dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Borst of fles? Journalisten Asha ten Broeke (pro-fles) en Annemiek Verbeek (pro-borst) zijn de felle discussie en bemoeienis van zorgverleners, deskundigen en andere moeders meer dan beu. Een pleidooi voor keuzevrijheid.

Op een zonnige vrijdagochtend ontmoeten we elkaar in een cafeetje in de binnenstad van Amsterdam. Twee freelance journalisten, allebei moeder van twee dochters in ongeveer dezelfde leeftijd. Aan een lange tafel vol kranten en tijdschriften kletsen we wat over opdrachtgevers en kinderopvang. Annemiek drinkt haar koffie zwart, Asha verkeerd. Daarna komen we ter zake. Want we hebben een missie: vrede stichten tussen het ‘flesvoedingskamp’ en de ‘borstvoedingsmaffia’.

Die behoefte aan vrede ontstond nadat Asha in september vorig jaar haar eerste column in deze krant schreef. ‘Borstvoeding is geen wetenschappelijk bewezen wondermiddel’ stond erboven. Asha vertelde hoe ze als nieuwbakken moeder haar draai niet kon vinden in het geven van borstvoeding. Van een autonoom leven was nauwelijks meer sprake. Een dag lang helemaal opgaan in een boek, een nacht lang slapen, een paar uur ongestoord werken, het was er niet meer bij. En waarvoor eigenlijk? De medische voordelen van borstvoeding worden schromelijk overdreven: onderzoeken worden slordig uitgevoerd, resultaten spreken elkaar tegen en effecten zijn klein. Moeders, zo concludeerde ze, kunnen zonder schuldgevoel voor de fles kiezen.

Wat was bedoeld als een pleidooi voor persoonlijke vrijheid werd opgevat als een frontale aanval op moeders die wel voor borstvoeding hadden gekozen. Een storm van verontwaardiging volgde. Asha had beter geen moeder kunnen worden als ze niet bereid was alles te geven voor haar kindje, verweten fanatieke moedermelkmoeders haar. Flesfans reageerden daar weer kwaad op: alsof je alleen deugt als je er moedermelk inkiepert – heb je de borstvoedingsmaffia weer. Dat schoot in het verkeerde keelgat bij de borstvoeders: alsof jullie zoveel beter zijn. Dat wetenschappelijk onderzoek dat Asha aanhaalde? Allemaal flesvoedingspropaganda.

We zagen het allebei met verbazing aan. Annemiek heeft niets met de felheid waarmee sommige mede-borstvoeders hun keuze als een soort evangelie belijden, en pleitte voor mildheid. Asha ook: die bleek helemaal niet anti-borst, maar met name anti-medische-misinformatie. De gemoederen bedaarden. Er kwam zo waar een dialoog op gang tussen fles- en borstmoeders. En daarin ontdekten we iets dat we eerder, in alle verhitting, over het hoofd hadden gezien: onze ervaringen lijken op elkaar. Over het geheel genomen is er meer dat ons bindt, dan wat ons scheidt.

Zo wordt de keuze voor fles of borst door vrijwel geen enkele vrouw lichtvaardig gemaakt. De moeders waarmee wij spraken hadden zich ingelezen, gedebatteerd met hun partner, en diep nagedacht over de risico’s, de voordelen, de nadelen.

Dat past binnen onze cultuur, stelt onderzoeker Joan Wolf van Texas A&M University in haar boek ‘Is breast best?’. In onze moderne samenleving zijn we voortdurend bezig risico’s en kansen af te wegen, schrijft ze. Vooral op het gebied van gezondheid vragen we ons steeds af: is dit wel goed? Zou dat kwaad kunnen? Word ik hier misschien ziek van? Moeders hebben wat dat betreft een dubbeltaak: zij moeten zich niet alleen zorgen maken over hun eigen gezondheid, maar worden ook vrijwel exclusief verantwoordelijk gehouden voor het welzijn van hun kinderen. Het is haar morele plicht om het leven van haar kinderen in alle opzichten te optimaliseren, om het nageslacht te behoeden voor elk denkbaar gevaar, ongeacht hoeveel moeite en energie dat haar kost, en ongeacht hoe klein de kans dat doemscenario X ook werkelijkheid wordt. ‘Totaal moederschap’ noemt Wolf dit verschijnsel.

De meeste vrouwen doen hun uiterste best om zo goed mogelijk door de modderige wateren van risicoland te navigeren en voor hun kind en henzelf de beste keuzes te maken. Makkelijk is dat niet. Zowel borst- als flesmoeders spreken over grote lacunes in de informatievoorziening. Zowel aan de moedermelk- als de kunstmelkkant ontbreekt het aan praktische informatie. Hoe leg je een baby goed aan? Hoe voed je een kind in het openbaar als je een beetje preuts bent? “Borstvoeding gaat vaak mis omdat moeders te vaak en te veel alleen moeten aanmodderen”, denkt Gabrielle Jurriaans (41) uit Amsterdam. Ze is schrijfster en heeft twee zoons van 8 en 3 jaar oud. De jongste krijgt borstvoeding. De drempel naar goede informatie en support is vaak hoog, en dat vindt ze jammer. “Praktische tips zijn goud waard voor elke kersverse moeder.”

“Ik vind het raar dat het zoveel moeite koste om de goede informatie te verzamelen”, zegt Manon de Haan (28), apothekersassistent uit het Brabantse Schijndel. Ze is veertig weken zwanger van haar eerste kind en is van plan de fles te gaan geven. “Je leest alleen maar over de voordelen van borstvoeding, over flesvoeding lees je niks. Het is ook verboden om reclame te maken voor flesvoeding voor baby’s onder de zes maanden, dus de verloskundige kon geen advies geven over het type voeding dat ik moest kopen.”

Wat is de oorzaak van dit gebrek aan informatie? Een van de redenen is dat de borst-versus-fles-strijd voor een belangrijk deel door deskundigen van tamelijk abstracte organisaties over de hoofden van moeders wordt uitgevochten. In de wet staat op aangeven van de World Health Organization bijvoorbeeld vastgelegd dat fabrikanten van zuigelingenvoeding niet zomaar mogen voorlichten, en moeten vermelden dat borstvoeding de beste keus is. De fabrikanten laten het er vervolgens niet bij zitten en stellen in de reclame die wél mag (voor baby’s ouder dan zes maanden) hun product mooier voor dan het is. Moeders worden hier niet wijzer van. “Experts dumpen hun tegenstellingen en conflicten voor de voeten van het individu en nodigen haar vervolgens vriendelijk uit om dit alles kritisch te beschouwen op basis van haar eigen denkbeelden”, verwoordt de Duitse socioloog Ulrich Beck het.

