De eerste dagen na het bloedbad bij Charlie Hebdo wist ik niet wat ik moest zeggen. Om voor de hand liggende redenen heb ik grote bezwaren tegen het neerschieten van journalisten, maar ik vond het lastig om te stellen dat ik Charlie was. In alle eerlijkheid had ik namelijk tot vorige week woensdag nog nooit van het blad gehoord, en om hun identiteit dan gelijk dezelfde dag al met de mijne te laten versmelten voelde wat al te intiem. En tegen de tijd dat ik voldoende van Charlie Hebdo wist om eventueel een ‘je suis Charlie’ te overwegen, hadden allerlei opiniemakers die ik hoogacht al weer uitstekende redenen gegeven waarom we eigenlijk helemaal niet Charlie moeten/kunnen/willen zijn. En dus zweeg ik nog maar wat meer.
Ik had prima kunnen leven met mijn zwijgzaamheid. De vrijheid van meningsuiting leek ook zonder mijn bijdrage in goede handen te zijn. Tienduizenden mensen gingen spontaan de straat op om potloden omhoog te houden, het vrije woord werd luidruchtig aanbeden, spotprenten over de profeet Mohammed waren alomtegenwoordig, en vele, vele meningen werden geüit. Zelfs premier Rutte zei voor de verandering verstandige dingen; zo beloofde hij plechtig in Buitenhof dat onze politie nooit meer een cartoonist zou oppakken omdat die een onwelgevallige tekening had gemaakt.
Maar toen begon het gesodemieter, en nu voel ik toch de noodzaak om iets te zeggen.
De Saoedische blogger Raif Badawi kreeg afgelopen vrijdag vijftig stokslagen, omdat hij van die vrije woorden op het web had gezet. Minister Koenders van Buitenlandse Zaken pruttelde weliswaar wat over dat dit in strijd is met mensenrechtenverdragen, en dat Nederland in Europees verband de zaak had aangekaart, maar de verontwaardiging klotste nou niet bepaald tegen de Haagse plinten. Onze premier zag zich bijvoorbeeld niet genoodzaakt de geseling zelf in stevige taal en met eventueel een boycotdreiginkje te veroordelen.
Dit ondanks de mooie zinnen die hij een dag voor Badawi’s lijfstraf op de Dam had gesproken. ‘Wij laten ons niet regeren door angst’, had hij gezegd – en toch was de vrijheid van meningsuiting ogenschijnlijk niet zo belangrijk dat je hem ook fier verdedigt als je bang bent dat zulks een barst maakt in een bondgenootschap met een groot olieproducerend land. Hij zei ook: ‘Vandaag zeggen we met duizenden tegelijk: handen af van onze vrijheid.’ Waarbij de nadruk blijkbaar lag op ‘onze’, en niet op ‘vrijheid’.
Dat het niet echt om vrijheid ging was een indruk die ik vaker kreeg, de afgelopen dagen. Bijvoorbeeld toen het openbaar ministerie van Parijs een onderzoek ging instellen naar Dieudonné – u weet wel, die komiek die zijn eigen grapjes vooral gelukt vindt als ze antisemitisch zijn. Hij had namelijk op onsmakelijke wijze over de aanslagen getwitterd en gefacebookt. ‘Abject’, aldus een Franse minister. En daar is vrijheid niet voor bedoeld?
Of toen de Britse premier Cameron meldde dat hij eigenlijk wel graag Whatsapp zou willen verbieden, omdat je via deze dienst versleutelde berichten stuurt die alleen de (potentieel booswichtige) zender en ontvanger kunnen lezen. Hij vroeg zich af of we, in het licht van recente gebeurtenissen, ‘een vorm van communicatie tussen mensen willen toestaan die we niet kunnen uitlezen.’ Over vrijheid gesproken: kan iemand meneer Cameron er misschien aan herinneren dat Orwells boek ‘1984’ bedoeld was als satirische dystopie, niet als handleiding?
Ook in ons land werd de verontwaardiging over een ‘aanslag op de vrijheid’ huiveringwekkend snel omgezet in stapjes richting politiestaat. Minister Opstelten was aanwezig bij het opstellen van een internationale verklaring, waarin staat dat internetproviders haatdragende en jihadistische websites moeten verwijderen. CDA-leider Buma wil het verheerlijken van terroristisch geweld strafbaar te stellen. En PvdA-baas Samsom meldde in het Tweede Kamer-debat over Charlie Hebdo dat hij vindt dat wijkagenten meisjes moeten aanspreken die hun hoofddoek voor een niqab verruilen. ‘Zo kunnen we de open samenleving, met haar vrijheid, tolerantie en emancipatie, verdedigen’, voegde hij er aan toe. Ik vrees dat hij het niet ironisch bedoelde.
Wat deze politici lijken te vergeten, is dat vrijheid niet alleen toebehoort aan de mensen met wie je het in grote lijnen wel eens bent. Ook vrijheid geven aan messcherpe, kwetsende spotprents die getekend zijn door mensen die nogal op je lijken is het probleem niet. Vrijheid geven aan andere meningen, van mensen die je walgelijk vindt, of waarvoor je misschien wel bang bent, dát is de kunst. Een kunst die we snel weer onder de knie moeten krijgen, als die vrijheid ons echt zo lief is.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.