dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Voor wie iets wil vinden van het conflict in de Gaza-strook, zijn er ruwweg twee invalshoeken beschikbaar. In het eerste maken de leiders van het bedreigde Joodse volk nu eindelijk eens een stevige vuist tegen de moslimterroristische onverlaten van Hamas, die – als ze niet tegengehouden zouden worden – het liefst de ganse dag raketten zouden gooien op Israëlische kleuterscholen. In het tweede beukt de moordzuchtige staat Israel met haar op vier-na-sterkste leger ongenadig los op onschuldige alsmede weerloze Palestijnse burgers.

In dit proces van framing wordt elk feit door ronkende propagandamachines omlijst met precies die woorden die het eigen gelijk bevestigen. Een voorbeeld. Vorige week ging een foto de wereld rond waarop te zien was hoe twee rijen jongemannen op hun knieën in het zand zitten, met slechts hun onderbroek aan. Er staan wat gewapende militairen bij. Een aanhanger van frame 1 twitterde er olijk over: ‘BREKEND: 150 Hamas-soldaten gesnapt in hun onderbroek’. Frame 2 reageerde juist gegriefd: ‘Meer dan 150 Palestijnse burgers, vooral tieners, gearresteerd door binnenvallende Israëlische troepen’.

Wat beide frames gemeen hebben, zijn de onderliggende haat en ontmenselijking. De fanatiekste pro-Palestina-lieden maken zich hevig schuldig aan onsmakelijke vergelijkingen van de staat Israel met nazi-Duitsland. Aanhangers van frame 1 maken daar vervolgens dankbaar gebruik van om alle mensen die, conform frame 2, vrede eisen voor de Palestijnse burgers, weg te zetten als antisemieten. Ondertussen dehumaniseren de fanatiekste pro-Israel-lieden er op sociale media lekker op los: ‘Arabieren zijn bacteriën, moeten geëlimineerd worden’ en ‘Who the fuck geeft om kinderen? Ze zijn geen menselijke wezens, ze groeien op om beesten en terroristen te worden. Ik hoop dat ze allemaal branden in de hel’.

Toch is Hamas, frame 1 ten spijt, niet door en door boosaardig. Jazeker, in hun grondvest staan passages over strijden tegen en het doodmaken van joden – ik ga niet beweren dat het gezellige fuifnummers zijn. Maar aan het begin van het Gaza-conflict hebben ze een aantal eisen gesteld die niet eens totaal van de pot gerukt waren, zo las ik in de Israëlische krant Haaretz. In ruil voor een 10-jarige wapenstilstand vroeg Hamas onder meer of ze meer land mochten bebouwen, de viswateren uitbreiden, en een haven en vliegveld openen onder VN-toezicht, om handel te drijven. Het zijn menselijke eisen, waaruit eerder de hoop op een goed leven spreekt dan een honger naar de vernietiging van de Joodse staat, z.s.m..

Over die staat gesproken: Israel is in weerwil van frame 2 natuurlijk helemaal geen totalitaire bedoening die uit is op genocide à la nazi. Het is een democratie, gedragen door een volk dat in het verleden intens verwond is en wel eens gewoon veilig wil zijn. Ondanks deze diepe wens voelen velen zich geroepen om te protesteren tegen de gewelddadige keuzes van hun eigen regering. Afgelopen zaterdag nog, in Tel Aviv, zeiden ze met duizenden tegelijk: ‘Niet uit onze naam’.

In Tel Aviv is het niet denkbeeldig dat je een Hamas-raket op je knar krijgt. Toch slaagden zelfs deze mensen erin om de slachtoffer-dader-frames in het Gaza-conflict te doorprikken. Dat is hoopvol. Want zoals een vrouw met een Palestijnse vader en een Joodse moeder opmerkte: ‘Wat we ook lijden, haat maakt het erger’.

 

Foto: Freeimages.com/M. Nota

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik vind dat die mega korte broekjes terug moeten in de voetballerij. En dan zo’n hoosbui als tegen Spanje. Mooi man…’. Dat twitterde zangeres Babette van Veen vorige week, voordat de halve finales van het WK begonnen. En zij was lang niet de enige die hardop genoot van al het mannelijk schoon op het veld. ‘Voor de meeste vrouwen wordt het pas leuk als de shirtjes worden gewisseld’, stelde de Telegraaf, waarna de krant meldde dat de Chileen Mauricio Pinilla was verkozen tot mooiste speler van het toernooi. De lezers van gaysite.nl wezen ter aanvulling Daley Blind aan als ‘lekkerste Nederlander’. Zelfs het serieuze RTL Nieuws maakte op haar website in alle ernst plek voor de uiterlijke beoordeling van de zeven knapste voetballers, waaronder wederom ons nationale snoepje Daley, en de zeven lelijkste, waaronder de Franse keeper Stéphane Ruffier.

