dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ik was er even stil van. Terwijl onze regering zelf-feliciterend in de weer is met een ‘historisch groot pakket’ aan kontjes voor onze collectieve koopkracht, dreigt ze meer dan een miljoen Nederlanders stilletjes te naaien. Het gaat om zelfstandigen, met of zonder personeel, die een belastingaftrek van 6310 euro versneld zien krimpen tot 900 euro in 2027. Dat betekent dat ze uiteindelijk, even snel op een envelopje, elke maand zo’n 170 euro extra naar de fiscus mogen brengen. (Armere zelfstandigen leveren waarschijnlijk meer in, want door de ingreep stijgt je belastbaar inkomen en dalen je toeslagen.)

Een koopkrachtverlaging in de categorie ‘geen kattenpis’, dus, in een tijd waarin alles voor iedereen duurder wordt; een verbluffend averechtse en lompe ingreep. Je zou bijna denken dat de regering stiekem de schurft heeft aan deze kleine ondernemers. Waarop ik me afvroeg: waarom eigenlijk?

Er zat een hint in de troonrede. Hoewel de koning vroom voorlas over ‘versterking van het mkb-ondernemersklimaat’ kwam er ook een ander aapje uit de majesteitelijke mouw: ‘Het kabinet vindt dat een vaste baan de norm moet zijn’. Dit was, zo lichtte de minister van Sociale Zaken toe, voor hun eigen bestwil: teveel zelfstandigen komen in de knel, bij ziekte of doordat hun inkomen onzeker is. En dan zijn er nog kwetsbare schijnzelfstandigen, voor wie uitbuiting en armoede op de loer liggen.

Dit klinkt superbetrokken, maar ik ruik bullshit. Want: in welk universum help je mensen voor wie geldnood dreigt door ze méér belasting te laten betalen? En: schijnzelfstandigheid is al verboden. Waarom dat dan ook nog tegengaan met een algemene maatregel waarmee je ook creatieven, ambachtslui, makers en winkeliers piepelt? En: hoe gaan deze groepen aan een vaste baan komen? Wie neemt een blueszangeres of beeldhouwer in loondienst? En nog iets: waarom prees het kabinet per troonrede luitjes die een ‘innovatieve start-up’ beginnen, maar moet je als ervaren meubelmaker of boekhandelaar ineens gered worden van jezelf?

Het doet me vermoeden dat er, bewust of onbewust, nog iets anders speelt. Misschien dit: zelfstandigen doen niet altijd lief mee aan het kapitalisme. Even de basis: kapitalisme draait erom dat men door het investeren van geld steeds meer geld maakt. Bedrijven doen dit door te groeien en uit te breiden, werknemers dragen bij door in hun werktijd meer waarde te creëren dan ze aan loon uitbetaald krijgen.

Zelfstandigen onttrekken zich hier enigszins aan. Jason Hickel schrijft in zijn boek Minder is meer over het restaurant om de hoek. Het is een onderneming, maar de eigenaars zijn tevreden als ze elk jaar evenveel winst maken; genoeg voor huur, levensonderhoud en een leuke vakantie. Ze hoeven niet te groeien en daarmee zijn ze geen kapitalistisch bedrijf. En dat geldt voor veel zelfstandigen. Ze doen hun werk omdat ze het leuk of belangrijk vinden, voor de vrijheid en het goede leven, om te combineren met mantelzorg, zodat ze om een aandoening heen kunnen klussen – om allerlei redenen, maar zelden voor de groei.

Dit soort ‘genoeg’ is altijd een bedreiging geweest voor het kapitalisme. Hickel schrijft over de 14e, 15e eeuw, een periode tussen het einde van het feodalisme en de opkomst van het kapitalisme, toen gelijkheid en samenwerking even voorop stonden. Het ging goed met het volk: lonen stegen en arbeiders kregen een sterkere onderhandelingspositie. Dit tot ongenoegen van de elite, stelt Hickel, die hun kansen op immer aanwassende rijkdom zagen slinken. ‘Ze vonden de hoge lonen ‘schandalig’, en het irriteerde hen dat het volk hun werkkracht alleen maar voor korte perioden of bepaalde taken wilde verhuren, waarna ze weggingen omdat ze genoeg hadden verdiend voor het doel dat ze voor ogen hadden.’

