dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Vrouwen die rond hun eisprong zitten, vinden een vrijgezel aantrekkelijker dan een gebonden man. Tenminste, als ze zelf al een partner heeft. Vrijgezelle vrouwen hebben geen voorkeur. Dat ontdekten de Italiaanse onderzoekers Bressan en Stranieri toen zij 208 vrouwen vroegen de aantrekkelijkheid van mannen op foto’s te beoordelen. Bij deze foto’s stond aangegeven of de man nog ongebonden was of een relatie had. Wat bleek? Vruchtbare vrouwen vonden de vrije man 15% aantrekkelijker, terwijl vrouwen op een ander punt in hun cyclus met 8% de voorkeur gaven aan mannen met vrouw of vriendin.

De onderzoekers zoeken de oorzaak van dit verschil in seksuele selectie in de prehistorie. “Oervrouwen die zich aangetrokken voelden tot vrijgezelle mannen in plaats van gebonden mannen, hadden meer kans om zwanger te worden en zo deze voorkeur voor vrije mannen door te geven aan hun dochters”, zegt Bressan. Maar waarom hebben vrouwen die geen eisprong hebben op dat moment dan een voorkeur voor mannen met een relatie? Ook daarvoor ligt volgens de onderzoekers de verklaring in de  oertijd: mannen die al lang samen zijn met een vrouw hebben al bewezen dat ze zo’n lange relatie ‘aankunnen’ en zijn daardoor interessanter als partnervervanging dan mannen die na lange tijd nog steeds vrijgezel zijn.

Of deze theorie klopt moeten we afwachten. Hoewel we natuurlijk nooit zeker weten hoe het leven van de prehistorische mens er echt uitzag, kunnen we veel afleiden uit onderzoek in verschillende culturen. Zouden bijvoorbeeld gebonden en vruchtbare Afrikaanse stamvrouwen ook een voorkeur hebben voor vrijgezellen, dan kun je ervan uitgaan dat dit al stamt uit de tijd van onze gemeenschappelijke voorouders. De Italiaanse onderzoekers hebben echter alleen naar Westerse vrouwen gekeken, waardoor het moeilijk wordt een theorie over de oermens te bewijzen.

Bovendien spreken wetenschappers die de invloed van hormonen op het gedrag van vrouwen bestuderen elkaar vaak tegen. Zo ontdekten onderzoekers vorig jaar dat vrouwen tijdens hun eisprong graag hun vruchtbaarheid etaleren door een kort rokje te dragen, maar dat ze tegelijkertijd minder sexy lopen dan normaal om opdringerige mannetjes te weren. Verder onderzoek is dus geen overbodige luxe.

Bron: Nature News en The Best Men Are (Not Always) Already Taken: Female Preference for Single Versus Attached Males Depends on Conception Risk (samenvatting van het onderzoeksartikel van Bressan en Stranieri) Foto: Anna Morderska

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Tot de tweede feministische golf was de literaire wereld een echt mannenbolwerk. En daarna ook, blijkt uit onderzoek van de Groningse promovenda Lenny Vos. Hoewel het aantal vrouwelijke auteurs in de jaren ’70 en ’80 wel degelijk steeg, bleef het percentage schrijfsters gelijk op zo’n 25%. Er gingen in die periode namelijk ook veel meer mannen schrijven. Pas in de jaren ’90 steeg het aandeel van de literaire vrouw naar 35%, zo ontdekte Vos.

Die stijgende lijn is vooral te danken aan kleine, minder prestigieuze uitgeverijen. Zij namen in 1997 veruit de meeste publicaties van vrouwen voor hun rekening. Bij grote, prestigieuze uitgeverijen was maar 12% van de schrijvers van het vrouwelijke geslacht. In 1947 en 1957 waren mannen en vrouwen nog evenredig verdeeld over kleine en grote uitgeverijen. Hier is dus sprake van ‘achteruit emancipatie’.