Dat kritisch beschouwen gaan moeders-in-spe natuurlijk niet uit de weg. Maar verschillende vrouwen komen uiteraard tot verschillende conclusies. De meeste moeders-in-spe besluiten dat de borst de beste keuze is: volgens cijfers van het RIVM krijgen driekwart van de pasgeborenen borstvoeding. “Moedermelk is voor baby’s, koemelk is voor kalfjes”, vatte een borstvoedende moeder het samen, als reactie op Asha’s eerder genoemde column. Een minderheid trekt op basis van een even grondige overweging een ander plan. Zoals Denise van de Mee (27) uit Oestgeest, pedagogisch medewerker op een kinderdagverblijf. Vanaf dag één ging er bij haar zoon van nu acht maanden een fles in. “Door mijn werk heb ik zo veel narigheid gezien met borstvoeding”, verklaart ze. “Kinderen die de fles niet willen, moeders die tussendoor komen voeden, wat een gedoe. Bovendien worden de borstkindjes net zo ziek als de fleskindjes, en zitten ze onder dezelfde uitslag. Dus volgens mij is er wel wat af te dingen op het idee dat borstvoeding zoveel gezonder is.”

Zo’n keuze wordt niet altijd gerespecteerd. Asha herinnert zich levendig de afkeurende blikken op het consultatiebureau toen ze na een paar weken aanmodderen met een baby die elke twee uur wilde drinken – ook ’s nachts – de borst verruilde voor de fles. Spijtig genoeg is die afkeuring nog iets dat borstmoeders en flesmoeders gemeen hebben. Aan de Amsterdamse cafétafel maakt Annemiek korte metten met het idee dat Nederland een soort borstvoedingsparadijs is.

“In het ziekenhuis, waar ik was voor reparaties aan mijn eigen onderkant, ging er ondanks dat ik wilde borstvoeden zonder pardon een fles poedermelk in. Want mijn dochter was volgens hen wat aan de zware kant, en dat bracht een risico op ‘stille ondervoeding’ met zich mee. Op het consultatiebureau kreeg ik na vragen over de moeizame opstartperiode – gedoe met tepelhoedjes, kolven, intense onzekerheid, bijvoeden met poedermelk, consulten van een lactatiekundige – al snel een ‘op een fles worden ze ook heus groot’-verhaal. En toen ik langer doorging dan de Heilige Zes Maanden, werd ik in de ogen van sommigen ineens een zonderlinge freak. Triest dieptepunt was mijn toenmalige baas die mij van incest betichtte omdat ik mijn dreumes nog aan de borst had.”

Zulke verhalen hoorden we meer. Wie voor de fles kiest kan de nodige kritiek verwachten, maar wie langer dan een paar maanden de borst geeft komt niet bepaald in een gespreid bedje terecht. Kolven op het werk is nog steeds taboe, schreef Karen Geurts op de website van HP/DeTijd. Een derde van de borstgevende moeders met een baan vindt het gênant om op het werk te gaan kolven, 32 procent heeft geen goede plek op het werk om het te doen. De cijfers reflecteren de moeilijkheden. Een maand na de geboorte is het aandeel kinderen dat volledig borstvoeding krijgt gezakt van driekwart tot iets minder dan de helft, na een half jaar tot 18 procent.

Voor sommige vrouwen zal opgeven van borstvoeding een enorme opluchting zijn. Zoals voor Asha: “Na een paar weken de borstvoeding uit m’n tenen te hebben gehaald, kocht mijn man een pak flesmelk. Die nacht waren er veertien heerlijke aaneengesloten uren slaap. En de volgende ochtend keek ik met andere ogen naar mijn slapende dochter. Vertederd aaide ik haar over haar wangetje, voor het eerst niet bang dat ze daardoor wakker zou worden en (oh-lieve-god-alsjeblief-niet-alweer-geef-me-nog-een-half-uurtje) zou willen drinken. Mijn wereld ging weer open: tijd voor mezelf, tijd om met m’n baby te spelen, om ongestoord te werken. De fles heeft mijn eerste jaar als moeder gered.”

Annemiek is juist dolblij dat ze in die moeilijke eerste weken heeft doorgezet met de borst. “Ik hou het nog steeds niet droog als ik het filmpje zie waarop ik voor het eerst probleemloos mijn dan vier weken oude baby voed. Nu ben ik ontzettend blij met mijn koppigheid, want daarna werd het met elke week en elke maand alleen maar makkelijk en leuker om borstvoeding te geven. En het gaf me een nooit meer geëvenaarde kick toen de borstvoeding eenmaal op gang kwam en mijn dochter veranderde in een romige rolmops. Dat mijn lichaam niet alleen een kind kon maken, dragen en baren, maar ook nog kon laten groeien; ik vond het allemaal geweldig.”

Ziehier de laatste overeenkomst tussen flesmoeders en borstmoeders: degenen die eigenwijs genoeg zijn geweest om te kiezen wat bij hen past en daar voor te gaan, ongeacht alle risicopraat, gebrekkige informatie en ongewenste bemoeienissen van buitenaf, zijn bijna altijd zeer tevreden met hun keuze.

Dat is ook het mooie van moeder zijn in onze moderne tijd: dat we de vrijheid hebben om te kiezen, zegt de Amerikaanse schrijfster Judith Warner in haar boek ‘Perfect madness: motherhood in the age of anxiety’. Het jammere is volgens haar dat vrouwen die vrijheid nog lang niet altijd gebruiken om zichzelf gelukkig te maken, of om pal te staan voor wat zíj zelf het beste vinden. In plaats daarvan gebruiken we de vrijheid om onszelf onder curatele te stellen: denk aan dit gevaar, houd rekening met deze risico’s, en wat nou als het fout afloopt met je kind? De angst om te falen in de zoektocht naar opgroeitechnische perfectie is volgens Warner bovendien een van de redenen dat moeders elkaar regelmatig stevig de maat nemen. Bijvoorbeeld in een felle borst- of flesdiscussies, waar de kampen – ‘Maffia!’ ‘Propaganda!’ – lijnrecht tegenover elkaar lijken te staan.

Er is veel te winnen als moeders elkaar zouden steunen in plaats van bekritiseren. Want laten we wel wezen: een kind grootbrengen is al moeilijk genoeg zonder commentaar vanaf de zijlijn en discussie over je hoogst persoonlijke beslissingen. Borst- en flesmoeders hebben dezelfde basisbehoeften: goede informatie, keuzevrijheid, support. “Moederschap is wat ons bindt”, zegt Gabrielle Jurriaans. “Dat ik borstvoeding geef plaatst mij niet in een kamp, ik had net zo goed ook een flesvoedster kunnen worden als het net even anders was gegaan. Borstvoeders zouden moeten stoppen met praten over flessenmoeders alsof het om een ander ras gaat. En andersom geldt natuurlijk exact hetzelfde.”

Bij deze dus onze witte vlag. Vrede?