Eigenlijk net als veel zelfstandigen nu, dus. En misschien was dit tot daar aan toe toen slechts een handjevol mensen zo werkte, maar inmiddels zijn alleen de zzp’ers al met 1,1 miljoen, en dat aantal stijgt. Wanneer zo’n grote groep pielt aan de regels van het kapitalistische spel, wat doet dit dan met het systeem? Is dit wat er jeukt?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik heb zeven jaar lang mijn verwarming niet aangezet, omdat ik schulden afbetaalde en geld wilde besparen om kleding te kunnen kopen voor mijn kind’, schreef columnist Emine Uğur vorig jaar in Trouw. Ik moest eraan denken tijdens de Algemene Beschouwingen. De regering sprak van een energie- en koopkrachtcrisis, wees naar Oekraïne en grondstofprijzen, en kwam met het energieprijsplafond, een tijdelijke maatregel om ons even door het zuurste van de appel heen te helpen.

Maar, vroeg ik me af: er waren toch altijd al mensen die de boodschappen niet konden betalen? Mensen zonder geld voor een warm huis? Zijn we in 2022 werkelijk overvallen door een unieke samenloop van onfortuinlijke omstandigheden, of gebeurt er dit jaar iets dat altijd al gebeurde, maar nu op grotere schaal? Is het verschil niet vooral dat de huidige ellende ook mensen uit de middenklasse treft die zichzelf eerder comfortabel immuun achtten voor de venijniger krochten der economisch onheil?

‘De crisis wordt nog steeds gezien als een kortetermijnprobleem dat zichzelf mettertijd zal oplossen’, schrijven economiehoogleraar Kevin Albertson en socioloog Stevienna de Saille op The Conversation. ‘Dit is een misdiagnose.’ We geven oorlog en pandemie de schuld, stellen ze, maar eigenlijk zitten we in een crisis in slow motion, die al decennia in de maak is en ook nog een poos zal voortduren.

In een eerder artikel merkte Albertson op dat de globale economie al heel lang op te grote voet leeft. ‘Wat we de laatste vier decennia aan ‘groei’ hebben meegemaakt, komt niet door toegenomen voorspoed, maar doordat we hebben geleend met de toekomst als onderpand.’ Voor elke euro wereldwijde economische groei nam de globale schuld met twee euro toe, legt Albertson uit. Ooit zal iemand dat moeten terugbetalen. Onze ecologische schuld is zeker even groot: veel groei was en is alleen mogelijk doordat we structureel meer van de planeet namen en verwoestten dan de aarde kon aanvullen en herstellen. Al die tijd hebben onze leiders zichzelf gefeliciteerd met een toenemende welvaart die eigenlijk een soort piramidespel was. Maar ooit komt boontje om zijn loontje.

Misschien is 2022 niet een rampjaar waarin alles uitzonderlijk tegenzit, maar het jaar waarin de piramide begint in te storten. En zijn de huidige crises niet zozeer crises, alswel het dramatische maar logische gevolg van eerder gemaakte economische keuzes. Natuurlijk zorgen oorlog en corona voor penarie. Maar het grootste probleem is kapitalisme.

Een voorbeeld. Op Prinsjesdag liet de regering de koning zeggen dat het ‘tegenstrijdig is dat bestaanszekerheden onder druk staan en armoede toeneemt in een periode van economische groei en lage werkloosheid.’ Maar dat is niet tegenstrijdig, dat is hoe kapitalisme werkt. Het valt nu alleen extra op. Mirjam de Rijk schreef in de Groene Amsterdammer dat, gecorrigeerd voor inflatie, de cao-lonen met zo’n 7 procent daalden terwijl de economie met 5 procent groeide. We worden niet, zoals minister Kaag zei, ‘collectief een stukje armer’: mensen worden armer, en bedrijven en hun bonsbazen worden rijker. Zo maakte Shell in een half jaar 20 miljard euro winst.