Het viel onderzoekster Lenny Vos bovendien op dat meer dan de helft van de hobbyschrijvers vrouw is. Die verdeling zie je ook terug in de literaire tijdschriften: meer dan 50% van de publicaties is van een vrouwenhand. “Al zie je ook hier, net als bij uitgeverijen, dat bij de meest gezaghebbende tijdschriften als De Gids en De Revisor het percentage vrouwen een stuk lager ligt dan bij de overige bladen”, aldus Vos.

Hoe meer prestige, hoe minder vrouwen dus. Dat is ook het geval bij literaire prijzen. Schrijfster Mariet Meester becijferde in een artikel in dagblad Trouw dat vrouwen geen kans meer lijken te maken op de AKO literatuurprijs. De afgelopen tien jaar waren de winnaars zonder uitzondering mannen. Zelfs genomineerd worden is al moeilijk: met slechts 15% vrouwelijke genomineerden blijft hun aantal achter bij de gebruikelijk man-vrouwverdeling in schrijversland. Er is dus weinig ruimte voor vrouwen in de wereld van de literatuur.

Bronnen: Vrouwelijke auteurs nog altijd ondervertegenwoordigd in het literaire veld (persbericht n.a.v. promotie Lenny Vos) en En weer was de winnaar geen vrouw (opiniestuk van Mariet Meester in de Trouw)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wegens groot succes komt deze week de nieuwe druk van het boek ‘Bereik je ideale gewicht voor kinderen en tieners’ van dieetgoeroe Sonja Bakker uit. Prima, zou je denken, want onze kinderen worden steeds dikker en moeten dus op dieet. Toch blijkt uit onderzoek dat lijnen voor kinderen ronduit gevaarlijk is en bovendien averechts werkt. Bezorgde wetenschappers waarschuwen ons ondertussen dat kinderen echt vet nodig hebben om gezond op te groeien, en dat de huidige anti-overgewicht hype tot een stijging in het aantal pubers met eetstoornissen kan leiden. Over liegende cijfers, ongelukkige dikkerds en ouders die hun kinderen uithongeren.

Als je echt van je kind houdt, zeg je vaker nee. Met die boodschap waarschuwde Sire begin 2005 tegen overgewicht bij kinderen. En sinds dat moment hebben ouders – en hun al dan niet dikke nageslacht – geen moment rust meer gehad. In Zwolle meten wetenschappers en GGD 5000 kinderbuiken, om zo overgewicht vroegtijdig te signaleren en te voorkomen. De GGD in Groningen weegt 7000 pubers, om kinderen met ernstige gezondheidsrisico’s op te sporen. Allemaal onder het mom: heel veel kinderen zijn te dik, en ze worden nog steeds dikker ook. Maar is dat wel zo? En wat zijn de gevolgen van dat constant hameren op gewicht?

Professor Inez de Beaufort doet onderzoek naar de ethische kanten van overgewicht en obesitas en maakt zich zorgen. “Dikke mensen dreigen de paria’s van onze samenleving te worden”, zegt ze in Monitor, het medisch publiekstijdschrift van Erasmus MC. En dat geldt niet alleen voor volwassenen, weet ethicus Marieke ten Have. “Op overgewicht rust een negatief stigma, waar ook kinderen onder lijden. Dikke mensen zouden lui zijn, geen zelfbeheersing hebben en onaantrekkelijk zijn. Campagnes tegen overgewicht die de boodschap hebben dat overgewicht slecht is, dat dikke mensen ongezond en ongelukkig zijn, en een kostenpost vormen voor de maatschappij, versterken het negatieve beeld van dikke mensen nog eens. Sociale uitsluiting begint al zeer jong.”

Onderzoek bevestigt de woorden van Ten Have. De Amerikaanse psycholoog Klaczynski toonde met een experiment aan dat kinderen onbewust menen dat overgewicht besmettelijk is. Ze wilden daarom liever geen drankje drinken dat bereid was door een dik leeftijdsgenootje. Ook in de praktijk hebben kinderen vooroordelen over overgewicht. Sociaal psychologen Penny en Haddock ontdekten dat kinderen van vijf tot acht jaar al geen vriendjes willen zijn met het dikke meisje. Ook een slank meisje met dikke vriendinnetjes laten de kinderen liever links liggen. De onderzoekers denken dat kinderen zo jong al liever niet met de dikkerdjes geassocieerd willen worden.