Dit artikel is geschreven door Asha ten Broeke en Annemiek Verbeek. Het verscheen op 3 november 2012 in Trouw.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wie op station Utrecht Centraal bij het overstappen van perron 15 naar 3 loopt, kan onderweg pasta sushi, friet, hamburgers, kebab, pizza, milkshakes en ijs halen. Terwijl je je richting trein begeeft, ruik je de pestosaus, de patat, het vlees. De hersenen reageren onmiddellijk. Er wordt een seintje gegeven om de aanmaak van het hormoon ghreline te starten. Dat hormoon geeft je een hongergevoel. Er wordt extra speeksel aangemaakt, waardoor je begint te watertanden. En voor je er echt erg in hebt, ben je op weg naar de automatiek, om even een kroketje te halen.

 

Deze reactie op lekker eten danken we aan onze prehistorische voorouders. Toen zij de savannes bewandelden, was er niet op elke straathoek een fastfoodrestaurant. Eten was schaars, en wanneer er een vet, zoet, calorierijk hapje langskwam, was het overlevingstechnisch bijzonder raadzaam om je daarmee vol te stoppen. Dankzij dit evolutionaire verleden is de mensheid nu behept met een zó’n grote voorliefde voor lekker voedsel, dat het in onze moderne eetrijke omgeving elke dag weer moeilijk is om niet meer of ongezonder te eten dan je eigenlijk van plan was. Voor veel mensen is overgewicht het logische gevolg. Teveel eten is een normale reactie op een abnormale omgeving.

 

De grote zorg is wat de toekomst zal brengen. Men vreest dat de mensheid alleen maar dikker zal worden de komende decennia. De organisatie Trust for America’s Health voorspelde afgelopen september dat in 2030 de helft van de Amerikanen obees zal zijn. Dat was even schikken, met name omdat de VS geldt als het voorland van Nederland als het gaat om gewichtstrends.

 

De reactie op deze schrik is vooralsnog om de hongerige burger te leren om verleidingen beter te weerstaan. De argumentkaart die VU Connected liet maken in het kader van hun ‘maand van 2030’ formuleert het zo: ‘Hoe zorgen we dat mensen handelen naar wetenschappelijke inzichten over een gezonde levensstijl?’ Hoe, met andere woorden, laat je de kroket voor wat ze is en kies je in plaats daarvan voor een volkorenbol met kipfilet? Hoe houd je je eetgrage oerbrein in toom?

 

Dit blijkt een uitermate heikel vraagstuk. Voorlichtingscampagnes die er van semi-overheidswege tegenaan werden gegooid – ‘Let op vet’, ‘Maak je niet dik’ – hebben in het verleden geen merkbaar effect gehad op de strakte van de collectieve broekboord. Ook in andere landen blijkt puur en alleen het bieden van informatie geen noemenswaardige gedragsverbetering met zich mee te brengen. In New York zijn ketens als Burger King en McDonalds sinds 2008 verplicht om bij elk menu het aantal calorieën aan te geven. Je zou denken dat een consument zich daardoor laat leiden: ‘Laat ik eens geen quarterpounder met extra kaas en bacon nemen.’ Maar niets blijkt minder waar. Onderzoekers toonden aan dat jongeren voor en na invoering van de maatregel dezelfde hamburgerkeuzes maakten. De reden: de overgrote meerderheid gaf aan alleen op basis van smaak te beslissen. Calorieën? Broekboord? Niet zo belangrijk.

 

Dit soort onderzoek doet steeds meer wetenschappers besluiten dat we van beleid gericht op een gezonde leefstijl geen wonderen hoeven te verwachten. Op weg naar 2030 is er een vruchtbaarder route: niet de mens moet zich proberen aan te passen aan de omgeving, maar andersom. Beter dan mensen voorlichten en hopen dat ze hun leefstijl ten goede gaan veranderen, kunnen we prehistorisch ingestelde hersenen als gegeven beschouwen en de omgeving zo aanpassen dat deze gezonde keuzes uitlokt.

 

Wilma Waterlander vertelde eerder in Trouw hoe zij inzet op omgevingsprikkels. Tijdens haar promotie-onderzoek aan de Vrije Universiteit ontdekte ze dat mensen die in de winkel korting krijgen op groente en fruit daar meer van gaan kopen, en thuis dus gezonder eten. Ook eetpsycholoog Remco Havermans (Maastricht University) zoekt de oplossing niet tussen de oren van de consument, maar in de schappen van de supermarkt. Zijn onderzoek wijst uit dat een extra belasting op ongezonde producten – de zogenoemde snacktaks – ervoor zorgt dat mensen in totaal minder calorieën in huis halen.

 

Beide gedragswetenschappers onderzoeken nu hoe deze prijsmaatregelen gecombineerd kunnen worden met een heel eenvoudig voorlichtingssysteem, waarbij gezonde voeding in de supermarkt een groen label krijgt, ongezond een rood en mag-af-en-toe eten een oranje. Dit stoplichtsysteem heeft twee belangrijke voordelen boven de voorlichtingscampagnes als ‘Let op vet’: de informatie is er op het moment dat je de beslissing neemt – in de supermarkt, in plaats in een reclame ‘s avonds op de buis of op een poster in het bushokje – en hij is ook eenvoudig te begrijpen voor mensen die moeite hebben met lezen of rekenen met calorieën.

 

Het zal geen verrassing zijn dat de voedingsindustrie hevig protesteert tegen dit soort initiatieven. Voor het binnenkort te verschijnen nieuwe boek ‘Eet mij’ spraken mijn coauteur Ronald Veldhuizen en ik niet alleen met wetenschappers, maar ook met diverse vertegenwoordigers van deze industrie. Marc Jansen (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel) is bijvoorbeeld fel tegen een snacktaks. Hij noemt dat ‘bevoogding van de consument’, die volgens hem zelf verantwoordelijk is voor zijn keuzes.

 

Die ‘vrije keuzes’ worden door voedingsfabrikanten zorgvuldig in goede banen geleid. Gert Meijer (afdeling Nutrition & Health, Unilever) vertelde vervolgens hoe zijn bedrijf welbewust het lekkerbekje in ons oerbrein prikkelt. ‘We zijn blijkbaar geprogrammeerd om dingen die zoet en romig zijn lekker te vinden. Nou zoet, dat gaat al snel gepaard met suiker, en romig met verzadigd vet.’ Producten zonder deze dikmakende ingrediënten verkopen niet, en dus stoppen Unilever en concurrenten ze in veel van haar producten. Ook op onverwachte plekken: in een potje ‘gezonde’ rode bietjes zitten zo’n zes klontjes suiker. Vanuit bedrijfsoogpunt is dat logisch: als jij het niet doen, en de concurrent wel, kun je wel inpakken.

 

Een stoplichtsysteem zou deze toegevoegde zoete romigheid op een voor de industrie vervelende wijze ontmaskeren als ongezond. De Europese belangenvereniging van de voedingsindustrie, de Confédération des Industries Agro-Alimentaires de l’UE, besteedde daarom een slordige één miljard euro aan een lobby om EU-brede invoering van dit systeem tegen te gaan. Met succes: invoering bleef uit. Hun voornaamste argument: we zijn op weg naar een nanny state, waarin we als kinderen kleingehouden worden door de overheidsbabysitter en geen enkele keuzevrijheid meer overhouden.En dat moeten we niet willen.

