemen anderen aanstoot aan mijn gekaffer. Met name mannen klagen op Twitter regelmatig dat ik niet zo grof moet doen. Het is ondamesachtig, zeggen ze; puberaal, onbeschaafd. Mijn suggestie om me gerust te blokkeren, leggen ze naast zich neer. Het punt is blijkbaar niet dat zij het niet willen horen. Het punt is dat ik het niet mag zeggen.

Dat vind ik interessant. Ik lees een Aeon-essay van filosoof Rebecca Roache. Zij maakt onderscheid tussen godslastering (akelig voor luitjes die geloven in een eerbiedwaardig opperwezen), slurs (scheldwoorden die minachting of haat voor een hele groep uitdrukken, zoals ‘zeikwijven’ of het n-woord) en meer algemene vloeken, ‘vaak met een seksueel of toiletgerelateerd thema’ (zoals fuck). Het probleem met die neuk- en pleevloeken is volgens Roache niet zozeer dat ze intrinsiek boosaardig of zedenkwetsend zijn, maar dat er over die woorden de maatschappelijke afspraak bestaat dat ze niet netjes zijn en dat we ze daarom niet gebruiken. Doet je dat toch, dan laat je weten schijt te hebben aan dit sociale contract en daarmee ook aan de gevoelens van mensen die wel hechten aan onze regels over welvoeglijke taal.

Dit is voor vrouwen een grotere overtreding dan voor mannen. Dames worden immers per extrabelegen stereotype geacht aardig en wellevend te zijn, waar heren vanwege mottenballenidealen over stoerheid en kracht best even met de verbale spierballen mogen rollen. Zo wordt er door mannelijke auteurs heel wat afgesakkerd. Ik citeer Jan Cremer: ‘Motherfuckers! Krijg de pleuris en de grafkanker’. Maar toen Dichteres des Vaderlands Lieke Marsman minister De Jonge vorige maand vanwege zijn toen nog apenballen-zuigende vaccinatiebeleid een ‘lachend bord pap’ noemde, was Twitter te klein. Marsman schreef in haar blog: ‘Al bij het eerste kleine beetje protest moeten de mevrouwtjes de dichteressen een toontje lager zingen: hier hebben we ze niet voor betaald!’

Marsman noemde deze oproep om het toch vooral ‘fatsoenlijk te houden’ terecht paternalistisch en voegde eraan toe dat veel regeringsbeleid misschien niet in woord maar wel in daad verschrikkelijk onfatsoenlijk is geweest. ‘Er stonden zo weinig scheldwoorden in de brieven die de belastingdienst verstuurde. En Hugo de Jonge had zo’n keurig jasje aan toen hij mensen met ernstige aandoeningen stilzwijgend steeds verder naar achter in het vaccinatieschema schoof’.

Sander Schimmelpennick stelde naar aanleiding van het Sterkenburg-incident: ‘Fatsoen moet niet draaien om de vorm, maar om de inhoud. Schelden of oprechte woede zijn niet half zo erg als extreemrechtse hitserij.’ Ik zou verder willen gaan: als het onverteerbare zich vermomt als fatsoen, is onfatsoen het beste antwoord.

Dat vindt ook schrijfster Mona Eltahawy. In onder meer haar boek The seven necessary sins for women and girls stelt ze dat racisme aanstootgevender is dan het woord fuck; armoede is aanstootgevender dan het woord fuck; de onderdrukking van vrouwen is aanstootgevender dan het woord fuck.

Het is belangrijk, benadrukt ze, dat we begrijpen dat staan op decorum niets anders is dan een manier om de status quo te bewaken. ‘Of we nu worden aangespoord om wellevend te doen tegen racisten of beleefd tegen het patriarchaat, het doel is hetzelfde: om de macht van de racist .. en het patriarchaat te behouden.’ Vloeken noemt ze een essentiële vorm van verzet, een hoognodige verstoring van de regels die vooral rijke witte mannen dienen, ‘het verbale equivalent van burgerlijke ongehoorzaamheid’.

