We problematiseren te snel, zei staatssecretaris Maarten van Ooijen tijdens een interview. Het ging over de jeugdzorg, waar het al jaren een vreselijke puinhoop is. Zo is er te weinig geld en daardoor te weinig hulp voor kinderen die diep in de shit zitten (denk: depressie, eetstoornis). De oplossing ligt voor hand, zou je denken, maar aangezien Van Ooijen deel uitmaakt van een kabinet-Rutte – dat altijd liever de portemonnee trekt voor grote bedrijven dan voor mensen die het water aan de lippen staat – komt er natuurlijk geen geld bij. Sterker nog: er komen bezuinigingen aan.
Dus probeert de staatssecretaris op een andere manier van zijn budgetissues af te komen: ouders – dat is de ‘we’ die te snel problematiseert – van kroost met ‘lichtere’ problemen moeten zich minder snel tot hulpverleners wenden. Het maakt niet uit dat mensen die in de jeugdzorg werken vaak denken: ‘Waren we er maar eerder bij geweest.’ Volgens Van Ooijen moet ‘niet elk kind dat een keer slecht slaapt in een hulptraject.’ Want: ‘We moeten vaker accepteren dat opgroeien niet zonder tegenslag kan. Je kunt niet leren lopen zonder te vallen. En we moeten onze kinderen af en toe ook de ruimte geven om te vallen.’
‘Niet zonder tegenslag’? ‘Een keer slecht slaapt’? Alsof ouders fragiele aanstellers zijn die bij het eerste hobbeltje in het leven van hun spruit meteen naar een psycholoog marcheren. Wat een bespottelijk idee.
Hoe het wel gaat? Bijvoorbeeld zo. Je kind was nooit helemaal zoals andere kinderen. Of misschien wel, maar is je zoon of dochter veranderd. Misschien keert ze in zichzelf. Misschien heeft hij enorme driftbuien. Misschien kan ze in sommige situaties niet praten, zoals toen ze op een sportclub in een nieuw team kwam en maandenlang geen woord zei.
‘s Avonds, als je kind slaapt, praat je met de andere ouder: maak ik me terecht zorgen? Verbeeld ik het me?
Je verbeeldt het je niet. Maar ach, anders zijn is niet erg. Je houdt van je kind zoals het is. Je rommelt door en past mouwen aan van alles. Jeugdzorg, dat is voor de kinderen die echt vastlopen.
En dan gebeurt er iets. Misschien een scheiding of een nieuwe school, een slepende ruzie binnen de vriendinnengroep, een te grote klas met veel lawaai. Er komt een barst in de breekbare net-niet-balans die je zo zorgvuldig koesterde. Het gaat nu echt niet meer goed op school. Leraren praten met je over dyslexie, concentratie, stemming, gedragsproblemen. Hebben jullie weleens aan autisme gedacht? Dat heb je, maar las je niet ergens dat labels slecht zijn? Een blok aan het been van je kind?
Je vertelt anderen hoe het gaat. Die geven onbehulpzame adviezen: opvoeden is loslaten, iedereen heeft weleens een dipje, ze groeit er vast wel overheen.
Je kind groeit er niet overheen. Er zijn nu meer slechte dagen dan goede. Misschien komt je kind elke dag huilend thuis. Misschien moet je je dochter alweer ophalen van school omdat ze een paniekaanval heeft gehad. Misschien lijkt je zoon nergens meer om te geven.
Als je rijk genoeg bent, koop je particuliere hulp in. Zo niet, dan ga je naar de huisarts. Die hoort de wanhoop in je stem. Nu staat je kind op een wachtlijst.
Inmiddels zou je je linkerarm geven om je kind weer gelukkig te maken. En je rechterarm. Maar het universum ruilt geen armen voor hulp, en bovendien heb je je armen veel te hard nodig om je kind te vast te houden.
Dus bel je instanties en stuur je lange mails. Het gaat niet meer. Misschien zeg je: ik denk dat mijn zoon zichzelf pijn doet. Of: ik ben bang dat m’n dochter zal breken en ik durf niet na te denken over wat er dan gebeurt.
Ondertussen probeer je de moed erin te houden. Het komt goed, lieverd, zeg je, terwijl je tranen droogt. Het is nu moeilijk, maar als er hulp komt, wordt het beter. We moeten gewoon nog even volhouden. Ik ben er voor je. Ik zie je. Ik houd van je. Geef alsjeblieft niet op.
En dán pas krijgt je kind hulp.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.