‘Mannen en vrouwen zijn wel gelijkwaardig, maar niet gelijk.’ Als ik een euro kreeg voor elke keer dat iemand dat zei, dan zou ik mijn aanstaande zomervakantie niet doorbrengen in Zandvoort, maar op zo’n hagelwit strand in Thailand – onder een palmboom, billen bloot, melk uit een kokosnoot, dat werk.
Niet zelden zit er achter deze gemeenplaats een vrouwonvriendelijk motief; bijvoorbeeld de suggestie dat dames het beste van hun gelijkwaardigheid kunnen genieten als ze zich achter het aanrecht bevinden. Zo was daar afgelopen november de Turkse president Erdogan die deze woorden uitte, om er meteen bij te zeggen dat vrouwen te ‘delicaat’ zijn om hetzelfde werk te doen als mannen, en dat ze tevens de moederrol dienen te vervullen.
Nou staat Erdogan niet bekend als feministisch fuifnummer, en ook zijn feitenkennis hapert nogal (zo stelde hij dat moslims Amerika ontdekten, terwijl dat toch overduidelijk de indianen waren). Maar ook verstandiger mensen hoor ik vaak zeggen dat de seksen gelijkwaardig edoch ongelijk zijn. Ze vinden dan bijvoorbeeld dat dames meer macht moeten krijgen in het bedrijfsleven en de politiek, zodat zij met hun aangeboren vrouwelijke neiging om naar verbinding te zoeken tegenwicht kunnen bieden aan de mannelijke haantjescultuur.
Zo’n aanname van intrinsieke ongelijkheid (hij hanig, zij verbinderig) vindt vaak zijn wortels in het bekende evolutieverhaal. Volgens dit verhaal hadden man en vrouw al in de prehistorie andere taken – mannen gaven leiding aan de stam en gingen op pad om mammoeten te prikken; vrouwen plukten besjes en pasten op de oerkids – dus evolueerden in Mars en Venus andere breinen en dus andere functies in de samenleving.
Klinkt aardig, maar klopt het ook? Misschien niet; al geruime tijd zagen wetenschappers aan de stoelpoten van dit steentijdelijke gedachtegoed. Britse antropologen publiceerden in mei een studie waaruit bleek dat moderne jager-verzamelaarsvolkeren helemaal niet zo’n traditionele rolverdeling kennen. Hun samenlevingen kenmerken zich juist door de afwezigheid van macho-mannen. Niet een haantje maar de consensus neemt de beslissingen. Dit maakt hun leefgroepen sterker; zo hebben ze onder meer een groter sociaal netwerk dan boerengemeenschappen waarin mannen de baas zijn. De onderzoekers denken daarom dat onze prehistorische voorouders ook verregaande gelijkheid tussen de seksen kenden – sterker nog, ze opperen dat dit een van dé drijvende krachten achter de evolutie van de mens was.
Aan de andere kant: als de oertijd een feministisch walhalla van seksegelijkheid was, waarom zijn vrouwen dan toch vaker achter het aanrecht te vinden dan aan de macht? Het antwoord ligt waarschijnlijk niet in onze genen of oertijd, maar in onze cultuur: onderzoek laat óók zien dat we jongens van kleins af aan anders behandelen en beoordelen dan meisjes. En dat sekse-ongelijkheid niet aangeboren maar aangeleerd is, maakt het beslist niet minder echt. Integendeel: hoe meer mensen in een samenleving geloven dat een bepaald verschil een soort natuurwet is, hoe wezenlijker het wordt. ‘Mannen en vrouwen zijn gelijkwaardig maar niet gelijk’ – dé self-fulfilling prophecy van onze tijd.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.