Laten we dus vooral fuck zeggen. Elf procent van de studentes wordt verkracht. Fuck. De secretaris-generaal van de VN is bang dat we de ‘point of no return’ aan het bereiken zijn in de klimaatcrisis. Fuck. Door het onmenselijke Europese vluchtelingenbeleid verdrinken er nog steeds kinderen in de Middellandse zee. Fuck. Fuck. Fuck.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik moet bekennen dat ik cancel culture een lastig begrip vind. Mensen die zich erover opwinden schetsen vaak een beeld van een of andere progressieve beweging die politiek incorrecte conservatievelingen wil wegdoen of in ieder geval wil zorgen dat allerlei dingen niet meer gezegd mogen worden. Dit zijn ‘makkelijk te kwetsen langeteners’ die zich in een roep om diversiteit onledig houden met ‘taalterreur’, aldus een briefschrijver. Het is een ‘woke hoek’ die, volgens Arie Elshout, woorden wil verbieden; hij rept over censuur en repressie. Soms gaat het zelfs over een ‘woke-brigade’, een term die een verregaande vorm van organisatie doet vermoeden. Het blijft onduidelijk om wie of wat dit precies gaat.

Voorbeelden zijn er dan weer te over, maar ook deze werken weinig verhelderend. Zo telt protest tegen een lezing van de extreem-rechtse Jordan Peterson als cancel culture. Als GeenStijl echter zijn haathordes afstuurt op mensen die iets feministisch of antiracistisch hebben gezegd, zodat die op Twitter nog dagenlang kniehoog door de dreigende drek moeten waden, dan noemt niemand dat cancel culture. Onderzoek naar mogelijk antisemitisme in de vakgroep van hoogleraar Paul Cliteur: cancel culture. Thierry Baudet die een meldpunt start waar je linkse docenten kunt verklikken: geen cancel culture. Kritiek op het plan om een witte dichter het werk van een zwarte spoken word artist te laten vertalen: cancel culture. Rechtse trollen die op sociale media bij herhaling mijn ontslag als columnist eisen: geen cancel culture.

Het zou natuurlijk kunnen, en deze suggestie wordt beslist gewekt, dat cancel culture voortkomt uit een unieke machtsomkering: de gemarginaliseerde groepen die het vaakst slachtoffer zijn van haat en intimidatie – mensen van kleur, vrouwen, LHBT’ers, enzovoorts – zijn ineens de daders, die alle rechtse, conservatieve vooral-witte vooral-heterocis vooral-mannen zo stevig onder de woke-knoet hebben dat die zich helegaar niet meer durven uit te spreken. Een opmerkelijk scenario, om niet te zeggen ongeloofwaardig – temeer omdat conservatieve witte mannen nog steeds voortdurend overal aan het woord zijn.

Ik vermoed dat er iets anders aan de hand is. Ik denk dat de cancel culture-keizer geen kleren aan heeft. Het is een Schwalbe. Er is helemaal geen ‘woke-brigade’ die het vrije woord terroriseert. In plaats daarvan zijn een aantal minder boosaardige fenomenen samengeharkt onder de term ‘cancel culture’ en gebruikt om de strijd voor meer rechtvaardigheid en gelijkheid in een kwaad daglicht te stellen.

‘Wat sommigen zien als een patroon van virtuele censuur door morele puristen is eigenlijk een verhaal over het internet, niet over ideologie of identiteit’, schrijft Guardian-columnist Nesrine Malik. Sociale media gebruiken algoritmes die deininkjes uitvergroten en verspreiden, zodat een mini-opstootje al snel uitgroeit tot een rel van jewelste. Hier zit geen politieke agenda achter. Mensen doen gewoon mee aan het gesprek van de dag, uiten kritiek, eisen toerekenbaarheid, maken een grapje, aldus Ezra Klein in de New York Times.

Iets anders dat cancel culture is gaan heten, is eigenlijk reputatiemanagement. Wanneer er hashtag-ophef is over een werknemer zien bazen geen maatschappelijk discours, ze zien een potentiële deuk in hun imago, invloed en inkomsten. ‘Dit is geen kwestie van wokeness’, schrijft Klein. ‘De drijfveer is economisch’. Als het in dit proces lijkt alsof mensen van kleur, feministes en LBHT’ers wel erg vaak de toon zetten, dan komt dit meestal doordat bedrijven hebben ontdekt dat mensen uit gemarginaliseerde groepen ook dingen kopen. Maak je hen nijdig door lauw te doen over sociale rechtvaardigheid, dan kost dat geld.