En dat is dus, nogmaals, geen toeval. Want kapitalistische regeringen streven niet in de eerste plaats naar blije (of warme) burgers. Ze streven naar economische groei, schrijft Jason Hickel in Minder is meer. Het idee is wel dat als er genoeg winst en groei is, het leven van die burgers vanzelf beter wordt. Maar nu zoveel mensen niet genoeg geld hebben voor eten of energie, en de aarde kreunt en steunt, terwijl ze zich bij Shell & co de ballen uit de broek lachen, is het duidelijker dan ooit dat dit niet zo werkt.

Wat we nodig hebben, is een regering die meer biedt dan doekjes voor het bloeden. Een regering die durft te kiezen voor welzijn in plaats van groei en winst. Een regering die de belangen van het grootkapitaal weer ondergeschikt maakt aan de levens van mensen. Het liefst vandaag nog. Want we hebben het koud.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In Oostenrijk staan er bergen in hun nakie. Vroeger kon je hier in de zomer skiën, nu zijn zelfs de toppen niet meer wit. Foto’s in de Volkskrant tonen kale rots met wat hopen bij elkaar geveegde sneeuw, afgedekt met isolerende dekens tegen het anders onherroepelijke smelten, om haar zo te bewaren voor het komende wintersportseizoen. ‘Te treurig’, zegt de fotograaf terecht.

In The Guardian lees ik over een nieuw onderzoek naar klimaattechnische kantelpunten. Dat leek lang een gevalletje ‘na ons de zondvloed’, maar volgens deze studie is er zelfs met de huidige opwarming van 1,1 graad al kans op allerlei gezelligheid: de Groenlandse en West-Antarctische ijskappen kunnen bezwijken, koraalriffen kunnen massaal afsterven en de permafrost kan abrupt gaan dooien. En dit zou de klimaatcrisis weer verder aanjagen. De wetenschappers: ‘Het kan zijn dat de aarde een ‘veilige’ staat van het klimaat achter zich heeft gelaten na 1 graad opwarming.’

We zijn, kortom, nu al behoorlijk de sigaar, en dan is er ook nog die zwaard-van-Damocles-achtige kantelpuntsituatie. Met alle respect: dit maakt het huidige voornemen van regeringen assorti om de opwarming te beperken tot 1,5 of 2 graden een waardeloos idee. Wat er eigenlijk moet gebeuren: niet alleen moet de broeikasgasuitstoot razendsnel naar nul, we moeten ook nu knopen doorhakken over hoe we reeds uitgestoten CO2 uit de lucht gaan halen om de klimaatverandering die al heeft plaatsgevonden weer terug te draaien.

Het goede nieuws is dat er al allerlei CO2-slurpplannen zijn. Het slechte nieuws is dat de meeste van die plannen niet gemaakt zijn om de temperatuur op aard terug te brengen naar een staat van pre-industriële prettigheid, maar een beleidstruc zijn, bedacht om in 2050 ‘net zero’ te halen: een toestand waarin je als land wel nog fossiele brandstoffen gebruikt, maar onder de streep geen CO2 uitstoot, omdat je ook broeikasgas uit de lucht haalt.

Bovendien hebben alle slurpplannen issues. Elektriciteitscentrales laten draaien op biomassa en de vrijkomende CO2 afvangen? De techniek werkt niet goed en het verbouwen van die biomassa kost veel te veel land. CO2 uit de lucht halen met nifty machines? Al is het duur en niet efficiënt, in theorie kan het. Maar, zei een fysicus, ‘alleen als je een alleenheerser aanstelt die de macht over de gehele wereld krijgt en al onze technologische ontwikkeling en knowhow inzet voor één enkel doel: het bouwen van miljoenen […] fabrieken, verspreid over de aardbol.’