Het is een interessant fenomeen, dit objectificeren van het mannenlichaam. Het doet me denken aan die Coca Cola-reclames, waarvan de eerste midden jaren negentig op televisie kwam. Een groep kantoormevrouwen stoot elkaar aan en loopt snel naar het raam: ‘Het is half twaalf. Coca Cola Light break!’. Daar zien ze hoe een een appetijtelijke bouwvakker zijn uiterst welgevormde bovenlijf – voorzien van precies de juiste hoeveelheid spieren en borsthaar – ontbloot en een blikje cola nuttigt. ‘And I just want to make love to you’, zingt Etta James zwoel op de achtergrond.

Er zat een zekere triomf in die reclame. Het was alsof de kantoordames iets terugpakten dat vrouwen was afgenomen. In de westerse samenleving worden normaal gesproken vooral vrouwen geobjectificeerd. In reclames worden sexy vrouwenlichamen ingezet om vrijwel alles te verkopen, van knäckebröd tot deodorant. Maar deze Coca Cola Light-man, zo leken de vrouwen te willen zeggen, die is er voor óns. En de seksualiteit die daar bezongen wordt, die behoort óns toe. Die omkering van de seksuele macht is op zijn minst verfrissend. Misschien zelfs empowering.

Hetzelfde geldt voor het openlijk bewonderen van sexy voetbaltorso’s in al dan niet natgeregende strakke shirtjes. Tenminste, zolang de mannen het lustobject zijn. Over Veronica’s WK Lingerie, waarin schaarsgeklede vrouwen penalty’s probeerden te nemen, hoorde ik vooral veel mensen verzuchten dat het zo’n seksistisch cliché was.

Dat levert wel een wat vreemde situatie op. Gedrag dat traditioneel gezien vooral door mannen werd vertoond is voor hen niet langer toegestaan – want seksistisch en dus onwenselijk –, terwijl het voor vrouwen juist bevrijdend is om precies dát te doen wat we van mannen niet langer pikken.

En dat geldt ook buiten de wondere wereld der objectificering. Het feministisch maandblad Opzij ageert bijvoorbeeld in alle toonaarden tegen de uitsluiting van vrouwen, maar in 2008 stelde de redactie toch dat mannen niet mochten solliciteren voor de vrijgekomen functie van hoofdredacteur. Een ingreep die ik op zich wel kan begrijpen. Om een parallel te trekken met de Coca Cola Light-break: juist door seksistisch te zijn kon de redactie iets beschermen dat in het verleden was afgenomen. In dit geval: de vrouwelijke stem in het maatschappelijk debat.

Toch wringt er iets. Zo past deze aanpak maar moeizaam met het gekoesterde ideaal van gelijke behandeling. En hoe meer de emancipatie voortschrijdt, hoe meer het begint te schuren wanneer vrouwen seksisme en objectificering gebruiken om zichzelf te bevrijden.

Dat schuren wordt heel treffend gedemonstreerd door twee Amerikaanse tieners, slam poets David Faganya and Gabe Barralaga. Ze droegen tijdens een wedstrijd een gedicht voor over hun lichaam, en hun fitnesspogingen om hun torso meer te laten lijken op dat van Matthew McConaughey. ‘I’m trying to get this beach body’, zeiden ze. Tevergeefs, want de één was niet gespierd genoeg, en de ander was te dik: ‘Het strand is geen plek voor een walvis als ik.’ Ze sloten af met de woorden: ‘Maar we zijn moe, en uitgeput, van proberen iets te worden wat we niet zijn.’