De rest van cancel culture is ongemak. Groepen die eerder vaak genegeerd werden, die ondervertegenwoordigd zijn op redacties, in bestuurskamers en in de politiek, kunnen op sociale media nu wel hun stem laten horen, schrijft Malik. Als een onofficiële ombudsman mengen ze zich in het gesprek over welke ideeën en uitspraken nog acceptabel zijn.

Dit is een pijnlijk proces voor de gevestigde orde die gewend was de toon van het publieke debat te zetten. Vormen van racisme, seksisme of transhaat waar je vroeger mee wegkwam, hebben ineens consequenties. Sommige conservatieve meningen die eerder met eerbied ontvangen werden, komen nu onder vuur te liggen. Maar dat steeds meer stemmen gehoord worden, is geen gevaar voor het vrije woord. En dat onderdrukking fel wordt bestreden, is geen cancel culture. Het is vooruitgang.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Elke keer als ik schrijf over de klimaatcatastrofe vertellen mensen me dat ik het echte probleem negeer: overbevolking. We zijn met teveel en de wereldpopulatie groeit nog steeds: dat is het echte issue, broeikastechnisch gezien. Deze mensen zien de bevolkingskwestie als de verwaarloosde roze olifant in de kamer van de klimaatbeweging; een taboe, onterecht onder het linkerkarpet gebezemd door politiek correcte luitjes assorti die beleid dat tot in de baarmoeder reikt maar onkies vinden. Sylvain Ephimenco schreef in Trouw zelfs al eens over ‘de dodelijke bevolkingsexplosie die door een consortium van hypocrieten al zo lang wordt verzwegen.’

Van zo’n consortium wil ik natuurlijk geen lid zijn. Laat me dus de argumenten van de overbevolkingsdenkers nader bekijken. Ik begin bij de basis: elk extra persoon op onze aardkloot zorgt ook voor extra CO2-uitstoot. Als je een grafiek van de groei van de wereldbevolking sinds 1750 en een grafiek van de stijging van CO2 in de atmosfeer naast elkaar legt, vertonen ze ongeveer dezelfde lijn.

Dat oogt overtuigend, maar is de ‘elk pondje gaat door het mondje’ van de overbevolkingsargumenten: het is niet per se onwaar, maar ook zo’n enorme versimpeling van de complexe werkelijkheid dat het niet echt klopt. Die broeikasgasuitstoot is namelijk zeer ongelijk verdeeld. Zo was een Ethiopiër in 2019 verantwoordelijk voor gemiddeld 0,15 ton; de doorsnee Nederlander voor ruim 9 ton. De rijkste 10 procent van de wereld zorgt voor de helft van alle consumptiegerelateerde CO2-uitstoot; de armste helft van de wereld draagt hier slechts 10 procent aan bij. En 1 procent van de wereldbevolking veroorzaakt de helft van alle CO2-uitstoot van de luchtvaart. De klimaatcatastrofe is geen voortplantingsprobleem; het is een eliteprobleem.

Maar wacht even, zeggen de overbevolkingsadepten: het is toch de bedoeling dat mensen wereldwijd juist uit de armoede komen? Als die voorbeeld-Ethiopiërs van jou straks een Hollands middenklasseleven leiden maar niet hun bevolkingsgroei terugdringen, is de klimaatboot aan.

Niet per se, werpt politicoloog Kiza Magendane tegen in OneWorld. Want wie zegt dat iedere regio dezelfde ontwikkeling moet doormaken als West-Europa en Noord-Amerika? Misschien doen de mensen op het Afrikaanse continent het beter dan wij en laten ze hun welvaart stijgen in harmonie met de planeet; zonder vervuilende industrie, zonder vrachten vlees te eten.

En als het anders loopt, zou het dan niet rechtvaardiger zijn om de opbloeiende voorspoed van de armsten niet te compenseren met baarmoederbemoeienissen, maar door de consumptie in het Westen terug te dringen? Als wij hier minder CO2 uitstoten, kunnen zij wat meer.

Maar dit is niet genoeg, is het volgende argument. Het klimaatprobleem is zo groot, dat we geen enkele oplossing kunnen negeren. Alle zeilen moeten worden bijgezet; ook het bevolkingszeil.