 

Wat de voedingsindustrie hier niet bij vermeldt, is dat dit ‘nanny state scenario’ helemaal niet zoveel onvrijer is dan de huidige situatie. Zowel Waterlander als Havermans wijzen er in gesprekken op dat onze eetomgeving nu ook in grote mate wordt bepaald door prijsbeleid. Weliswaar is er nog geen fruitkorting of snacktaks, maar de overheid heeft wel degelijk enorme invloed op wat voedsel kost. Neem suiker: dat is dankzij Europese landbouwsubsidies extra goedkoop. Maar de groente- en fruitsector moet zulke steun grotendeels ontberen, dus deze producten komen in de winkel voor hun ‘echte’ prijs. De overheid is daarmee een van de grootste sponsors van ongezond eten.

 

Of stoplichtlabels van de consument een onvrij kind maken, is ook maar de vraag. Momenteel doet de industrie haar eigen ‘voorlichting’. Een voorbeeld. Op de Peijnenburg-ontbijtkoek staat de tekst: ‘Minder dan 3% vet; MAG ELKE DAG, boordevol granen’. Dat klinkt als een gezonde keuze, maar in de kleine lettertjes staat dat de koek voor de helft uit pure suiker bestaat. Is dit minder bevoogdend dan een rood label?

 

Het lijkt onverstandig om het slagen of falen van overgewichtsbeleid richting 2030 af te laten hangen van de leefstijlkeuzes die prehistorisch ingestelde consumentenhersenen maken onder invloed van een industrie die haar geld verdient door ons een overdaad aan suiker en vet voor te zetten. Gedragswetenschappers laten zien dat weloverwogen nanny-maatregelen juist onderdeel zijn van de oplossing. Alleen Vadertje Staat kan het moderne voedselwalhalla helpen veranderen in een omgeving waar ons oerbrein wél mee om kan gaan.

 

Naschrift: Flip Dötsch (Corporate Media Relations Manager van Unilever) liet me na het verschijnen van dit artikel weten het volstrekt niet eens te zijn met de manier waarop Unilever werd geciteerd. Hoewel het citaat feitelijk juist is, ontbrak volgens hem de juiste context. Het citaat werd namelijk niet voorafgegaan door een uitleg over hoe ze suiker en vet in producten stoppen, maar een uitleg over hoe ze het suiker en vet dat ze eerst in hun producten hadden gestopt er nu (deels) weer uit proberen te halen. Bij deze alsnog die context: ‘Natuurlijk proberen we ook, waar dat kan, calorieën te verminderen. Maar dat gebeurt natuurlijk automatisch als je suiker en verzadigd vet eruit haalt.’ Het vet- en suikergehalte verminderen is niet probleemloos, geeft Meijer toe. ‘Dat is niet iets wat je onbeperkt kunt doen. En dat is ook wel iets waar we tegenaan gaan lopen. We [mensen in het algemeen, niet Unilever] zijn blijkbaar geprogrammeerd om dingen die zoet en romig zijn lekker te vinden. Nou zoet, dat gaat al snel gepaard met suiker, en romig met verzadigd vet.’

Dit artikel verscheen 2 november 2012 in een speciale bijlage van Trouw nav de VU Connected 2030 maand.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Nog geen week nadat ik in mijn column in Trouw beschreef hoe kleine zzp’ers (zoals ik) met hun rug tegen de muur komen te staan wanneer de plannen van de commissie van Dijkhuizen werkelijkheid zouden worden, is daar het regeerakkoord van Rutte II. Wie goed zoekt, vindt daar inderdaad twee paragrafen die op zzp’ers van toepassingen zijn. Het gaat om punt 106 van bijlage A, onder de kop ‘Invoering Winstbox’:

De verschillen in belastingheffing tussen ondernemers en werknemers zijn de afgelopen jaren toegenomen. Om meer evenwicht te bereiken zullen de ondernemersfaciliteiten waaraan het urencriterium is verbonden per 2015 met 0,5 mld. worden versoberd en/of afgeschaft.

Daarnaast worden deze kabinetsperiode stappen gezet om een winstbox in te voeren. Hierbij worden betrokken de zelfstandigenaftrek, fiscale oudedagsreserve, meewerkaftrek, startersaftrekken en de S&O-aftrek. Het bewerkelijke urencriterium kan dan komen te vervallen.

Dit is niet de meest, ahum, duidelijke passage in het regeerakkoord. Maar na enig speur- en overlegwerk denk ik dat dit is wat er staat:

  • Rutte en co vinden dat ondernemers te weinig belasting betalen
  • Om dit euvel te herstellen gaan ze een aantal regelingen per 2015 versoberen of afschaffen
  • Het gaat daarbij om de ‘ondernemersfaciliteiten waaraan het urencriterium is verbonden’, dus om zaken als zelfstandigenaftrek en startersaftrek
  • Er wordt ook een winstbox ingevoerd. (Een winstbox is een speciale box waarin het inkomen van ondernemers valt. Wat je verdient als zzp’er wordt dan dus niet meer belast volgens de gebruikelijke tarieven van 33 en 42 procent, maar volgens een vlaktaks van waarschijnlijk 28 procent (28,5 procent wordt ook genoemd).
  • Dat oa de zelfstandigenaftrek hierbij ‘betrokken’ wordt, komt op mij over alsof deze maatregel wordt afgeschaft en we in ruil daarvan een winstbx met een lager belastingtarief krijgen.
  • In ruil daarvoor hoeven we niet langer onze uren te registreren. Op zich aardig. Elders in het regeerakkoord staat ook nog dat het voor startende ondernemers gemakkelijker moet worden om grote bedragen te lenen (tot 150.000 euro in plaats van tot 50.000 euro).

 

Wat betekent dit allemaal voor onze collectieve portemonnees? De kranten zwegen hier vooralsnog over, en het Centraal Plan Bureau doet geen koopkrachtdoorrekeningen voor ondernemerts, dus ben ik zelf met behulp van wat mensen van twitter aan het redeneren en rekenen geslagen. (DISCLAIMER: ik ben géén financieel journalist, dus ik kan het fout hebben. Deze blogpost is een work in progress: wie het beter weet, wordt van harte uitgenodigd om een comment in te sturen).

Stichting ZZP Nederland meldt op haar website dat de maatregelen uit het regeerakkoord 220 euro netto per maand, per ondernemer gaan kosten. Die berekening lijkt in grote lijnen te kloppen: de afschaf van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek zou 300 per maand kosten, maar daarbij gingen we ervan uit dat het belastingtarief op 33/42 procent bleef. Wordt dat 28 procent, dan scheelt dat iets.