Wat me trof aan hun voordracht was hoe herkenbaar het was. Het gevoel alleen te kunnen slagen als je uiterlijk aan torenhoge eisen voldoet, de gegarandeerde ontevredenheid met je lichaam die het gevolg is – het zijn dingen waar meisjes en vrouwen al decennia onder gebukt gaan en waar feministen zich al bijna even lang terecht tegen verzetten. Dat jongens nu hetzelfde ervaren is geen vooruitgang, het is triest. Emancipatie ging nooit over een gelijk recht op objectificering. En het laatste wat jongens nodig hebben zijn mensen die bevestigen hoe belangrijk zo’n perfect mannenlichaam is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In alle takken van de IT zijn vrouwen ontzettend in de minderheid. Hoe kan dat? Willen ze niet, kunnen ze niet, of is er sprake van een ‘printplaten plafond’? En waarom is het belangrijk dat er juist wel meer vrouwen gaan programmeren?

“De opgaven zijn echte hersenkrakers. Je moet steeds andere technieken toepassen. Mijn vaardigheden blijven groeien.” Enthousiast vertelt de 35-jarige cyber security-expert Melanie Rieback in dagblad NRC Next over de hack-wedstrijden waar ze aan meedoet. Afgelopen mei nam ze voor het eerst deel aan een capture-the-flag-competitie tijdens de Hack in the Box-conferentie in Amsterdam. Dat was niet alleen een persoonlijke primeur; het was ook de eerste keer dat er op deze conferentie vrouwenteams meestreden om de prijzen.

Daar had de organisatie zich dan ook flink voor ingespannen. Zo werden alle keynote-toespraken op de conferentie door vrouwen gehouden. En dat terwijl je in de cyber security de dames met een lichtje moet zoeken: in Europa ligt het aandeel vrouwen in de branche rond de zeven procent. En dan zijn marketingmensen meegerekend.

Ook in andere IT-sectoren zijn vrouwen schaars. Van de 1000 Europese vrouwen met een bachelordiploma in de ICT op zak gaan er maar 29 in de sector werken, zo blijkt uit een EU-rapport ‘Women active in the ICT sector’, uitgebracht onder leiding van Neelie Kroes. Bij mannen is dat 95 van de 1000. Zij worden bovendien vaker ingezet als professional of manager, terwijl vrouwen veel vaker dan mannen een ondersteunde functie hebben. Volgens VHTO, het landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek, is in Nederland slechts 10 procent van het ICT-personeel vrouw. Bij Google gaat het om 17 procent van de tech-werknemers. En in de open source gemeenschap hebben vrouwen een aandeel van 11 procent, bleek uit een onderzoek uit 2013.

De grote vraag is natuurlijk: waarom zo weinig? Verklaringen vallen uiteen in ruwweg drie categorieën: de vrouwen kunnen niet, ze willen niet, of ze worden zo hard tegengewerkt dat ze maar niet door het printplaten plafond weten heen te breken.

 

Geen computerbrein?

Laten we met het ‘kunnen’ beginnen. Zowel op het MBO, de havo als het vwo kiezen jongens twee tot vier keer vaker voor een profiel of studierichting met techniek erin, blijkt uit VHTO-cijfers. Dit verschil zie je terug in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld bij de informatica-opleidingen. In 2012-2013 was zowel op het HBO als op de universiteit slechts zo’n 16 procent van de studenten daar vrouw. Er zijn dus waarschijnlijk überhaupt minder vrouwen dan mannen die hebben leren programmeren.

Volgens velen komt dit door een sekseverschil in de hersenen. Jongens en mannen zijn volgens deze mensen van nature meer geschikt voor zaken die van doen hebben techniek en computers. Dat denkt ook de Britse psychologiehoogleraar Simon Baron-Cohen. Hij meent dat mannen zogenoemde ‘systeemdenkers’ zijn – dol op ontdekken hoe dingen werken –, terwijl meisjes en vrouwen juist uitblinken in sociaal gedrag en empathie. Beide zaken zijn volgens de psycholoog aangeboren. In de baarmoeder staan de hersentjes van jongens namelijk bloot aan veel meer testosteron dan de meisjes. Een hoge dosis van dit geslachtshormoon maakt van de ongeboren jongetjes kleine nerds-in-de-dop, een lage dosis richt de meisjesbovenkamer in op zorgen en samenzijn.

Lang leek het erop dat de zienswijze van Baron-Cohen en co klopte. Zo bleek uit grote studies dat mannen inderdaad beter waren in allerlei vaardigheden die je ook nodig hebt wanneer je een computer programmeert, zoals inzicht in wiskunde en logica. Maar de afgelopen jaren is er iets merkwaardigs aan de hand: deze sekseverschillen worden steeds kleiner. Waren mannen in de jaren tachtig en negentig nog gemiddeld beter in wiskunde dan vrouwen, anno 2014 blijkt uit verschillende studies dat beide groepen even goed scoren. Onder jongeren van Aziatische of Afrikaanse afkomst doen de meisjes het zelfs, ook onder de absolute wiskundetoppers, iets beters.