Dit klinkt redelijk, maar het maakt me ook ibbelig. Want de focus op voortplanting is ook een manier om andermaal de verantwoordelijkheid voor het lenigen van de klimaatnood bij individuen te leggen. En dat terwijl er grotere zeilen zijn die aandacht vragen, zoals grootverstokers en bosverbranders als de VS, China en Brazilië, en de twintig olie- en gasbedrijven die samen een derde van alle CO2-emissies voor hun rekening nemen. En in tegenstelling tot baarmoeders kun je het grootkapitaal gewoon, zonder moreel failliet te gaan, via rechters en wetten dwingen om het beste te doen voor de planeet.

Dit heeft bovendien veel sneller effect. Want, even praktisch: bevolkingspolitiek is, naast andere bezwaren, ook nog eens veel te traag. Zelfs als iedereen morgen als razende Rita’s aan geboortebeperking gaat doen, zelfs dan is de wereldbevolking in 2050 zo’n 8 à 9 miljard. Het doel is om in dat jaar een wereldwijde CO2-uitstoot van netto nul te hebben. Dit lukt dus alleen als we vervuilende bedrijven en landen beteugelen, elites ter verantwoording roepen en minder consumeren.

Ook in de kamer van de mensen die stellen dat overbevolking het grote klimaatprobleem is, staat zo een roze olifant: het klopt niet. Wat overblijft is een manier om met grote woorden – ‘dodelijke bevolkingsexplosie’ – de verantwoordelijkheid te verplaatsen van onze vervuilers, onze tandeloze politici, onze rijken en onze manier van leven naar de baarmoeders van zwarte en bruine mensen die zelf geen schuld hebben aan de opwarming van de aarde. Is dat niet veel hypocrieter dan zwijgen over bevolkingspolitiek?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik weet niet hoe je een bom maakt. En misschien is dat jammer. Het is niet dat ik een gewelddadig mens ben of onmiddellijk snode sabotageplannen heb. Maar wat nou als we te maken zouden krijgen met bezetting, onderdrukking, verwoesting, omstandigheden waarin levens gered kunnen worden met een welgemikte explosie? In zo’n situatie kan enige bomkennis best van pas komen.

Ik zat hierover te peinzen nadat ik in deze krant Sander van Walsums essay las. ‘Wat zou ík hebben gedaan?’ vraagt hij zich af, terugdenkend aan de Tweede Wereldoorlog. ‘Zou ik een zolderkamer voor Joden beschikbaar hebben gesteld? .. Of zou ik toch tot de grijze massa hebben behoord die slechts heeft geprobeerd ‘er het beste van te maken’? .. wat zouden wij, Nederlanders, hebben gedaan als de bezettingsgeschiedenis zich zou herhalen?’

Van Walsum is niet optimistisch. Het zou kunnen dat we in geval van hoge nood nog een verzet weten te organiseren, schrijft hij, ‘maar we kunnen ook niet uitsluiten dat onze samenleving te veel gefragmenteerd is geraakt om een vuist tegen grof onrecht te maken.’ Op sombere momenten deel ik die zorg. Om in verzet te komen moet je het gevoel hebben dat je verschil kunt maken. Is die vorm van politiek zelfvertrouwen nog wel mogelijk onder neoliberaal kapitalisme, waarin mensen meer consument zijn dan burger? Waarin de voornaamste macht die we denken te hebben, is hoe we ons geld uitgeven? Het is een gedachtegoed dat mijlenver is verwijderd van elke vorm van rebellie.

Dit is geen puur filosofische kwestie. Want onze tijd kent zijn eigen grof onrecht. Datzelfde kapitalisme heeft de aarde bijna op haar knieën: de rijken worden rijker terwijl de planeet vervuilt, land verschraalt, bossen branden, gletsjers smelten en we nog steeds op een klimaatcatastrofe afstevenen. Zelfs als de puike plannen die er nu zijn worden uitgevoerd, is de kans dat de opwarming onder de 2 graden blijft slechts 26 procent.