Zelfs dunne kinderen doen aan de lijn

Dat onze overheid via televisie, krant en tijdschrift de ‘oorlog tegen overgewicht’ dagelijks bij ons thuis bezorgt, zal het dikke en eenzame meisje niet helpen. Onderzoek van de Nijmeegse promovenda Doeschka Anschutz ondersteunt dat idee. Jonge kinderen vinden het al belangrijk om dun te zijn, ontdekte zij. Zo belangrijk dat zelfs een kwart van de kinderen met een normaal gewicht aan de lijn doet. “Kinderen nemen die norm over uit hun omgeving, bijvoorbeeld van de media, vrienden op school en hun ouders.”

En daar zijn anti-overgewichtcampagnes mede de oorzaak van. “Ik denk dat deze campagnes ervoor zorgen dat ouders en kinderen meer op hun gewicht gaan letten. Dit is op zich geen probleem, alleen de focus zou niet moeten liggen op het echte lijnen, maar juist meer op gezonde gewoonten.” Ook De Beaufort denk dat al die campagnes juist op kinderen een averechts effect kunnen hebben. “Nu al lopen op schoolpleinen meisjes van dertien rond die aan de lijn doen. Volgens een studie van TNO heeft acht op de tien meisjes van 13 tot 18 jaar wel eens een dieet gevolgd. Ook jonge kinderen met een normaal gewicht en zelfs kinderen met een óndergewicht doen aan de lijn.”

Sonjabakkeren voor kinderen een slecht idee
Maar is dat niet juist het idee? Toegegeven: lijnen als je te licht bent is overdreven, maar in de strijd tegen overgewicht is een dieet toch dé aangewezen methode. Elk pondje gaat immers door het mondje, ook bij kinderen. Dat vindt ook gewichtsgoeroe Sonja Bakker. In haar boek ‘Bereik je ideale gewicht voor kinderen en tieners’ heeft ze voor alle kinderen tussen de vier en achttien jaar een gepast dieetadvies. Van het boek zijn al 65.000 exemplaren verkocht, en de nieuwe druk ligt deze week in de winkel.

De ouders die – voordat ze naar de boekhandel rennen – de moeite nemen om bijvoorbeeld de website van het Voedingscentrum te raadplegen kunnen zichzelf echter de bijna 15 euro besparen. Er valt onder andere te lezen dat “de menu’s [uit het boek van Sonja Bakker] geen gezond eetpatroon vormen voor kinderen. Ze bevatten veel te weinig brood, weinig groente en veel melk(producten). Verder is een dieet in tegenspraak met de algemeen geaccepteerde uitgangspunten voor de aanpak van overgewicht bij kinderen.” Bovendien meent het Voedingscentrum dat kinderen in de groei überhaupt niet op dieet moeten. En daarvoor hebben de voedingsexperts goede redenen. Zo hebben kinderen om te groeien een hoop bouwstoffen nodig.

Dat lijkt een open deur van jewelste, maar toch is het niet altijd vanzelfsprekend. Een aantal jaar geleden bleek dat met name Britse en Amerikaanse ouders, geleid door hun angst voor overgewicht, hun kinderen praktisch lieten verhongeren door ze alleen nog maar eten te geven dat weliswaar vezelrijk maar ook caloriearm en ‘low-fat’ was. Hierdoor kregen de kinderen niet de voedingsstoffen die ze nodig hadden, zodat sommige artsen voor het eerst in hun leven rijke, Westerse kinderen tegenkwamen met bijvoorbeeld Engelse ziekte of kwashiorkor, een aandoening veroorzaakt door een tekort aan eiwitten die ook de typische opgezwollen buikjes bij hongerende kindjes in Afrika veroorzaakt. Het fenomeen ging de geschiedenis in als het ‘muesli belt syndrome’.