Cultuur blijkt bovendien een sterkere invloed te hebben op de vaardigheden van mannen en vrouwen dan natuur: vooral in landen waar de vrouwenemancipatie er fruitig voorstaat, doen de meiden het qua wiskundetalent even goed of beter dan de jongens. Ook in Nederland zijn er sterke aanwijzingen dat de seksekloof in studiekeuze langzaam maar zeker kleiner wordt: steeds meer slimme meiden kiezen techniek.

Het is een ontwikkeling die past bij nieuwere inzichten uit de hersenwetenschap. Zo stelt neuropsycholoog Cordelia Fine: “Het mannenbrein lijkt op niets in de wereld zo erg als op een vrouwenbrein. Neurowetenschappers kunnen ze op individueel niveau niet eens uit elkaar houden.”

 

“Wij wilden gewoon het werk doen waar we van houden”

Deze wetenschappelijke inzichten worden gesteund door ervaringen in de praktijk. Er zijn steeds meer initiatieven die meisjes succesvol aan het programmeren doen slaan. Neem ThoughtSTEM, een organisatie uit San Diego onder leiding van Stephen Foster, die naschoolse programma’s organiseert waar kinderen kunnen leren coden. Doordat ze hun lessen heel direct linken aan het bij beide seksen populaire Minecraft, trekken ze veel meisjes aan. “Ik zou zeggen dat de meisjes het juist beter doen dan de jongens, tenminste in mijn klas”, zegt Foster.

Ook andere diversiteitsminnende projecten, zoals de Ada Initiative, Girls Who Code en Black Girls Code, laten zien dat er bij meiden en vrouwen niet alleen deskundigheid maar ook veel enthousiasme is voor het vak. In de New York Times staat beschreven hoe een meisje dat nooit zelfs maar gehoord had van computer science na een eerste kennismaking tegen haar ouders zei: “Dit vind ik echt heel leuk. Is dit iets wat je kunt doen voor de kost?”

Maar wacht even. Als vrouwen dus wel kúnnen coden, hacken en systemen ontwerpen, en ze het ook best wíllen, waarom zijn ze in de IT dan zo schaars?

Een belangrijke aanwijzing staat in het EU-rapport van Neelie Kroes. Van de vrouwen die enthousiast aan een loopbaan als programmeur of informaticus beginnen, houdt een aanzienlijk deel er na een paar jaar weer mee op. Om precies te zijn: van de 30-jarige vrouwen met een bachelorsdiploma in de ICT werkt ongeveer 20 procent in de sector, maar tegen de tijd dat ze 45 zijn is dat nog maar 9 procent. Het kan natuurlijk zijn dat deze dames massaal van gedachten veranderden over hun carrière, maar meestal wijst zulke hoge uitval op iets anders: seksisme op de werkvloer.

Hoe dat er in de praktijk uit ziet, blijkt uit een open brief die negen vrouwelijke programmeurs afgelopen mei plaatsten op het technologieblog modelviewculture.com. Ze vertellen, nog steeds enigszins geschokt, over hun ervaringen. “We hadden dit niet verwacht”, schrijven ze. “Wij wilden gewoon het werk doen waar we van houden.”

Wat ‘dit’ is, blijkt uit een opsomming van wat ze allemaal meemaakten. Een bloemlezing: “We zijn lastiggevallen op mailinglist en voor hoer en kut uitgemaakt. We hebben allemaal verhalen over hoe we werden betast op publieke bijeenkomsten. We maakten mee dat mannen een zakelijke afspraak probeerden te veranderen in een date. We krijgen constant de vraag ‘of we wel kunnen coden’ wanneer we praten over technische onderwerpen of daar presentaties over geven. En soms krijgen we boze mailtjes die dreigend zeggen dat we het vak beter kunnen verlaten, want ‘er zijn niet meer cunts nodig die het verpesten’.”