Wat er boven die 2 graden precies gebeurt, is ongewis, maar beslist onprettig: fikse zeespiegelstijging, woest weer, dodelijke hittegolven, droogtes, honger, oorlog. Er zullen zeker veel mensen sterven. Het eens zo vanzelfsprekende ideaal dat elke generatie de kinderen het weer wat beter zullen hebben dan hun ouders is stilletjes ingeruild voor de zekerheid dat hun levens moeilijker zullen zijn dan die van ons. Het kapitalisme van nu parasiteert op de toekomst.

‘Een gevecht tegen grof onrecht vergt grof geschut, leert de geschiedenis’, schrijft Jaap Tielbeke in de Groene Amsterdammer. ‘Zelfs de meest overtuigde pacifist zal de sabotage van verzetsstrijders tijdens de Tweede Wereldoorlog niet veroordelen.’ Hij citeert Andreas Malm, schrijver van het boek How to blow up a pipeline, die vindt dat de ecologische noodtoestand soortgelijke tactieken rechtvaardigt. ‘We moeten de kunst van gecontroleerd politiek geweld onder de knie krijgen’, stelt Malm. De klimaatbeweging kan baat hebben bij een militante vleugel, die ver blijft van geweld tegen mensen, maar geweld tegen dingen niet schuwt. Het kan broodnodige extra druk leggen op onze politiek leiders; alleen vreedzame acties brokkelen onvoldoende in de melk.

Malm vindt dit verdedigbaar omdat ‘de verbranding van fossiele brandstoffen een vorm van geweld is, die dodelijk is voor mensen over de hele wereld. Dat is iets om je kwaad over te maken. Het wordt een keer tijd dat we onze woede botvieren op de materiële objecten die de planeet de vernieling in helpen.’

Hoewel ik zelf niet denk dat de mogelijkheden voor vreedzaam verzet al zijn uitgeput, heeft hij een punt. Politici die de uitstoot van broeikasgassen niet uit alle macht beteugelen terwijl ze weten dat er doden zullen vallen door hun labbekakbeleid, hebben bloed aan hun handen. Bedrijven die zich blijven verrijken terwijl ze weten dat er een kans bestaat dat ze van de aarde een onherbergzaam oord maken, begaan misschien niet formeel maar wel moreel een misdaad tegen de menselijkheid. Dat onbetoomd CO2 uitstoten wettelijk is toegestaan en een pijplijn opblazen niet, maakt het eerste niet juist en het tweede verkeerd; het maakt vooral duidelijk hoe dik we in de puree zitten.

Dus zit ik me af te vragen: wat zou ik doen? Als er een moment komt waarop we alleen met explosieven de levens en toekomst van onze kinderen kunnen redden, zou ik dan gewoon doorgaan met mijn leven en er het beste van hopen? Of zou ik leren hoe je een bom maakt?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Iets meer dan een jaar geleden klommen inwoners van de Indiase stad Jalandhar op de daken van hun huizen en zagen daar voor het eerst in tientallen jaren weer de besneeuwde toppen van de Himalaya. Inmiddels is hun land in de greep van een verwoestende coronagolf, maar destijds konden ze heel even genieten van een van de weinige mooie kanten van de pandemie: een lockdown had voor de schoonste luchten in decennia gezorgd. Een paar weken eerder maakten de inwoners van Venetië verrukt foto’s van heldere kanalen vol vissen. Wat een wonder is dit, zei een Italiaanse, ‘het virus heeft iets prachtigs gebracht.’

Ik had er toen geen oog voor, moet ik bekennen. Mijn opa lag op dat moment eenzaam in een verpleeghuis te sterven aan corona, dor hout was hij genoemd; ik was verdrietig, boos en bang. Dus toen journalisten en economen begonnen te schrijven over hoe ze in die klare kanalen en zuivere luchten het begin van iets moois zagen, een nieuwe kans, een omwenteling, sloeg ik de artikelen op om ze later eens te lezen, als alles minder pijn deed.