Maar het zit nog iets ingewikkelder dan dit. Dat komt omdat de winstbox een vlaktaks heeft, en de belasting zoals we die nu betalen niet. Wie nu als zzp’er een fantastisch jaar heeft, betaalt dus al gauw 42 procent belasting, terwijl de sappelaars 33 procent betalen. Wanneer alle zzp’ers onder een vlaktaks van 28 procent vallen, gaat die veelverdiener er vergeleken met de vorige situatie dus veel meer op vooruit dan de kleine zzp’er. Sterker nog: omdat de zelfstandigenaftrek verdwijnt is er een aanzienlijke groep kleine zzp’ers die er ondanks het fors lagere belastingtarief van 28 procent helemaal niet op vooruit gaat, maar juist flink op achteruit.

Het omslagpunt, zo berekenden diverse mensen die ik sprak, ligt rond de 33.000 euro. Wie jaarlijks meer winst maakt (let op: winst, geen omzet) dan dit vrij modale bedrag, gaat er dankzij de maatregelen in het regeerakkoord op vooruit omdat ze zoveel minder belasting betalen dat ze van het verdwijnen van de zelfstandigenaftrek geen last hebben. De kleine zzp’ers, zoals ik, die (veel) minder winst maken dan 33.000, gaan erop achteruit omdat hun belastingtariefvoordeel niet opweegt tegen het verlies van de zelfstandigenaftrek. (Dank aan Eveline van Acquoij en Hidde Boersma voor hun rekenwerk aan dit omslagpunt op twitter)

Rekenvoorbeeld: stel, je bent wetenschapsjournalist en je zet elke maand 2200 euro om (dat is ongeveer wat je in te komen hebt als je elke week een groot achtergrondartikel voor de Volkskrant schrijft. Dat u even weet dat we het hier niet hebben over een af-en-toe-een-stukje zzp’er, maar om een fulltime schrijver voor een prestigieus medium). Op jaarbasis is je omzet 26.400 euro. Dat is nog niet gelijk aan je winst, want je hebt kosten: wetenschappers bellen, met de trein naar interviews, laptop, kantoortje huren, noem maar op. Laten we voor het gemak aannemen dat die kosten 4400 euro per jaar zijn. Dan maak je 22.000 euro winst.

Onder het huidige stelsel mag je van die winst 7280 aftrekken (dit is het bedrag van de zelfstandigenaftrek in 2012. Over dit bedrag hoeft geen belasting te worden betaald. (Ben je bovendien starter, dan mag je nog eens 2123 euro aftrekken, maar dat doen we in dit voorbeeld niet). Vervolgens heb je recht op de MKB-winstvrijstelling, die 12 procent van de winst minus de zelfstandigenaftrek is. In dit voorbeeld is dat dus 12 procent van 14720, dus 1766 euro. Het belastbaar inkomen komt daarmee op 12954. Dit inkomen valt geheel in het 33,1 procents tarief, dus je zou 4288 euro belasting moeten betalen, ware het niet dat je als zzp’er recht hebt op algemene heffingskorting (2033 euro, in 2012) en arbeidskorting (voor inkomens tussen de 9295 en 21057 euro is dit 1611 euro). Deze heffingskortingen trek je af van de 4288 euro belasting die je anders had moeten betalen, dus in totaal gaat er 4288 – 2033 – 1611 = 644 euro naar de fiscus. (NB: Dit lijkt voor een werknemer misschien heel erg weinig, maar realiseert u zich alstublieft dat de ondernemer in mijn voorbeeld geen pensioenvoorziening heeft, geen arbeidsongeschiktheidsverzekering, geen geld krijgt bij ziekte of werkloosheid, zelf risico’s draagt voor niet-betalende klanten, zelf zijn scholing moet betalen, geen reiskostenvergoeding krijgt en bovendien ook nog eens 5 procent Bijdrage Zorgverzekeringwet richting fiscus moet overmaken, wat in dit voorbeeld neerkomt op nog eens 655 euro).

Nu de nieuwe situatie. Je maakt nog steeds 22.000 euro winst. Daarvan kan geen zelfstandigenaftrek meer worden afgetrokken. Of de MKB-winstvrijstelling blijft bestaan, kan ik uit het regeerakkoord niet opmaken. Op de site van de belastingdienst staat wel te lezen dat het sinds 2010 zo is dat ook ondernemers die niet aan het urencriterium voldoen recht hebben op deze vrijstelling. Aangezien Rutte II in het regeerakkoord meldt dat ze de ‘faciliteiten’ willen aanpakken die met het urencriterium verbonden zijn (en MKB Nederland niet huilend over straat ging na het polderoverleg), ga ik er optimistisch vanuit dat de MKB-winstvrijstelling blijft bestaan. Van de 22.000 euro trekken we dus 12 procent (2640 euro) af, waarmee ons belastbaar inkomen uitkomt op 19360 euro. Hierover betalen we in de nieuwe winstbox 28 procent oftewel 5421 euro vlaktaks. Daar gaat de algemene heffingskorting nog vanaf, en vermoedelijk ook de arbeidskorting. (LET OP: Dat zzp’ers die onder de winstbox vallen recht hebben op arbeidskorting is een aanname van me. Ik kon het in het regeerakkoord nergens terugvinden. Laten we in gedachten houden dat de PvdA in de aanloop naar de verkiezingen nog probeerde de arbeidskorting voor zzp’ers eraf te sneaken in haar CPB-berekeningen – de zogenoemde ZZP Boete ). Die arbeidskorting wordt volgens het regeerakkoord stapsgewijs omhoog totdat deze in 2017 500 euro hoger ligt dan nu. Met dat bedrag rekenen we even verder. Je betaalt 5421 euro belasting, minus de algemene heffingskorting van 2033 euro en de nieuwe arbeidskorting van (1611 + 500) euro, waardoor je in totaaal aan belasting moet betalen een bedrag 5421 – 2033 – 2111 = 1277 euro. Dat is bijna twee keer zoveel als dan eerst, en komt neer op ruim 50 euro extra belasting in de maand. Dit alles aannemende dat de ZZP-boete niet alsnog werkelijkheid wordt. (Zou dat wel het geval zijn, dan betaal je in de nieuwe situatie 3388 belasting, 2744 euro per jaar of 228 euro per maand meer dan eerst. In het doemscenario, waarin naast de zelfstandigenaftrek en de arbeidskorting ook de MKB-winstvrijstelling zou verdwijnen, loopt dit bedrag op naar 4127 euro per jaar, oftewel 344 euro per maand).