 

Meer vrouwen, meer geld

En dat terwijl er een aantal uitstekende redenen zijn om de IT-sector wat vrouwvriendelijker te maken. Om maar eens een zakelijk dwarsstraatje te noemen: vrouwen nemen 85 procent van alle aankoopbeslissingen, schrijft technologiejournalist Derek Khanna in the Atlantic. Ze downloaden ook meer films en muziek dan mannen, zijn in de meerderheid op alle sociale netwerken behalve LinkedIn en op sommige platforms zijn ze de fanatiekste gamers. Vrouwen stonden vooraan toen er ge-sms’t ging worden, bij e-health-toepassingen, toen de e-readers op de markt kwamen, en ga zo maar door.

Daarmee wil Khanna niet zeggen dat elke vrouw in de IT zich nou op de edele kunst der damesmarketing moet gaan richten. Maar het is niet moeilijk om je voor te stellen dat een bedrijf met een flink leger vrouwelijke programmeurs een voordeel heeft dat een bedrijf dat vrijwel alleen uit mannen bestaat moet missen. En dat blijkt trouwens ook gewoon uit de cijfers: ook in de IT maken bedrijven die meer diversiteit kennen gemiddeld meer winst dan bedrijven die voor het overgrote deel worden gerund door blanke mannen.

En nu we het toch over geld hebben: het EU-rapport van Kroes en co voorspelt dat het Europees Bruto Binnenlands Product jaarlijks met 9 miljard euro kunnen stijgen als de vrouwen net zo vast op hun plek blijven in hun ICT-baan als de mannen. Tel daarbij op dat er in 2015 naar verwachting 900.000 onvervulde Europese ICT-banen zijn, en er zijn meer dan genoeg redenen om op te houden met het verkwisten van al dat vrouwelijke talent en enthousiasme voor het vak.

Cyber security-expert Rieback wil daarom graag meer rolmodellen voor meisjes die willen programmeren. Met haar team dameshackers wil ze iedereen laten zien dat vrouwen hetzelfde kunnen als mannen. En de negen vrouwelijke programmeurs die een open brief schreven, die willen gewoon heel graag hun werk doen. “We zijn gewoon toevallig mensen die van technologie houden en het met heel ons hart omarmen.”

***
Links:

We need more women in tech: the data prove it

How to get girls into coding

EU-rapport ‘Women active in the ICT sector’

An open letter on feminism in tech

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een meisje werd weggestuurd bij een schoolfeest omdat haar kleding ‘onpure gedachten’ opriep bij de aanwezige mannen. Een president zei over homo’s: ‘Ik wist nooit wat ze deden. Het werd me onlangs verteld en wat ze doen is vreselijk. Walgelijk.’ Een meisje van twee werd vermoord om iets wat een geestelijke had gezegd. Militairen lieten hun vijanden als honden aan een ketting over de vloer kruipen. Een extremistische groep stelde dat mensen van andere religies geen ziel hebben en dat alle Joden onderdeel van Het Kwaad zijn.

U denkt hierbij aan moslims? Helaas, dan gaat u niet door voor de koelkast. Het bovenstaande vond plaats op respectievelijk een schoolfeest in Virginia, in het overwegend christelijke Uganda en in de door Amerikanen bezette Abu Ghraib-gevangenis. Het peutermeisje kwam uit Florida, waar ze door de ex-vriendin van haar moeder in de badkuip werd verdronken omdat deze vrouw tijdens een kerkdienst het idee had opgedaan dat ze – net als in het bijbelse verhaal van Abraham en Isaac – het kind moest offeren. God zou haar dan tegenhouden, mits dat Zijn plan was. En de extremistische groep bestaat vrijwel uitsluitend uit evangelische en protestantse ultra-rechtse Amerikanen. Zij stellen dat alle niet-blanken afstammen van de zielloze ‘moddermensen’ die al op de aarde leefden voordat God onze gabber Adam schiep. Oh, en joodse mensen zijn kinderen van Satan. Dan weet u dat.

Ik moest aan deze voorvallen denken toen ik afgelopen woensdag de column van Max Pam las. Hij probeerde daar, door een aantal voorbeelden van extremistische en islamitisch angehauchte terreurorganisaties te geven, de stelling te onderbouwen dat de islam als religie niet deugt. Sarcastisch merkte hij op: ‘Al die vermoorde mensen, al die verkrachte vrouwen, al die kinderen die met een bomgordel naar de vijand zijn gestuurd, die hebben helemaal niets met de islam te maken. Zij vertegenwoordigen in geen enkel opzicht de islam.’