De plotselinge stilstand van de lockdown, zo las ik in een van die bewaarde stukken, biedt een kans om te kijken hoe de wereld eruit zou zien als we wereldwijd snel zouden reageren op de klimaatcrisis. In Teen Vogue stelde Kandist Mallett zich een getransformeerde samenleving voor, waarin iedereen krijgt wat die nodig heeft en we in balans leven met de aarde. Dat betekent dat we afscheid moeten nemen van het kapitalisme, een verrot systeem waarbij een hele kleine groep mensen zich al veel te lang tot in het absurde mag verrijken ten koste van de natuur, het klimaat, de toekomst en de talloze gewone mensen die ondanks alle overvloed leven in armoede, met schulden, soms zelfs zonder huis of zonder eten. ‘We moeten erkennen dat covid-19 niet het enige virus is dat vernietigd moet worden’, schreef Mallet. ‘We moeten ook de confrontatie met het kapitalisme aangaan en met de wereld die het in stand houdt.’

De coronacrisis geeft ons een kans om kapitalisme anders te doen, schreef ook economiehoogleraar Mariana Mazzucato rond die tijd in The Guardian. Nu draait het systeem compleet om de wens van bedrijven om zoveel mogelijk winst te maken; alles is daaraan ondergeschikt. De overheid is slechts een soort achtervang voor als de vrije markt iets verprutst of te moeilijk vindt. Dat moet veranderen, zei ze. De overheid moet met haar investeringen bedrijven dwingen om te werken in het algemeen belang.

Want het is al veel te vaak zo geweest, voegde ze er aan toe op de website van het World Economic Forum, dat bedrijven zich gedragen als parasieten. In slechte tijden leggen ze zichzelf volgaarne aan de staatstiet, maar in goede tijden geven ze niets terug: geen deel van hun winst, geen echt duurzame of eerlijke bedrijfsvoering. Ze betalen zelfs zo min mogelijk belasting. Deze keer moet het anders, betoogde Mazzucato. De overheid moet niet langer de sukkel (haar woorden) zijn die gewoon maar sloten geld in bedrijven pompt om de economie op haar hoefjes te houden. Wie gered of geholpen wil worden, moet aan voorwaarden voldoen. Voorwaarden waar gewone mensen en de planeet iets aan hebben. Leve het volk, fuck de winst (mijn woorden).

Ik moet denken aan de dikke zak geld die onze regering aan KLM overhandigde, waar qua klimaat enkel een paar voornemens aan vastzaten die milieuorganisaties omschreven als ‘te mager om serieus te nemen’. En aan de beschamende situatie rondom de vaccins, die zijn ontdekt en ontwikkeld met publiek geld, maar waarvan westerse regeringen weigeren om de fabrikanten te dwingen de patenten vrij te geven zodat ook armere landen genoeg vaccin voor hun burgers kunnen maken. Wat de overheden beschermen? Geen mensenlevens, maar kapitalisme. Pfizer, bijvoorbeeld, verwacht dit jaar 4 miljard dollar pure winst te maken op hun vaccin.

‘Een killer virus heeft enorme zwakheden in westerse kapitalistische economieën blootgelegd’, stelt Mazzucato, die we nu moeten fiksen. Dit is het moment waarop we moeten besluiten hoe we uit deze crisis willen komen. Onze leiders staan voor een keuze: gaan ze ons deze shitshow uitmodderen zoals ze ons er ook ingemodderd hebben, of willen ze meer? Kunnen we de crisis gebruiken om de veren van het roofzuchtige kapitalisme af te schudden en een echt groene en rechtvaardige samenleving te bouwen? Kunnen we meer doen dan overleven? Kunnen we verrijzen?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Sonja’s man sloeg haar. Hij trok haar aan haar haren de trap op. Pas nadat hij haar heeft geprobeerd te wurgen, durft ze een scheiding aan te vragen. Maar daarna begint een nieuwe vorm van ellende, las ik in het Volkskrant-artikel dat Sonja’s verhaal optekende. De hulpverlening laat haar in de steek. ‘Haar kinderen werden gedwongen tot omgang met hun vader, ook al was dat tegen hun wil. Toen Sonja de gewelddadigheid van de vader naar voren bracht, kreeg ze te horen dat Jeugdzorg niet aan ‘waarheidsvinding’ deed. De aangifte die ze deed omdat hij haar zoon agressief had aangepakt, werd door toedoen van Jeugdzorg geseponeerd’.