Hieronder een overzichtje van de oude en nieuwe situatie per jaar, volgens deze berekeningen:

Winst Belasting nu Belasting nieuw Doemscenario
15.000 0 0 2167
20.000 61 784 3567
25.000 1518 2016 4967
30.000 3066 3248 6367
35.000 4909 4480 7767
40.000 6753 5712 9167
50.000 10459 8167 11967
60.000 17771 10640 14767

 

Wat we hier zien is een soort anti-nivellering: de rijke ondernemers gaan er aanzienlijk op vooruit (wie 60.000 euro winst maakt kan elke maand bijna 600 euro extra in zijn zak steken) terwijl de kleine zzp’ers er op achteruit gaan (wie 20.000 euro winst maakt moet ruim 60 euro per maand toeleggen). Dat dit bedrag lager uitpakt dan het bedrag van 220 netto per maand dat stichting ZZP Nederland komt deels doordat ik alleen met de zelfstandigenaftrek heb gerekend, en niet ook nog met de startersaftrek, de meewerkaftrek et cetera. Ik denk ook dat de berekening van ZZP Nederland iets te alarmistisch is, omdat het effect van de nieuwe maatregelen voor de kleinste zzp’ers gedempt wordt door de heffingskortingen (goed nieuws! hoera!)

Bovendien heb ik nog geen rekening gehouden met deze al dan niet onbedoelde neveneffecten van de plannen in het regeerakkoord:

  • Wie een hoger belastbaar inkomen heeft (in ons rekenvoorbeeld 19360 in plaats van 12954 euro), betaalt volgens de plannen (fors) meer zorgpremie.
  • Wanneer je belastbaar inkomen stijgt, daalt het maandelijkse bedrag van toeslagen als de kinderopvangtoeslag (met dank aan Mirjam Bedaf voor het inbrengen van dit punt).
  • Wanneer je inkomen in de winstbox wordt belast en je hebt een hypotheek, is de hypotheekrente ook nog maar aftrekbaar tot 28 procent. Dat betekent dat je niet 42 procent of 33 procent van de hypotheekrente kunt aftrekken, maar veel minder. Dit kan, afhankelijk van de persoonlijke situatie, tientallen tot honderden euro’s per maand kosten.
  • En voor degenen die, zoals ik, nog een studieschuld aan het afbetalen zijn komt er een extra zure druif bij: ook DUO rekent met het belastbaar inkomen. Dus wanneer de zelfstandigenaftrek verdwijnt, stijgt dit belastbaar inkomen en dus ook het bedrag dat hier maandelijks afgelost moet worden.

Gezien de algehele nivellerende tendens van het regeerakkoord vind ik het onbegrijpelijk dat Rutte II een regeling opnemen die juist de kleine zzp’er flink gaat voelen, terwijl de rijkere ondernemers er enorm op vooruit gaan. Ik kan alleen maar hopen dat dit een vergissing is, en dat ze het gat van de kleine zzp’er op de een of andere manier toch nog zullen dichten.

 

Aanpassingen 1 november 2012:

In de oude versie van deze blogpost had ik de arbeidskorting niet op een goede manier berekend. Ik had hem meegenomen als aftrekpost, terwijl je het bedrag in feite van de te betalen belastingen mag aftrekken. Bovendien was ik de MKB-winstvrijstelling en de algemene heffingskorting vergeten. Veel dank aan Ilona Rudolfs (zelfstandige gespecialiseerd in financiële administratie), die me op deze vergissingen wees en me uitlegde hoe het wel moest.
Deze kortingen en vrijstellingen dempen het effect van de maatregelen uit het regeerakkoord. Het principe blijft hetzelfde: kleine zzp’ers leveren in, rijke ondernemers krijgen een smak geld toe. Maar het gaat volgens mijn berekeningen kleine zzp’ers geen honderden euro’s per maand kosten, zoals ik eerst vreesde.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het belang van het kind. Daar had Mariska de Haas (hoofdredacteur Katholiek Nieuwsblad) het over, afgelopen woensdag bij Pauw & Witteman. Op de agenda stond het wetsvoorstel om gehuwde lesbiennes automatisch beiden het ouderschap toe te kennen wanneer één van hen een kind op de wereld zet. Een belangrijke stap naar gelijke rechten, want voor heteroseksuele stellen geldt al dat de man van de barende partij juridisch de vader van het kind is, of hij nu de biologische papa is of niet.

Een deel van christelijk Nederland kwam echter in verweer. Naast De Haas liet ook SGP-voorman Van der Staaij maar weer eens horen hoe onnatuurlijk hij het meemoederschap vindt. ‘Het belang van het kind worden ondergeschikt gemaakt aan de gelijkberechtiging van homoparen’, meldde hij op de partijwebsite. De Haas vertelde aan de talkshowtafel waarom precies voor het lot van kinderen van twee moeders gevreesd moet worden. ‘Elke psychologiestudent weet dat uit onderzoek blijkt dat het heel belangrijk is dat een kind een vader en een moeder heeft.’

Maar is dat wel zo? De afgelopen twaalf jaar zijn er wat kleine en vaak niet zo best uitgevoerde onderzoeken geweest die keken naar het wel en wee van kinderen die opgroeiden in een gezin met homoseksuele ouders. Ze vonden geen enorm voordeel van het hebben van een paps en mams.

Een grotere en beter uitgevoerde studie uit juli 2012 vond dat voordeel wel. De Texaanse socioloog Mark Regnerus bekeek de gegevens van ruim 15.000 willekeurige Amerikanen, onder wie ook kinderen van homoseksuele ouders. Zijn conclusie past op het eerste gezicht prima in het straatje van De Haas en Van der Staaij: deze kinderen zijn op vele vlakken slechter af dan de kinderen van gezellig getrouwde heteropapa’s en -mama’s. Ze zijn vaker werkloos, roken vaker wiet, zitten vaker in therapie, gaan vaker vreemd, en ga zo maar door.

Regnerus’ studie is heel erg belangrijk, maar niet vanwege deze eerste oppervlakkige conclusies. Wie kijkt naar de opzet van Regnerus’ onderzoek ziet dat minder dan twee procent van de kinderen van homo-ouders zijn opgegroeid binnen een stabiele relatie. Het gaat hier dus niet om de nakomelingen van twee getrouwde vrouwen die liefdevol samen een duomoedergezinnetje stichten, maar veelal om gezinnen die ooit uit een heteroseksueel huwelijk zijn ontstaan en die uiteen vielen nadat één van de ouders uit de kast kwam. Het is niet zo verwonderlijk dat een kind dat zoiets heeft meegemaakt het later lastiger heeft. Het onderzoek laat ook zien hoe lastig precies: het verging deze groep ongeveer hetzelfde als de kinderen van gescheiden hetero-ouders.

Dat zegt iets fundamenteels over het ‘belang van het kind’ waar De Haas en Van der Staaij zich zo druk over maken. Niet de seksuele geaardheid van de papa’s en de mama’s bepaalt het welzijn van een spruit, maar de vraag of de kinderen opgroeien in een stabiel, warm nest. Het homohuwelijk en het automatische duomoederschap zijn dan ook geen bedreiging voor het kinderlijk welzijn, maar dragen juist bij aan die zo gewenste stabiliteit. Als het Van der Staaij en De Haas dus echt gaat om het belang van het kind, kunnen ze niet anders dan onmiddellijk voorstander worden van gelijke rechten en plichten voor homoseksuele en lesbische ouders.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een bekend relatieprobleem: hij heeft veel zin in seks, van haar hoeft het niet zo. Hoort dat gewoon bij het leven of is het een psychiatrische stoornis? Als het aan de pillenindustrie ligt, wordt het dat laatste.