Wie echter denkt dat we sindsdien wijzer zijn geworden, komt bedrogen uit. In augustus van vorig jaar kwamen wetenschappers opnieuw met een stevige waarschuwing aan ouders: vergeet niet dat kinderen vet nodig hebben! Uit onderzoek van John Kostyak en zijn collega’s bleek dat de spijsvertering van kinderen iets anders werkt dan bij volwassenen, waardoor hun vetbehoefte groter is. Idealiter bestaat zelfs zo’n 40% van hun eten uit vet. Toch waren de onderzoekers ongerust, omdat ze ook hadden ontdekt dat veel ouders uit angst voor obesitas thuis een strikt ‘low-fat’ regime handhaven.

En ouders zijn niet de enigen die terugschrikken als het gaat om een vetrijk eetpatroon voor kinderen. Zo beveelt de Gezondheidsraad geheel in lijn met het wetenschappelijk onderzoek aan dat 20 tot 40% van het kindermenu uit vetten – het liefst onverzadigd – moet bestaan. Dat komt omdat die vetten nodig zijn voor onder meer een gezonde ontwikkeling van de hersenen. Maar heeft een kind overgewicht, dan mogen vetten ineens maximaal 30 tot 35% van het eten uitmaken. Ze leggen ook uit waarom: “Aanleiding voor dit onderscheid is de bevinding dat een voeding met een lager vetgehalte het lichaamsgewicht kan doen dalen (…) Het effect op het lichaamsgewicht is bescheiden: een voeding met een kwart minder vet doet het lichaamsgewicht dalen met naar schatting gemiddeld twee tot drie kilogram.”

Is er wel een overgewichtepidemie?
Uit de berekeningen van TNO blijkt dat vooral tussen 1997 en 2003 het aantal dikke kinderen flink gestegen is. Er moet volgens hen dan ook snel iets gebeuren tegen de obesitasepidemie. Die conclusie trekt ook het CBS in alweer de derde aflevering van de Landelijke Jeugdmonitor. Er moet sterk worden ingezet op het terugdringen en voorkomen van overgewicht, meldt het CBS. Maar met de CBS-cijfers die deze oproep onderbouwen, is iets vreemds aan de hand. Inderdaad, in 2006 was ongeveer 12% van de kinderen te zwaar en zo’n 3% had obesitas… net als in 1981. Van een drastisch stijgende trend of zelfs een overgewichtepidemie lijkt volgens de cijfers van het CBS dus vooralsnog geen sprake.

‘Do no harm’
De Gezondheidsraad maar ook andere (overheids)instanties zetten dus hoog in op het verliezen van een paar kilo bij een dik kind. Dat klinkt als een sympathiek idee, maar of dat ook zo is, is nog maar de vraag. Meestal vinden we het een goed idee om pas in te grijpen als onomstotelijk is bewezen dat er een probleem bestaat. Artsen bijvoorbeeld weigeren veelal om in een lichaam te snijden als er geen sprake is van een aandoening; je zet nu eenmaal niet je scalpel in een gezond lichaam.

Dat er bij het geven van voorlichting niet gesneden wordt, betekent niet automatisch dat het geen kwaad kan. Dat vindt ook de Australische onderzoekster Jennifer O’Dea. Zij vreest dat er zoveel aandacht is voor overgewicht, dat het lijkt alsof alleen gewicht bepalend is voor de gezondheid van een kind. Zelfbeeld en ontwikkeling zijn bijvoorbeeld even belangrijk. O’Dea verwijst naar de eed van Hippocrates: “Voorlichters moeten erg oppassen dat ze andere gezondheidsdimensies ‘geen kwaad doen’ in hun pogingen obesitas bij kinderen te genezen of voorkomen.”

Anti-overgewichtcampagnes zijn slecht voor zelfbeeld kind
Als een kind met harde hand gewezen wordt op zijn of haar ongewenste extra kilo’s kan dat ten koste gaan van het zelfbeeld, denkt ook Ten Have. Hoewel we maatregelen tegen overgewicht moeten treffen, moeten we ook voorzichtig zijn met de aandacht die overheid, scholen, ouders, maar ook media, schenken aan overgewicht. “Een nadruk op de negatieve effecten van overgewicht draagt het risico van stigmatisering in zich. Neem een maatregel waarbij kinderen tijdens de gymles op de weegschaal worden gezet: zoiets kan niet goed zijn voor het zelfbeeld en de sociale positie van kinderen met overgewicht.”

