Als wetenschappers onderzoek doen naar de opvoeding, beperken ze zich vaak tot de rol van de moeder. Dat heeft twee redenen. De eerste is praktisch van aard: in de meeste gevallen neemt mama het grootste deel van de opvoeding voor haar rekening. Reden nummer twee is dat moeders niet alleen vaker en meer opvoeden, maar er ook béter in zijn. Ze zouden uitgerust zijn met een soort ‘zorg-gen’, waardoor ze bijvoorbeeld beter troosten en meer met hun kind communiceren. Volgens dezelfde redenering is het dan ook de moeder die wordt aangewezen als oorzaak, als er later in het kinderleven problemen ontstaan. Neem bijvoorbeeld Mattie Tops, die onderzoek doet naar schaamtegevoeligheid. Ik citeer:
“In een gezonde hechtingsrelatie kijkt een kind naar de moeder wanneer het de omgeving verkent. De moeder vormt in dat geval een veilige exploratiebasis en een bron van positieve bevestiging. Maar wanneer het kind regelmatig onverwachte negatieve feedback van de moeder krijgt, bijvoorbeeld in de vorm van een verbale of fysieke berisping, dan leidt dat waarschijnlijk tot een verhoogde gevoeligheid voor schaamte op latere leeftijd.”
(Uit ‘Waarom schamen we ons?‘, verschenen op Kennislink.nl, eigen cursivering)
Gelukkig zijn er ook wetenschappers die verder kijken dan moeders neus lang is. Promovenda Verhoeven van de Universiteit van Amsterdam bijvoorbeeld, die onderzoek deed naar de rol van mama én papa in de opvoeding van peuterjongens vanaf 17 maanden. Zij concludeert dat hoewel inderdaad vaak wordt aangenomen dat juist het opvoedkundig gedrag van een moeders een belangrijkere rol speelt dan dat van de vaders, dit niet juist is. Wat de ene ouder doet in de opvoeding, versterkt juist de relatie tussen het gedrag van het kind en het opvoedkundig gedrag van de andere ouder. Met andere woorden: opvoeden doe je samen.
Bron: Opvoeden doen ouders samen (UvA promotietekst)
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.