De oceaan misschien? Je kunt zeewater aanmoedigen om meer CO2 uit de lucht op te nemen door vergruisde gesteentes als olivijn toe te voegen. Alleen: er is nogal veel zeewater, dus je hebt nogal veel gruis nodig. Om een idee te geven, een hoogleraar mariene geologie zei: ‘Je zou IJsland kunnen opmalen.’ Me dunkt dat onder andere IJslanders dat een vrij matig plan vinden.

Iets anders dan. Je zou ook natte natuur – mangroves, kwelders, moerassen, venen – kunnen beschermen en herstellen. Wetlands die droog staan stoten vaak broeikasgassen uit, maar als ze lekker in hun vochtige vel zitten nemen ze juist veel CO2 op. Volgens recent onderzoek kun je zo tegen het einde van de eeuw ongeveer een tiende van alle menselijke uitstoot compenseren. Dat is mooi, maar niet genoeg.

Een laatste slurpidee: het beschermen van bestaande bossen en massale herbebossing van zo’n beetje elk plekje dat we verder kunnen vinden. Een stel Zwitserse onderzoekers becijferden een paar jaar geleden dat er wereldwijd al een gebied ter grootte van China ‘leeg’ staat. Maarten Keulemans concludeerde destijds: ‘Herstel van de bossen op aarde is in theorie genoeg om de hoeveelheid broeikasgassen die de aarde opwarmen terug te brengen tot vooroorlogs niveau.’

Kijk, dan komen we ergens. En het aardige van natuurherstel is dat het sowieso altijd een puik plan is: niet alleen haal je CO2 uit de lucht, de biodiversiteit krijgt een kontje, bossen beschermen als extragratisbonus tegen droogte en overstromingen, en ze zijn nog mooi ook. Het is win-win-win-win. Heerlijk toch? Laten we morgen beginnen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Denkend aan Holland / zie ik breede rivieren / traag door oneindig / laagland gaan’, zeg ik tegen m’n dochters, terwijl we naar de IJssel bij Zutphen kijken. ‘Een gedicht van Hendrik Marsman’, leg ik uit. ‘Ik weet niet meer hoe het verder gaat.’

De IJssel is nu natuurlijk helemaal geen breede rivier. Het is een vrij lullige vaargeul, met drooggevallen kribben en water dat is gezakt tot onder het laagste punt van de peilschaal. Een deel van de bedding ligt bloot, de aarde gebarsten. En zo is het bijna overal in Europa. De bron van de Theems droogde op, de Loire is een sloot, de Rijn een pierebadje. De Po verdween op sommige plaatsen helemaal; een journalist liep bij Turijn van de ene oever naar de andere zonder natte voeten te krijgen. In de Elbe zakte het water tot onder de hongerstenen; rivierkeien waarin honderden jaren geleden tijdens droogtes waarschuwende woorden zijn gegraveerd: ‘Als je mij ziet, huil dan.’

Thuis zoek ik Marsmans gedicht op. Ik was vergeten dat het over rampen ging: ‘De lucht hangt er laag / en de zon wordt er langzaam / in grijze veelkleurige / dampen gesmoord, / en in alle gewesten / wordt de stem van het water / met zijn eeuwige rampen / gevreesd en gehoord.’

‘Eeuwige rampen’. Marsman zal, aan het begin van de vorige eeuw, gedoeld hebben op het altijd aanwezige gevaar van grote overstromingen. Maar nu hoor ik iets anders in die woorden. Want de huidige droogte staat niet op zichzelf. Samen met bosbranden, hittegolven, moessons die uitblijven of juist halve landen laten overstromen is het deel van een groter, overkoepelend onheil: de klimaatcrisis. Het is allemaal in essentie dezelfde ramp. Een decennialange wereldramp in slow motion.

