Om de paar dagen komen er nieuwe hartverscheurende cijfers uit Gaza. Deze zijn van woensdag: 10.328 Palestijnen zijn gedood door het Israëlische leger, waaronder 4237 kinderen. Zo’n 2350 mensen zijn nog vermist, ergens onder het puin of in een anoniem massagraf. Onder hen nog eens 1300 kinderen.
Achter elke ellendige statistiek gaat een zee van pijn schuil. ‘Ze zijn geen nummers’, schrijft een Gazaanse fotograaf. ‘Ze hebben namen, gezichten en mensen die van ze houden en die ze voor altijd zullen missen.’
‘We zijn universums vol leven en verhalen’, zegt een landgenoot. En hij vertelt over een man die het zoete kaasgerecht nabulsi kanufa verkocht, maar het, als het nodig was, gratis weggaf. Hij herinnert zich wat de verkoper zei: als je geld hebt, betaal wat je kunt, neem wat je nodig hebt en vertrouw in God. Op de foto staat de man – grijzend haar, snor, geruit overhemd – kunafa op te scheppen. Inmiddels is hij vermoord door een bom uit Israël.
Ik weet niet wat zijn naam was. Ik weet ook niet wat de naam is van het kind dat in een klein lijkzakje op straat lag, het witte plastic opengescheurd bij het hoofd zodat er soort afscheid mogelijk was, een moeder ernaast die dat koude gezichtje niet los kon laten; familie probeerde haar weg te trekken, maar ze bleef zich wanhopig vasthouden. Ik weet niet wat de namen zijn van de vier kinderen die ergens onder de betonbrokken lagen die hun vader met zijn blote handen probeerde weg te klauwen om bij ze te komen.
Ik weet niet wat de naam is van de baby die nog snel een kus kreeg van haar grote broer voor ze in een deken gewikkeld werd voor haar begrafenis. Ik weet niet hoe de dode ouders heten van het kleine meisje met lange zwarte krullen en een groen t-shirt aan dat bedekt is onder het grijze stof van vallend puin, dat maar bleef huilen: ‘Ik ben koud. Ik wil mijn mama. Ik wil mijn papa.’
Ik weet niet hoe ze heten, maar iemand weet het. Ze zijn geen nummers. En sommige namen, gezichten en verhalen kennen we wel. Op sociale media bouwen mensen kleine monumentjes voor dierbaren die Israël heeft gedood in de genocide waarvan we allemaal getuige zijn.
Zo hoorde ik over Habiba. Ze was 8 jaar oud. Volgens haar moeder had ze het mooiste gezicht ter wereld. Had.
Ahmed staat op de foto in toga, met zijn baby Ayman in zijn armen, die een academische baretje opheeft, zo eentje met een kwastje eraan. Het is een mooie dag; ze lachen. Vader, zoon en hun hele familie zijn omgekomen.
Mujahid was 7. Hij had kanker en maakte tekeningen voor de artsen die hem hielpen. Een Israëlische bom doodde hem en al zijn familie.
Doaa was lerares Engels en Arabisch. Vorige week maakte ze nog een foto van haar lachende dochter Sham met een ‘happy birthday’-haarband op. Ze hadden het, ondanks alles, een beetje gevierd. Ze kwamen samen om bij een Israëlische luchtaanval.
Net als Alaa Badawi en zijn kinderen Anas, Reem, Yahya en Jana. Een vriend van hen deelt een herkenbaar beeld; zo’n typische gezin-selfie zoals zoveel mensen op hun telefoon hebben, waarbij er altijd één iemand is die er een beetje bizar op staat. Ze zijn allemaal dood.
Karim van 9 overleed tijdens een van de vele bombardementen. Zijn vader schrijft dat het hem een beetje troost geeft dat zijn kind bij de Almachtige is, en dat hij daar samen is met zijn grootouders en een heleboel ooms, tantes, neven en nichten. ‘We hopen dat je ons zult bezoeken in onze dromen, maar vraag je opa Samir wel even of het mag.’
De staat Israël heeft Palestijnse levens goedkoop gemaakt. In hun bommenregens telt van alles, maar niet meer hoe kostbaar ieder mens is. Hoe innig geliefd elke dode. Dus is het aan ons om dat niet te vergeten. Om te luisteren naar de verhalen. Ze door te vertellen. En als er geen woorden meer zijn, zeg dan hun naam. Habiba. Ahmed. Ayman. Mujahid. Doaa. Sham. Alaa. Anas. Reem. Yahya. Jana. Karim. En meer dan tienduizend anderen die ook geen statistieken zijn, maar universums.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.