Alfa – lid van het forum van de Obesitas Vereniging – moest als kind voor een lagere schoolproject voor de klas op een weegschaal en omschrijft dat als traumatisch: “Ik kan alleen maar zeggen dat ik het als kind vreselijk moeilijk vond als dat werd besproken. Ik was uiteraard met afstand het zwaarst van iedereen. Afgrijselijk heb ik dat gevonden.”

Ook de wetenschap heeft nog wel het een en ander af te dingen op de onschuld van anti-overgewichtcampagnes. De Gezondheidsraad schrijft in haar advies over overgewicht en obesitas uit 2003 over een onderzoek van Pierce en Wardle onder obese Londense schoolkinderen van negen tot elf. Kinderen die vonden dat ze zelf verantwoordelijk waren voor hun overgewicht, hadden een lagere zelfwaardering dan kinderen die hun overgewicht toeschreven aan externe factoren.

In dat licht is het bijzonder spijtig dat voorlichtingscampagnes die zich richten op kinderen juist de eigen verantwoordelijkheid keer op keer benadrukken. Daar worden kinderen namelijk niet dunner maar wel ongelukkiger van, en bovendien is het nog maar de vraag of ze er zelf echt iets aan kunnen doen. Professor O’Rahilly ontdekte namelijk dat bij erg dikke mensen de oorzaak vooral in de genen ligt. Je overgewicht toeschrijven aan externe factoren is dan niet alleen beter voor je zelfwaardering, maar ook terecht.

Aandacht voor gewicht vergroot risico op eetstoornissen
Alle aandacht voor dikke kinderen in de media draagt bovendien bij aan een cultuur waarin er overmatig veel aandacht is voor voedsel, gewicht en figuur. Wanneer deze cultuur zich ook binnen het gezin manifesteert – wat campagnes als ‘zeg vaker nee’ nastreven – levert dat een situatie op waarvan wetenschappers menen dat het een risicofactor is voor het ontwikkelen van een eetstoornis. Dat lijkt misschien wat vergezocht, maar is niet zo onwaarschijnlijk als je bedenkt dat er een hele generatie mollige kinderen is die bijna continu verteld wordt dat er iets aan hen mankeert. Een cultuur waarin buiten spelen en sporten normaler is dan overdag televisie kijken helpt kinderen – dik of dun – meer dan steeds maar weer aandacht voor gewicht en eten.

De Beaufort deelt deze zorgen. “Te veel nadruk leggen op een gezond gewicht en een slanke lijn zou een toename kunnen veroorzaken van anorexia onder pubers, een kwetsbare groep voor wie ‘uiterlijk’ en ‘identiteit’ sterk zijn verbonden.” Anschutz voegt daaraan toe: “Jonge kinderen moeten zo min mogelijk geconfronteerd worden met de heersende slankheidsnorm. Het is belangrijk dat ze zich goed voelen met hun lichaam. Gezond eten is natuurlijk altijd goed, als het maar niet is om ‘dun’ te zijn.”

“Zeg vaker nee” is dus niet zo’n onschuldige boodschap als het lijkt. Het risico bestaat dat ouders te ver doordraven in hun poging om hun kinderen te behoeden voor overgewicht. De kans is groot dat we toestaan dat veel kinderen ongelukkig worden of in het uiterste geval psychisch zo in nood komen dat ze een eetstoornis ontwikkelen. En dat allemaal in een strijd tegen een vijand die misschien niet eens bestaat, uit angst voor te dikke kinderen, aangewakkerd door een hoop mediageweld.

Sonja Bakker wilde ondanks herhaald verzoek niet reageren.

Dit artikel verscheen op 25 februari 2008 op Kennislink

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Harvey Mansfield zou het vreselijk vinden: mannen die thuis blijven om voor hun kinderen en het huishouden te zorgen. Het zit immers in de mannelijke natuur om elke dag te gaan jagen/werken, en zonder het vervullen van deze lotsbestemming is de man maar een ongelukkig hoopje mens.