Rivieren tonen de ernst van de situatie. Neem de Colorado-rivier, eens machtig genoeg om de Grand Canyon te vormen. Door klimaatverandering valt er minder sneeuw bij haar bron in de Rocky Mountains, verdampt er meer water uit de rivier, is er meer droogte waardoor er meer water wordt onttrokken voor irrigatie en drinkwater. De Colorado haalt nu vaak zelfs de zee niet meer. Ze loopt gewoon dood, ergens in een dor landschap, misbruikt en uitgeput.

Zal dat het lot van onze rivieren zijn? De gletsjers in de Zwitserse Alpen zijn sinds 1931 meer dan gehalveerd, lees ik, en sinds 2016 verloren ze nog eens 12 procent van hun massa. Pepijn Keppel schreef in de Groene Amsterdammer over wat het verdwijnen van die gletsjers betekent voor de Rijn. Gletsjers houden rivieren in balans. In natte, koude jaren bestaat de Rijn uit veel regenwater, maar smelten de gletsjers minder hard. In warme, droge jaren smelten ze juist sneller en compenseren zo voor het gebrek aan neerslag. Dat evenwicht is nu al zoek. Zouden de gletsjers verdwijnen, dan zijn de gevolgen niet te overzien. Keppel: ‘Het systeem dendert in elkaar […] Een kettingreactie waardoor het leven zoals we dat nu kennen zal veranderen, hoewel niemand precies weet in welke mate of wanneer.’

Ik vrees voor de toekomst van mijn dochters, en hun kinderen. Is dit hoe het zal zijn? Elke zomer iets droger, iets heter, iets dodelijker, tot er een landschap overblijft dat ze niet meer herkennen? Waarin rivieren de zee niet halen, beddingen droogvallen, water alleen stroomt als het regent? Zal dat onze nalatenschap zijn: een eeuwige ramp?

Het is moeilijk om naar een armzalige rivier te kijken en iets anders te voelen dan verslagenheid. Maar gedeprimeerd naar gebarsten aarde staren is een luxe. Als we willen dat onze kleinkinderen nog rivieren en gletsjers hebben, mogen we nu niet opgeven.

Honderd jaar geleden had de Colorado-rivier een grootse delta, vol vogels, vissen en smaragdkleurige wateren. Laat dat iets in je wakker maken. Heimwee. Een verlangen. Vastberadenheid. Denk aan breede rivieren. Voel het stromen. Laat het kolken. Hoe schraal alles ook lijkt, het is nog niet te laat. Het is pas echt een ramp als we ons erbij neerleggen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik wil deze column niet schrijven. Ik wil ook gewoon doen alsof corona voorbij is. Ik wil leuke dingen doen en mensen zien alsof het geen besmettingen regent. Ik wil een meisje zijn dat een leeuw ziet aanstormen en niet wegrent, maar haar handen voor haar ogen doet en zegt: ‘Ik zie niets, dus er is geen leeuw’. En dan niet opgegeten worden.

Maar corona is nog niet voorbij. Veel mensen, ons kabinet incluis, mogen dan doen alsof er niets aan de hand is, er is wel een golf gaande. De rioolwatermetingen stellen niet gerust: we spoelen per 100.000 mensen ongeveer evenveel virusdeeltjes door als eind januari, toen we tienduizenden positieve tests per dag telden, de café’s nog dicht waren en er overal scholen sloten omdat iedereen en z’n moeder corona had.

Nu heeft ook iedereen en z’n moeder corona, las ik in de krant, maar praten we er niet meer over. ‘Er is een geheimzinnige stilte gevallen rondom uitbraken op scholen’, zei Bart Bolkestein, die de besmettingen in het onderwijs bijhoudt. ‘Het lijkt erop dat mensen niet meer willen horen dat het virus opkomt. Ze zijn er klaar mee, dat gevoel.’