Het leidt geen enkele twijfel dat deze organisaties – ISIS, Boko Haram, Al Shabaab, de Taliban – gruweldaden plegen uit naam hun geloof. Maar als we de redenering van Pam consequent doortrekken en complete religies gaan afrekenen op wat extremisten doen, dan moeten we ook vaststellen dat het christendom een godsdienst is van vrouwenhaters, homohaters, sadisten, kindermoordenaars en antisemieten.

Toegegeven, de Jezus-liefhebbers hebben vandaag de dag niet het meeste bloed aan hun handen. Als het tot een wedstrijdje religieus-terroristisch vérplassen zou komen dan vermoed ik dat de moslims winnen (hoewel je best zou kunnen beargumenteren dat de weigering van de meeste christelijke kerken om zich enthousiast uit te spreken vóór condoomgebruik ze in ieder geval deels verantwoordelijk maakt voor de slordige anderhalf miljoen doden die er elk jaar in Afrika en Azië vallen door de aids-epidemie – maar dat terzijde).

Historisch gezien hebben echter vooral de christenen qua georganiseerde moord en doodslag een formidabele staat van dienst. Neem alleen al de Europese invasie van Noord- en Zuid-Amerika door de zeer vrome Columbus en co. Zij zagen hun onderneminkjes vooral als manier om het christendom te verspreiden. Een grapje dat volgens de meest conservatieve schattingen aan twee miljoen mensen het leven kostte. Minder conservatieve historici schatten dat er toentertijd veel meer mensen in de Amerika’s woonden en dat het aantal dus veel hoger ligt, tot wel honderd miljoen. Daar kan ISIS nog een puntje aan zuigen. En dan hebben we bonusklappers als het kolonialiseren van delen van Azië, Afrika, en Oceanië, de slavernij en de kruistochten niet eens meegeteld.

Dit alles zeg ik trouwens niet om de afschuwelijke misdaden die uit naam van de islam worden gepleegd goed te praten. Of om weg te kijken bij de rol die religie en ideologie kan spelen in het ‘rechtvaardigen’ van moord en verkrachting. En ik probeer ook al niet te betogen dat het christendom een verdorven godsdienst is.

Mijn punt is: homo sapiens zijn niet altijd zulke hele jofele wezens. Ik roep even het klassieke experiment van psycholoog Philip Zimbardo in herinnering, die in de jaren zeventig een stukje van de universiteit van Stanford omtoverde tot helse gevangenis, met studenten als sadistische bewakers. Er is veel gediscussieerd over waarom dat gebeurde: was het gehoorzaamheid aan gezag? Identificeerden mensen zich met de leider van deze gevangenis? Hoe het ook zij, de les blijft hetzelfde: er zit kwaad in de mens. Niet in iedereen even veel, maar dat hangt dan weer niet af van welk heilige boek iemand hoogacht. Het kwaad is er ongeacht religie. Niet dankzij.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mijn wereld was een stuk overzichtelijker toen ik nog psychologie studeerde, hier aan de Universiteit Twente. Mensen hadden psychische stoornissen, en die kon je opzoeken in de DSM. Mensen hadden ook emoties, waarvan zes – angst, woede, blijdschap, verrassing, walging en verdriet – telden als basisemoties. En mensen hadden hersenen, en die werkten op een bepaalde manier, met een gebiedjes voor het geheugen, voor taal en voor het bekijken van bewegende voorwerpen.

Zo leerde ik als student de uitbundige rijkdom van de menselijke geest een beetje beheersbaar te maken, door er hokjes, categorieën en indelingen op toe te passen. Ik verkeerde in zalige onwetendheid over iets waarvan ik nu denk dat het één van de grootste en meest fundamentele problemen van de psychologie is. Vergeet Diederik Stapel, slodderwetenschap, de replicatiecrisis. Het grootste probleem is dat de psychologie bijna niets kan zeggen over ‘de mens’. En de reden is dat tot nu toe – enkele uitzonderingen daargelaten, daar kom ik zo op – het gedragswetenschappelijk onderzoek zich heeft beperkt tot slechts 12 procent van de mensheid.

In een rondgang onder de zes psychologische topvakbladen uit 2008 blijkt dat meer dan 96 procent van de gebruikte proefpersonen van westerse afkomst waren. De Verenigde Staten was hofleverancier: bijna 70 procent van de deelnemers aan psychologie-onderzoek komt uit dat land.