Het zijn zinnen die door mijn hoofd blijven spelen. Er zit iets huiveringwekkends aan, een soort geïnstitutionaliseerde wreedheid: een systeem dat zou moeten helpen duwt Sonja en haar kinderen terug de pijn in. Ze kunnen niet ontsnappen. De kinderen mogen niet besluiten dat ze hun vader niet meer willen zien. Maar, vraag ik me ineens af: waarom eigenlijk niet?

Een antwoord vind ik in het debat over wat ‘ouderverstoting’ is gaan heten. Daar geldt de aanname dat een kind uit zichzelf nooit het contact met een ouder zou verbreken. Als een kind dat toch doet, dan moet het dus wel de andere ouder zijn die het kind uit wraak of verdriet opzet tegen de ex. Dit geldt inmiddels als maatschappelijk probleem, waarbij – en dit is belangrijk – niet het kind centraal staat, maar de verstoten ouder. Zij zijn ‘de grote motor achter deze beweging’, gaf familierechter Cees van Leuven onlangs toe in deze krant.

Deze beweging gaat behoorlijk ver. ‘Ouders moeten weten dat er serieuze sancties dreigen als ze niet meewerken’, zegt Van Leuven. Bijvoorbeeld dat het kind gedwongen van hoofdverblijf wisselt: niet meer bij de ‘weigerachtige ouder’, maar bij de verstoten ouder. Er is zelfs weleens geopperd dat kinderen een tijd volledig bij die ouder geplaatst moeten worden.

Het is allesbehalve vanzelfsprekend dat het kind daar iets over te zeggen heeft. Orthopedagoog Jurjen Tak vertelde in hetzelfde artikel geschokt dat er vaak niet echt met kinderen gepraat wordt. Dat moet anders, vindt hij. Maar psycholoog Heleen Koppejan noemde het in Vrij Nederland juist een belangrijk probleem dat er te váák naar het kind wordt geluisterd. ‘Het kind kán helemaal geen wijsheid brengen in dit soort zaken. Dat is loyaal aan de ouder waardoor het primair wordt verzorgd. Je ziet het als zo’n kind door de rechter wordt gehoord. Daar dreunt het braaf het script op dat het van vader of moeder heeft meegekregen’.

De Amerikaanse psychiater Richard Warshak – aldaar bekend van ‘herenigingsprogramma’s’ waarbij kinderen onder dwang een band moeten opbouwen met de verstoten ouder – schreef dat kinderen weliswaar heel redelijk kunnen claimen dat een ouder hen slecht heeft behandeld, maar dat ze onvolwassen blijven en vatbaar voor suggestie. Als er geen bewijs is, stelt hij, moet de rechter niet ‘capituleren’ en toegeven aan het kind.

De woordkeuze is veelzeggend: niet ‘capituleren’. Alsof de kinderen hier de vijand zijn. En ‘bewijs’? Ik ken een vader die zijn dochter verwaarloosde en vernederde, terwijl hij gewoon zei dat hij niet van haar hield. Bewijs maar. Ik ken een vader die steevast aan zijn zoon vroeg ‘of hij nog steeds zo’n flikkertje is.’ Bewijs maar. Ik ken kinderen wiens vader tijdens een autorit dreigde hen allemaal te pletter te rijden. Bewijs maar.

In het huidige debat over ouderverstoting is er aandacht voor van alles dat mis kan gaan tijdens of na een scheiding: kinderen doen irrationeel, ouders zijn ‘weigerachtig’. Maar de mogelijkheid die onvoldoende lijkt te worden overwogen is dit: dat een ouder een kind soms echt kwaad doet. Dat een scheiding soms een kans is om te ontsnappen uit een onveilige situatie. Dat verstoting soms volkomen terecht is.

Dit maakt het extra belangrijk dat kinderen juist wel gehoord worden. Sterker nog: ze zouden een doorslaggevende stem moeten hebben. Want laten we wel wezen: wat leren we kinderen als we niet naar hen luisteren als ze zeggen dat ze ergens niet willen zijn, dat ze iemand niet willen zien? Als we ze tegen hun wil dwingen tot contact? Jouw grenzen tellen niet? Jouw angst betekent niets? Jouw ‘nee’ is niets waard? De wensen van iemand die je pijn heeft gedaan tellen zwaarder dan jouw instinct om jezelf te beschermen? Dat lijken me liefdeloze en gevaarlijke lessen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.