Ik ben er ook klaar mee. Maar ik ben nog steeds kwetsbaar; een van de vele chronisch zieken voor wie dit virus geen griepje is. De kans is groot dat we na een besmetting lang moeten herstellen of zelfs nooit meer de oude worden. En mensen die al ziek of gehandicapt zijn, weten vaak beter dan wie dan ook hoeveel je dan te verliezen hebt. Dus blijf ik voorzichtig en zeg ik mijn werkafspraken buiten de deur af. Zonder kleine, zinvolle maatregelen als een mondkapjesplicht en afstandsregels kan ik me tijdens een golf niet veilig op drukke plekken en in het openbaar vervoer begeven.

Als ik op Twitter mijn verdriet en frustratie daarover deel, komen honderden mensen niet het volstrekte gebrek aan zinvol coronabeleid bekritiseren, maar mijn persoonlijke keuze. ‘Haha blijf je toch lekker thuis met je dikke bange bek, we dont care.’ ‘Zo ziet een #Corona #angststoornis eruit.’ ‘Vervelend als je hele leven beperkt wordt hè, Asha? Ik heb al 2 jaren ingeleverd voor jou.’ ‘Je kunt toch niet verlangen en verwachten dat de hele maatschappij zich moet onderwerpen aan maatregelen om kwetsbaren te beschermen?’

Nee? Blijkbaar niet. Ik moet denken aan het interview van Maarten Keulemans met Ernst Kuipers, waarin het over van alles ging, van sectorenbeleid tot de r in de maand, maar de minister over de veiligheid van risicogroepen tijdens een coronagolf veelzeggend zweeg. Geen woord over mondkapjes, afstand houden, thuisblijven bij klachten. Toen Keulemans later ging navragen hoe dat eigenlijk zat, werd duidelijk waarom: de regering vindt dat kwetsbaren zichzelf maar moeten beschermen. We kunnen in het najaar misschien een booster krijgen en de rest is eigen verantwoordelijkheid. ‘Uitgangspunt is dat de regering de samenleving zoveel mogelijk wil openhouden, ook als het virus weer oplaait. En ja, dat is extra moeilijk voor kwetsbare mensen, maar je kunt medische kwetsbaarheid nu eenmaal niet wegnemen.’

Er zijn honderd dingen die ik daarop zou kunnen zeggen. Dat ‘medische kwetsbaarheid’ altijd een optelsom is van de staat van je lichaam en de manier waarop de maatschappij daarmee omgaat. Dat veel zieke en gehandicapte mensen niet zozeer kwetsbaar zijn, maar kwetsbaar worden gemáákt door de achteloosheid van de regering en de corona-is-voorbij-medemens. Dat er in deze pandemie geen onkwetsbare mensen bestaan: iedereen kan doodziek worden of long covid krijgen. Dat wanneer een minister het in de steek laten van zieke mensen tot beleid verheft, hij iets onherstelbaar kapot maakt in een samenleving. Dat een beschaving niet zou moeten draaien om het recht van de sterkste, maar om zorg voor elkaar.

Ik zou zoveel kunnen zeggen, maar eigenlijk wil ik deze column niet schrijven. Het lijkt me veel leuker om te doen alsof corona voorbij is. Maar die luxe heb ik niet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘No farmers, no food’, staat er op een spandoek in een weiland achter de IJsseldijk tussen Zwolle en Deventer. Iets verderop is een galg opgericht met een opgeknoopte boerenpop eraan en een bord eronder met iets over stikstof en overheid. Woensdag blokkeerden trekkers op weg naar Stroe in mijn wijk de kruispunten: ‘D66-dictatuur zet de boer tegen de muur.’

Deze boeren voelen zich gediscrimineerd door de aangekondigde stikstofmaatregelen, maak ik op uit een interview met Mark van den Oever, leider van de Farmers Defence Force. Hun standpunt: we zijn in de steek gelaten, we zijn vastberaden en we gaan niet meegeven. Maar, vraag ik me af, wat verdedigen de vooral-veehouders van deze Defence Force eigenlijk?