Deze westerlingen zijn niet representatief voor de wereldbevolking. In de vakliteratuur staan ze bekend als WEIRD: Western, Educated, en uit landen die bekendstaan als Industrialized, Rich, Democratic. Dát is het 12-procents-plakje wereldbevolking dat al die decennia model heeft gestaan voor dé menselijke geest. En zelfs van dat plakje schaven psychologen vaak een dun reepje af. Want veel van hun onderzoek is ook nog eens gedaan onder witte, hoogopgeleide jongere WEIRDo’s (u weet wel: studenten). Daarmee heeft de kennis over le condition humaine wel een hele smalle basis.

Dit alles was natuurlijk niet zo bezwaarlijk geweest als westerse mensen psychologisch gezien gelijk waren aan de 88 procent van de wereldbevolking die goeddeels buiten het onderzoek waren gebleven. Maar dat is niet het geval. Neem bijvoorbeeld die basisemoties. Daar horen gezichtsuitdrukkingen bij, die vrijwel elke westerling probleem in de goede categorie kan onderbrengen. Zo niet het Himba-volk uit Namibië. Toen psycholoog Lisa Barrett mannen en vrouwen aldaar vroeg om die gezichtsuitdrukkingen te sorteren, lukte dat maar deels. De gezichten met grote ogen van angst gingen keurig bij elkaar op een stapel. Lachende gezichten idem dito. Maar de boze, walgende en verdrietige gezichten konden ze niet uit elkaar houden.

Ook op andere psychologische vlakken blijkt de westerse geest bepaald niet universeel. Zo zijn er grote culturele verschillen in hoe mensen een bepaald geldbedrag verdelen, ontdekte antropoloog Joe Henrich. In de zomer van 1995 vertrok hij naar de Machiguenga, een Zuid-Amerikaans volk dat in het Amazone-gebied leeft van jacht en tuinbouw. Hij wilde met hen een bekend speltheoretisch experiment doen, waarbij de ene persoon een geldbedrag moet verdelen tussen hem en een ander, en die ander moet beslissen of hij akkoord gaat met de geboden deal. Zegt hij ja, dan gaan beide spelers met het geld naar huis. Zegt hij nee, dan krijgt niemand iets.

In Amerika en Europa bieden de meeste mensen hun medespeler ongeveer 50 procent van het geld. Dat is ook verstandig, want met minder gaan we in onze cultuur eigenlijk niet akkoord. Wie bijvoorbeeld slechts 10 procent aangeboden krijgt, voelt zich gekrenkt door deze schending van het eerlijk delen-ideaal, en liever dan een fooi aannemen willen we de tegelspeler straffen door hem met niets naar huis te laten gaan. Zo niet de Machiguenga. Zij vonden het idee dat je gratis geld zou afslaan zo absurd dat ze akkoord gingen met elke deal, ook al was het aanbod van de eerste speler vaak erg laag.

Dit zijn slechts een paar voorbeelden van hoe cultuur de menselijke geest vormgeeft. Een paar jaar geleden vertelde Henrich me dat hij ook forse interculturele verschillen verwacht in het brein. En met hem zijn steeds meer wetenschappers ervan overtuigd dat we de menselijke hersenen pas echt goed zullen kunnen begrijpen als we vele niet-WEIRDo’s in een scanner hebben gelegd.

Daar wordt onderzoek natuurlijk niet overzichtelijker (of goedkoper) van. Maar dat dit nog niet is gebeurd, en dat we al die tijd impliciet hebben aangenomen dat wij, westerlingen, wel even model kunnen staan voor de hele mensheid, is eigenlijk gewoon hoogmoed.

 

Foto: FreeImages.com/Manu Mohan

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vrouwen zijn geen slaaf van hun hormonen. Zelfs als ze op hun allervruchtbaarst zijn, hebben ze geen andere smaak qua mannen dan wanneer de eierstokjes minder jeuken, zo las ik afgelopen zaterdag in deze krant. En dat terwijl evolutiepsychologen al vele jaren voorspellen dat juist in de periode rondom de ovulatie vrouwen een hormonaal aangedreven voorkeur hebben voor een vlugge wip met een dominante, breedbekaakte, symmetrische machoman. Ook al hebben de dames de rest van de maand het liefst een zorgzame vent, hun eitjes laten ze het liefst bevruchten door een man die alle tekenen heeft van een stoer genenpakket.