De wetenschap stelt Mansfield echter in het ongelijk. Huisvaders zijn over het algemeen tevredener met hun leven en relatie dan andere volwassen mannen, ontdekte psycholoog Rochlen en zijn collega’s van Texas University. De 213 ‘stay-at-home-fathers’ die zij ondervroegen bleken bovendien minder gestresst te zijn dan ‘gewone’ mannen.

Op deze situatie vonden de onderzoekers wel een uitzondering. Mannen die weinig sociale steun kregen uit hun omgeving of onzeker waren over hun eigen opvoedvaardigheden hadden het wel moeilijk. Ook waren mannen die van zichzelf aan allerlei mannelijke waarden moesten voldoen – zoals dominant zijn tegen vrouwen, geen emoties tonen en succesvol en machtig zijn – ongelukkiger en hadden ze meer last van stress.

Het lijkt er dus op dat het leven van een huisvader over rozen gaat, zolang hij gesteund wordt en traditionele denkbeelden loslaat. Geen Harvey Mansfield op het nachtkastje dan maar…

Bron: Rochlen, McKelley, Suizzo & Scaringi (2008). Predictors of relationship satisfaction, psychological well-being, and life satisfaction among stay-at-home fathers. Journal of men and masculinity, 9 (1), 17-28
Zie ook een bespreking van het onderzoek op stayathomedad.org

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op de achterflap van Brizendine’s boek ‘De vrouwelijke hersenen: waarom vrouwen anders zijn dan mannen’ lees ik dat ik hier een “baanbrekend boek” in handen heb dat bovendien “wereldwijd opzien baarde en is voorbestemd een klassieker te worden”. Dat is niet niks, en mijn verwachtingen zijn dan ook hooggespannen als ik verder lees. Jammergenoeg vind ik op dezelfde achterflap al de eerste fout. Daar staat namelijk dat een vrouw zo’n 20.000 woorden gebruikt en een man maar 7000. Dat klopt niet: vrouwen praten nauwelijks meer dan mannen.

Ter verdediging van Brizendine voer ik aan dat het hier nieuw onderzoek betreft, dat misschien bij het ter perse gaan van het boek nog niet bekend was. In het voorwoord van Margriet Sitskoorn – ondertussen hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg – komt echter een forse en belangrijke onzorgvuldigheid aan het licht. OmslagBrizendine heeft namelijk nagelaten om in haar omvangrijke literatuuronderzoek het artikel ‘The gender similarities hypothesis’ van Janet Hyde op te nemen. Ik zal uitleggen waarom dit een kwalijke zaak is.

Er wordt ontzettend veel onderzoek gedaan naar man-vrouw verschillen in de hersenen. Hyde heeft in haar artikel maar liefst 46 metaonderzoeken (die elk dus ook weer veel verschillende onderzoeken bevatten) onder de loep genomen en gekeken naar welke sekseverschillen er nu eigenlijk echt bestaan. Haar antwoord: mannen en vrouwen zijn op bijna alle gebieden gelijk, een paar uitzonderingen als werpafstand en -snelheid (van een bal) en hoe vaak men masturbeert daargelaten. Als Brizendine dus inderdaad wil bewijzen dat “het verschil tussen mannen en vrouwen begint in de hersenen” dan is het dus niet erg netjes van haar om bewijs dat dit verschil er uberhaupt niet is zomaar te negeren.

Maar toegegeven, Brizendine is neuroloog en geen gedragswetenschapper, en misschien kan ze me ervan overtuigen dat er in het brein toch gekke m/v dingetjes aan de hand zijn. Ik word echter voor de derde keer teleurgesteld. Het bewijs dat Brizendine aanvoert voor sekseverschillen is voornamelijk anekdotisch en deze anekdotes lijken zorgvuldig te zijn uitgekozen om haar punt te onderstrepen. Mijn favoriet in dezen is het verhaaltje van een meisje dat in het kader van een sekseneutrale opvoeding een brandweerauto van haar ouders kreeg, maar die in een dekentje wikkelde en begon te knuffelen. Brizendine’s conclusie: zie je wel, meisjes hebben een aangeboren neiging tot zorgen.

