dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Eigenlijk ben ik een beer, denk ik. Wanneer de dagen zo kort zijn dat het zachte licht van de opkomende zon vrijwel naadloos overgaat in die van de ondergaande, overvalt me de drang om me terug te trekken. Ik verlang naar een warm hol, waarin ik dommelend de wereld aan me voorbij kan laten gaan tot het weer lente is. Laat mij maar slapen.

Jaloers lees ik over dieren die aan winterslaap doen. De Europese grondeekhoorn, zo meldt een artikel op Kennislink, slaapt acht maanden – dat vind ik persoonlijk dan weer een tikkie gortig, maar elk zoogdier haar meug – en laat daarbij de temperatuur van haar binnenste zakken tot ver onder de tien graden, soms zelfs tot onder het vriespunt. Dat doet ze om haar kleine eekhoornbreintje te beschermen tegen de ophoping van schadelijke eiwitten.

Beren blijken geen winterslaap te houden, maar een winterrust. Ze worden soms eventjes wakker, en hun temperatuur daalt slechts tot een graad of dertig: een berenlijf is veel te groot om veilig tot bijna nul graden te laten afkoelen. En terwijl beren liggen te tukken, recyclet hun lijf urine en proteïnen, zodat ze niet te veel spiermassa kwijtraken en niet in hun eigen berenplas liggen. Superhandig. Wil ik ook.

In de hersenen van een beer zitten kalendercellen, in een dun laagje om het steeltje van de hypofyse heen, die haar vertellen wanneer het tijd is om te slapen en weer wakker te worden. Volgens bioloog Shona Wood hebben mensen een vergelijkbare structuur. Misschien verklaart dat waarom we in Nederland elk jaar met z’n honderdduizenden de winterblues krijgen. Ik ben niet de enige die liever in een hol zou kruipen.

Helaas gaat het leven in december gewoon door. De bank heeft geen hypofysesteeltje dat haar influistert dat het prima is om de hypotheek even te vergeten, mijn opdrachtgevers hebben geen kalendercellen die zeggen dat het oké is om door deadlines heen te dromen.

Dus hang en wurg ik, net als zoveel anderen. Op zonnige dagen fantaseer ik verlangend over een geestelijk luilekkerland waar elke vorm van stress op magische wijze van mijn schouders wordt gehaald en vervangen wordt door warme chocolademelk met slagroom. Op bewolkte dagen weet ik zeker dat het niet goed komt: niets zal nog vanzelf gaan, ik deug nergens voor, het wordt nooit meer lente.

Er is teveel van alles, en te weinig winterslaap. Ik moet denken aan een gedicht van de Pools-Amerikaanse schrijver Czesław Miłosz: ‘The bright side of the planet moves toward darkness / And the cities are falling asleep, each in its hour / And for me, now as then, it is too much. / There is too much world.’

Er is teveel wereld.

Waar ik normaal bruis van hoop en vuur en het verlangen naar een betere samenleving verlaat elke vorm van strijdbaarheid mijn lichaam, om vervangen te worden door een allesoverstemmende wens om van onder een warm dekbed oude afleveringen van Inspector Morse te herkijken, omdat dat de enige manier lijkt om mijn brein ervan te overtuigen dat ook dit zal overgaan.

Er is teveel wereld, maar hoe kom je aan minder? Er gaapt een kloof tussen wat ik moet en wat ik eigenlijk kan hebben. Wat ik moet: naar de tandarts. Wat ik aankan: een kop thee zetten en daar mijn handen omheen vrouwen. Wat ik moet: kerstdiners voorbereiden. Wat ik aankan: toetjes testen. Wat ik moet: overleggen met het verpleeghuis van mijn opa, die niet meer weet wie ik ben. Wat ik aankan: alle Harry Potter-boeken opnieuw lezen.

Elk jaar kom ik dicht bij het punt waarop ik me overgeef aan het donker. Morgen laat ik alle ballen die ik in de lucht heb vallen, zeg ik tegen mezelf. Ik maak van de bank mijn hol, en omring me met wol, die ik brei tot een trui die groot genoeg is om in te verdwijnen, zodat niemand ziet dat ik stiekem toch ben gaan slapen.

Maar ik doe het niet. In plaats daarvan tel ik af. Want zondag 22 december is het zover: dan keert de zon. Elke dag wordt weer een beetje lichter; het voelt als heuvelaf lopen voor de ziel. En ik zou durven zweren: als je de dag na midwinter buiten op je achterpoten gaat staan, en je steekt je snuit in de lucht, dan ruik je de lente.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.