Althans, dat was dus de theorie waar mee werd afgerekend. De afrekenaar in kwestie was Hidde Boersma, die zich baseerde op een pas verschenen meta-analyse, dus op een publicatie waarin alle deugdelijke studies naar de link tussen cyclus en partnerkeuze samen werden bekeken. Het waren er wel 58, waarmee de onderzoeksgroep van psycholoog Wendy Wood liet zien dat de keuze voor een bepaald type kerel helemaal niet varieert gedurende de maand. ‘Een romantisch verzinsel’, duidde Boersma de evolutiepsychologische theorie.

Het was mooi gezegd, maar bij psychologiehoogleraar Mark van Vugt schoot het in het verkeerde keelgat. ‘Slechte wetenschapsjournalistiek’, twitterde hij meteen. De reden: er is nóg een recente meta-analyse, óók naar de link tussen de vrouwelijke cyclus en partnervoorkeur, en die zat niet in Boersma’s stuk. Extra sappig: die meta-analyse – van Martie Haselton en collega’s – concludeerde juist het tegenovergestelde.

Wat is hier aan de hand? Ik stak mijn licht op, en hoorde dat team Wood en team Haselton ooit samen op het meta-analytische pad waren. Maar ze kregen ruzie over welke studies goed genoeg waren om mee te mogen doen. Wood wilde een handjevol buiten de analyse laten omdat ze de vruchtbare periode te ruim definieerden. Sommige rekenden met wel twaalf vruchtbare dagen per cyclus, terwijl vrouwen in werkelijkheid maar op zes dagen kans hebben op bingo.

Daarnaast schrapte Wood nog een paar studies omdat de bijbehorende publicatie leed aan statistische vaagheid, en de onderzoekers desgevraagd niet over de brug kwam met cijfermatige duidelijkheid. In beide gevallen gaat het om studies die Haselton in haar meta-analyse wel meenam. En in beide gevallen gaat het ook om juist die onderzoeken die een sterk verband lieten zien tussen menstruatiecyclusmoment en mannenkeuze. Dit verklaart voor een belangrijk deel waarom Woods meta-analyse een totaal andere conclusie trekt dan die van Haselton en co.

De vraag is welke keuze beter is. Heeft Wood ons behoed voor een staaltje misleidende slodderstatistiek? Of heeft Haselton juist een aantal waardevolle studies gered van gewisse uitsluiting? Of speelt er nog iets anders?

Misschien wel. Haselton en Wood zijn namelijk van verschillende wetenschapskampen. Haselton verklaart modern gedrag graag vanuit de evolutiebiologie. Zo was ze afgelopen december nog in het nieuws met de ontdekking dat vrouwen meer spijt hebben van een een one night stand dan mannen. Deze afkeer van de eennachtswip zit volgens haar als sinds de oertijd in het damesbrein ingebakken. Immers: seksuele losbandigheid was riskant, want voor je het wist was je zwanger. En dat was niet een investering die je wilde aangaan met het DNA van zomaar elke lul de behanger.

Wendy Wood, daarentegen, ziet cultuur en sociale rollen als belangrijkste verklaring voor gedrag. In een veelgeciteerd onderzoek maakt ze bijvoorbeeld gehakt van één van de hardnekkigste sprookjes uit de evolutiepsychologie: het idee dat vrouwen sinds de prehistorie een aangeboren voorkeur hebben voor een rijpere, welgestelde man die hen kan onderhouden. Wood vergeleek verschillende jager-verzamelaarsvolkeren met elkaar, en ontdekte dat dit alleen geldt in culturen waarin vrouwen zelf nauwelijks bestaansmiddelen hebben. In culturen waarin vrouwen zelf echter de kost bijeen scharrelen, hebben ze liever een zorgzame vent die goed is met de kinderen.

Het ligt in de rede dat deze intellectuele tweespalt invloed heeft gehad op hoe Haselton en Wood naar de studies over menstruatiecyclus en mannenvoorkeur keken, al weten we dat natuurlijk niet zeker. Ironisch genoeg is het normaal gesproken juist vaak zo dat meta-analyses de strijd tussen twee wetenschapskampen beslechten. Hierin staat immers onze beste beschikbare kennis, de samenkomst van alle deugdelijke studies die naar een onderwerp zijn gedaan, de gouden veer in de kont van het academisch bedrijf.

Ik vraag me af: als we niet meer op die gouden veer kunnen terugvallen, wat kunnen we dan nog wéten? Misschien vooral dit: objectief onderzoek is een illusie. En wetenschappers zijn net mensen.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.