 

Stel je even voor dat je een vrouw bent en in een donkere kamer ligt. Op je neus staat een videobril, waarop een erotische film wordt afgespeeld. Naast je ligt een vibrator, waarmee je desgewenst de opwinding nog wat extra kunt opvoeren. En als je na een tijdje flink in de stemming bent, komt er een onderzoeker binnen die ‘zo onopvallend mogelijk’ een soort dopje op je clitoris zet. Om te meten of er wel genoeg bloed stroomt van onderen. Want dat is bij sommige vrouwen een probleem, denken de onderzoekers. Ze werken voor Pfizer, het farmaceutische bedrijf dat in 1998 Viagra op de markt bracht. Nog geen week was het verkrijgbaar voor mannen om de benedenverdieping wat op te kalefateren, toen de eerste journalist zich afvroeg: als die blauwe pilletjes bij mannen daar beneden de boel zo goed omhoog krijgen, zou de farmaceutische industrie dan ook niet iets kunnen maken waardoor vrouwen wat sekslustiger worden? In veel relaties is het immers zo dat de vrouw wat minder zin heeft dan de man. Het idee was niet eens zo gek: een clitoris heeft immers ook een zwellichaampje, dus wellicht hebben al die lustloze vrouwen zonder het zelf te weten wel een soort mini-erectiestoornis.

 

Voor vrouwen is een ‘erectiestoornis’ echter geen officiële aandoening. En zonder officiële aandoening is het moeilijk onderzoek doen, omdat je dan niet goed kunt bewijzen of je middel werkt. Je kunt immers niet precies zeggen wie er aan een probleem lijdt en wanneer iemand genezen is. Om dit akkefietje op te lossen, blies Pfizer (later geholpen door concurrent Boehringer-Ingelheim) een oude en tamelijk onbekende stoornis nieuw leven in:vrouwelijke seksuele disfunctie. Volgens door Pfizer gesponsord onderzoek heeft 43 procent van de vrouwen er last van. ‘Disfunctie’ is eigenlijk een samenraapsel van vier bedproblemen, waarvan hypoactivesexualdesiredisorder(HSDD) de meeste aandacht krijgt. HSDD houdt in dat de vrouw geen zin heeft en dat zelf erg naar vindt. Hoe vaak het voorkomt is onderwerp van fel debat. De Groningse hoogleraar Gert Holstege, die onderzoek doet naar HSDD in opdracht van Boehringer-Ingelheim, houdt het op zo’n 20 procent: ‘Het is dus niet iets dat weinig voorkomt, of zo. Het komt heel veel voor.’

 

Volgens onderzoeker en journalist Ray Moynihan van Harvard University, die de ontwikkelingen rondom HSDD jarenlang op de voet volgde, is het opblazen van cijfers over hoe vaak een aandoening voorkomt een bekend trucje van de farmaceutische industrie. Hij schreef er een boek over: Sex,liesandpharmaceuticals (2010). Daarin dingt hij bijvoorbeeld heel wat af op de 43 procent van de vrouwen die seksueel niet functioneren zou. Uit een helemaal onafhankelijk Brits onderzoek, schrijft hij, rolden heel andere cijfers. Van de ruwweg vier op de tien vrouwen die voor de stoornis ‘in aanmerking komen’, vindt maar achttien procent zelf dat ze een probleem heeft. En slechts zes procent zit er echt mee. Om dat percentage wat op te krikken, maken farmaceutische bedrijven niet alleen reclame voor hun pillen, schrijft Moynihan, maar ook voor de ziekte zelf. Boehringer-Ingelheim sponsorde bijvoorbeeld een documentaire van Discovery Channel over laag libido en zette Melrose Place-soapster Lisa Rinna (zeg maar: een Amerikaanse Katja Schuurman) in voor een Amerikaanse mediacampagne.Na de geboorte van haar tweede kind verloor ze haar libido. ‘Ik denk dat het belangrijk is dat elke vrouw weet dat ze recht heeft op een bevredigend seksleven’, zegt ze. Heeft ze dat niet, dan biedt een klik op Rinna’s foto op een door Boehringer-Ingelheim gesponsorde campagnewebsite uitleg over HSDD. Daar wordt de oorzaak van de seksuele problemen in de hersenen van de vrouw gezocht: ‘Het wordt door sommigen gedacht dat de neurotransmitters [=signaalstofjes] die in het brein een rol spelen bij seks bij vrouwen met HSDD anders zijn.’ Dat Boehringer-Ingelheim ten tijde van de campagne werkte aan een pil genaamd flibanserin die ingreep op juist die hersenstofjes zal geen toeval zijn.

 

Gert Holstege is een van de wetenschappers die op verzoek van Boehringer-Ingelheim hersenonderzoek deed naar vrouwen met HSDD. Hij zocht uit of er verschil is in de hersenwerking van twaalf vrouwen met de stoornis en twaalf vrouwen zonder. Allemaal werden ze uitgenodigd om in een scanner naar zowel een neutrale en niet bijster spannende filmpjes van zwemmende vissen te kijken, en naar vrouwvriendelijke pornofilmpjes. Na dit filmische hoogstandje zag Holstege duidelijk dat het er in het brein van een HSDD-vrouw anders aan toe ging. ‘Bij de gezonde vrouwen zagen we dat bij de pornografische filmpjes de linkerhersenhelft beduidend minder actief werd’, vertelt hij. Die deactivatie hebben vrouwen nodig om van seks te kunnen genieten. Het deel van het vrouwenbrein dat ‘uit’ gaat, is namelijk het deel dat normaliter nadenkt en piekert over de boodschappen. Niet handig, want een gedachte als ‘Oh, niet vergeten: straks melk halen’ is niet zo best voor de opwinding. Toch was dat wel wat Holstege zag gebeuren bij vrouwen met HSDD. ‘Hun linkerhersenhelft bleef wel actief.’ De precieze cijfers over hoe groot het verschil in deactivatie was tussen de vrouwen met en zonder HSDD heeft Holstege wel gerapporteerd aan Boehringer-Ingelheim, maar wil hij verder nog niet delen. ‘Maar ik kan wel zeggen dat het verschil enorm was, veel groter dan ik had gedacht.’

 

Nu zegt een andere soort hersenactiviteit bij vrouwen met HSDD op zich niet zoveel. Als je je niet zo opgewonden voelt, is het logisch dat je brein er anders bijstaat dan dat van een vrouw die wel zin heeft. De volgende, nuttiger stap in het onderzoek is kijken of de extra-zin-in-pil flibanserin de linkerhersenhelft van vrouwen met HSDD tot zwijgen kan brengen. Maar dit kijkje in het ‘brein aan de pillen’ is stopgezet. De Amerikaanse medicijnenwaakhond FDA concludeerde in 2010 namelijk dat vrouwen die het middel slikten niet aangaven meer zin in seks te hebben dan de vrouwen die een placebo kregen. En dat terwijl er forse bijwerkingen waren, zoals misselijkheid, depressiviteit en flauwvallen. Kort daarop kondigde Boehringer-Ingelheim aan geen moeite meer in flibanserin te steken. Daarmee ging deze pil dezelfde weg als Viagra van Pfizer, die na uitgebreide onderzoeken de opwinding bij de vrouwen niet bleek te verhogen.