Verdedigen ze de toekomst? Van den Oever heeft het graag over ‘al die onzin over stikstof’ – de modellen deugen niet en de natuurschade is kullebul – maar dat maakt het nog niet waar. Te bos en hei kunnen onderzoekers, en eigenlijk iedereen met werkende oogbollen, gewoon zien hoe de natuur lijdt. Bomen sterven, zeldzame bloemen en planten verdwijnen, en daarmee de dieren die van hen afhankelijk zijn.

Het AD schetst op basis van gesprekken met wetenschappers een apocalyptisch toekomstbeeld. Het is 2122. Het stikstofbeleid is mislukt. Er zijn bijna geen insecten meer. Bij de laatste Nederlandse commerciële fruitteler bestuiven arbeidsmigranten de appelbloesems met een kwastje. Groente en fruit eten is enkel nog weggelegd voor de rijke elite. Zonder natuur valt er weinig te boeren.

Verdedigen ze onze voedselvoorziening? Het is natuurlijk waar: boeren zorgen voor ons eten. Maar de manier waarop ze dat nu doen, is onhoudbaar. Om iets te noemen: in ons kleine landje, waar natuur en landbouw noodgedwongen bij elkaar op de lip zitten, produceren boeren voor zo’n 80 procent voor de export. Zo zijn we de grootste vleesexporteur van de EU. De veehouderij importeert het voer, exporteert de karbonaadjes, en de mest, plas en milieuschade – à 5,5 miljard euro per jaar – blijven hier.

Dit is slechts één voorbeeld, maar het hele systeem piept en kraakt. Experts waarschuwen voor een grote wereldwijde voedselcrisis, waarbij de prijzen zo hoog worden dat veel mensen hun eten niet meer kunnen betalen. Journalist George Monbiot beschrijft hoe de internationale voedselmarkt in handen is van enkele grote, machtige spelers. Om kosten te drukken worden landen vaak superexporteurs van het ene product (zoals wij van vlees) en superimporteurs van het andere. Voorraden zijn klein. Het is een kwetsbaar systeem, dat niet meer de veerkracht heeft om schokken – oorlog, corona, mislukte oogsten – een beetje elegant op te vangen. We moeten fundamenteel anders gaan boeren.

Verdedigen ze hun eigen portemonnee? Dat zou ik begrijpen. Niemand wil gepiepeld worden door de regering. Dus als boeren willen strijden tegen een naaigrage overheid die met al te magere uitkoopregelingen komt: zet hem op. Maar ik vraag me tegelijk af of ze, excusez le mot, de juiste naaier in het vizier hebben.

Boeren worden ‘in de bankschroef gehouden’, vertelt boer Poppe Braam. ‘Producenten van kunstmest, bestrijdingsmiddelen en veevoeders houden een systeem in stand waarin boeren zoveel mogelijk voedsel voor weinig geld maken.’ Supermarkten idem.

Terwijl zeker de kleinere boeren worstelen, zetten zuivel- en veevoergiganten als Royal A-ware en Royal de Heus miljarden om, lees ik in de NRC. Maar ze zien de bui hangen: minder stikstof is minder vee is minder miljoenenwinsten. Dus zaaien ze, terwijl ze hun geld tellen, twijfel over stikstofcijfers, mikken ze op het vertragen van de maatregelen en jutten ze de boeren op. Die dragen vervolgens precies het grootkapitaalstandpunt uit. Hoewel verder uitstel van stikstofmaatregelen eigenlijk niet in het belang is van de boer – het probleem verdwijnt niet, dus moet er dan later alleen maar drastischer worden ingegrepen – feliciteert ook Van den Oever zijn Farmers Defence Force met de ‘tijdswinst die we geboekt hebben’.

Wat deze boeren verdedigen? De status quo. Maar die is onverdedigbaar.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.