Ik besluit dus Brizendine niet langer serieus te nemen als deskundige op het gebied van sekseverschillen. Maar misschien heeft ze nog iets interessants te melden over de invloed van hormonen op het vrouwenbrein: dat is tenslotte als oprichter van de ‘Women’s en teen girl’s mood and hormone clinic’ haar echte specialisatie. Ik ben echter bang dat ze daar zoveel hormonale probleemgevallen ziet dat ze de werkelijkheid uit het oog is verloren. Tenzij je natuurlijk bereid bent om inderdaad te geloven dat vrouwen volkomen instabiele wezens zijn, van de ene op de andere dag een ander mens, want overgeleverd aan de grillen van hun maandelijkse cyclus. Ik heb het boek weggelegd. Maar dat kan natuurlijk ook PMS-chagrijn zijn geweest…
bolcomlogoklein

Bestel het boek ‘De vrouwelijke hersenen’ bij bol.com

.
The female brain (Engelstalige website bij het boek)
The gender similarities hypothesis van Janet Hyde (PDF met het hele wetenschappelijke artikel)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hans Faddegon’s boek ‘Man schiet op!’ is een boek met een boodschap. En die boodschap is glashelder: mannen kunde maar beter als de sodemieter gaan emanciperen, anders halen vrouwen ze nog in en zal het sekse-evenwicht waar we allen naar streven niet worden bereikt maar omslaan in een vrouwelijke overheersing. Faddegon baseert dit vrezen op het feit dat – volgens hem – vrouwelijke waarden als communicatievaardigheden en emotionele ontplooiing steeds belangrijker worden voor maatschappelijk succes.

Het wordt me niet helemaal duidelijk waarop Faddegon dit baseert. Hij stelt het min of meer als algemeen bekend feit, maar dit komt me vreemd voor in een maatschappij waarin overduidelijk mannen de bovenliggende partij zijn, en vrouwen nou ook niet direct en masse de top bestormen. Aan (wetenschappelijke) onderbouwing ontbreekt het sowieso vaak in dit boek, en in dit geval is dat ontzettend zonde. Want Faddegon heeft goede ideeen, en een helder inzicht in sekseverschillen in onze maatschappij.

omslag faddegonHij is echter niet goed ingelezen in de wetenschappelijke literatuur, waardoor hij vaak het wiel opnieuw uitvindt en soms de plank misslaat. Toch maakt dat het boek juist ook weer verfrissend. Als je veel over man-vrouw verschillen leest, kom je al vrij snel op een punt waarop je ontdekt dat er de John Gray’s en echtparen Pease onder ons steeds dezelfde onderzoeken aanhalen en dezelfde standpunten innemen.

Faddegon wijkt af van dit standaarddeuntje en is daardoor leuker en af en toe zelfs inspirerend. Zo merkt hij op dat een van de eigenschappen die homo sapiens als soort zo succesvol maakt, zijn aanpassingsvermogen aan de omgeving is. En dat geeft weer aanleiding het belang van in de oertijd ontwikkelde overlevingsmechanismen – en sekseverschillen daarin – in de moderne tijd opnieuw te overdenken. Erg elegant vind ik zijn verklaring voor waarom meisjes met poppen spelen en jongens met auto’s. Hij stelt dat alle baby’s de ouder die ze het meeste zien (vaak mama) imiteren, maar dat dit imitatiegedrag bij meisjes aangemoedigd wordt en bij jongens niet. Vandaar dat al heel vroeg te zien is hoe meisjes zorgend zijn, en jongens zich richten op techniek en bouwen – iets waar zij juist goedkeuring mee winnen.

Faddegon heeft waardevolle inzichten en toont zich een kritische deelnemer in het man-vrouw debat, en daarmee heeft hij mijn sympathie gewonnen. Hij heeft ook een enorme kans laten lopen door zich niet voldoende te verdiepen in biologisch, neurologisch en psychologisch onderzoek. Ideeen als de zijne verdienen een stevige wetenschappelijke onderbouwing. Wie weet komen die nog eens.
bolcomlogoklein

Bestel het boek ‘Man schiet op!’ bij bol.com

.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.