De farmaceutische industrie laat zich door het gebrek aan succes in het zoeken naar een ‘roze Viagra’ echter allerminst uit het veld slaan. Onlangs kwamen de pillenfabrikanten opnieuw in beeld omdat ze te veel trek in seks onder de noemer hyperseksualiteit probeerden te introduceren als nieuwe psychiatrische stoornis. Enkele opmerkzame bloggende wetenschappers constateerden dat er ook al enkele kandidaatpillen tegen hyperseksualiteit op de markt zijn. Zo is daar Depo-Provera (van, jawel, Pfizer), een middel dat ook wordt gebruikt om verkrachters chemisch te castreren. Verschillende soorten antidepressiva hebben bovendien een remmend effect op de lust. De effectiviteit van deze middelen moet nog in grote onderzoeken bewezen worden, maar als dat lukt hebben Pfizer en co een nieuwe miljarendenjackpot geraakt.

 

Als het lukt om hyperseksualiteit te registreren als psychiatrische stoornis, dan is zo’n beetje alles wat mis kan gaan tussen de lakens een medisch probleem geworden. Soms is dat terecht, geven zelfs de meest kritische wetenschappers toe. Een kleine minderheid van Pfizers 43 procent kan door een arts goed geholpen worden. Maar uitonderzoek blijkt ook dat de oorzaak van veruit de meeste seksissues ligt aan dingen die gewoon bij het leven horen, schrijft Moynihan in zijn boek. Ben je net verliefd, dan heb je meer zin in seks dan wanneer je al twaalf jaar met hangen en wurgen bij elkaar bent, of last hebt van stress of ziekte. En zoals elk stel met jonge kinderen je kan vertellen zijn ook koters een uitstekende libidodemper. ‘Mama, mag ik nog een glaasje water?’, is gewoon niet zo’n goed seksueel smeermiddel. De  Australische  wetenschapper  Juliet Richters, die al meer dan twintig jaar onderzoek doet naar seks, zegt het zo: ‘De aanname dat iedereen altijd even geïnteresseerd zou moeten zijn in seks, het zou moeten willen en ervan zou moeten genieten is een opgelegde sociale norm.’ Niks psychiatrische stoornis. Maar dat komt de farmaceutische industrie niet zo goed uit, schrijft Moynihan. Die verkoopt liever het beeld dat een gematigde maar regelmatige lekkere trek normaal en gezond is. Want tegen kleine kinderen of ingedutte relaties kun je geen pil slikken. En daar valt dus geen winst te behalen.

 

 

 

Meer lezen:

 

Sex, lies and pharmaceuticals, Ray Moynihan en Barbara Mintzes, Greystone Books (2010): over de trucjes die de pillenindustrie uithaalt om van seks een medisch probleem te maken.

tinyurl.com/SeksTrouw: artikel ‘Hoe geen trek in seks een ziekte werd’ van Joop Bouma in dagblad Trouw.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Normaal gesproken put ik troost uit hersenwetenschap. Als ik me verdrietig voel, of bang, stel ik me gerust met de gedachte dat het gewoon mijn amygdala is die overdreven actief doet. Meestal helpt dat. Maar vorige week niet. Na het lezen van de belastingvoorstellen van de commissie Van Dijkhuizen wonnen mijn emoties het (tijdelijk) van mijn ratio en heb ik eerst een kwartier op de rand van ons kuilige tweepersoonsbed zitten huilen.

Mijn man en ik zijn beiden zzp’er. En wanneer de plannen van de commissie beleid zouden worden, zouden we door de afschaffing van onder meer de zelfstandigenaftrek elk 300 euro netto per maand moeten inleveren. Op jaarbasis zouden we als huishouden meer dan 7200 euro minder te besteden hebben. En dat geld hebben we niet.

 

In 2008, toen de vastgoedprijzen op hun historische hoogtepunt waren, kochten we ons eerste huis. Nog geen jaar later raakte mijn man door de crisis zijn baan kwijt. In 2011 weigerde mijn toenmalige werkgever me na drie tijdelijke contracten in vaste dienst te nemen. Zowel mijn man als ik besloten niet van de WW gebruik te maken, maar voor onszelf te beginnen.

Nog geen week na het vroegtijdig verscheiden van onze arbeidsbetrekkingen zaten we aan de keukentafel, aan onze eerste opdracht als ondernemer. Wij waren die freelancers die in de Trouw van afgelopen zaterdag een beetje laatdunkend ‘sappelende zzp’ers’ werden genoemd, die ‘net genoeg verdienen om de huur en een boterham met een plakje kaas te betalen’. Nee, inderdaad, het is niet veel, maar het is wel ónze boterham, en óns plakje kaas. De rekeningen worden voldaan, bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag opgevangen, de voor 45.000 euro onder water staande hypotheek betaald. Je hoeft immers niet naar het buitenland op vakantie. Kleren kun je repareren. Een eigen auto is niet nodig. We redden ons.

Op papier zijn we de natte droom van elke politicus: geen geld van de staat vragen, maar aanpakken. Ik ken veel zzp’ers die zo denken. Die zich het schompes werken en aan het eind van de maand minder hebben verdiend dan het minimumloon. Een klein legertje ken ik er, die onverzekerd, zonder buffer en met geen enkel uitzicht op pensioen elke maand weer prachtige artikelen schrijven, of met kinderen werken, of de huizen van ouderen schoonmaken. Velen van hen draaien, net als ik, werkweken van 50, 60 uur.

Dit zijn de mensen waarvan die commissie Van Dijkhuizen verwijt dat ze niet ‘doorgroeien’, en dus geen recht hebben op de belastingkorting die ze nu in staat stelt het hoofd net boven water te houden, en in een goede maand wat te sparen voor slechte tijden.

Laatst ging er een klant van mijn man failliet. Bijna tienduizend euro, een kwartaalinkomen, ging in rook op. Wij slikten, en spraken onze laatste reserves aan. We redden ons.

Nog wel. De 7200 euro per jaar hangt als een zwaard van Damocles boven ons hoofd. Sommige zzp’ers zeggen te gaan stoppen: dan maar bijstand. Maar de meesten doen dat niet. Die zoeken, net als wij aan de keukentafel, naar manieren om het het financieel toch maar weer rond te breien. Daar ben je ondernemer voor. Maar onder die werklust schuilt een pijnlijke werkelijkheid: onze amygdalae zijn terecht actief. We staan met onze rug tegen de muur.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.