Stemmen is zo op het eerste gezicht een uitermate rationele bezigheid. Je vergelijkt de standpunten van de verschillende partijen, doet een stemwijzer, kijkt de lijsttrekkersdebatten op televisie, en na enig denkwerk kies je voor iemand wiens leiderschap en toekomstplannen je bevallen. Toch?
Nou, nee. Uit onderzoek van hoogleraar sociale psychologie Paul van Lange van de Vrije Universiteit, dat deze maand verschijnt in het European Journal of Personality, blijkt dat politieke voorkeur voor een groot deel buiten de ratio om wordt bepaald. Of iemand links of rechts stemt, en progressief of conservatief is, ligt voor een belangrijk deel besloten in zijn persoonlijkheid. ‘Mensen denken dat je kiest voor de partij die de beste plannen heeft voor iemand met jouw inkomen, of voor het charisma van een leider, maar ondertussen is in verschillende landen aangetoond dat persoonlijkheid ook een grote rol speelt’, zegt Van Lange. De volledig weloverwogen keuze is een mythe: je stemt zoals je bent.
Dat was aanvankelijk ook voor Van Lange een verrassing. ‘Als sociaal psycholoog ga je er eigenlijk vanuit dat de omstandigheden waarin mensen zich bevinden een grote rol zou spelen: hun werk, hun gezinssituatie, hun financiën. Ik had toen ik begon met dit type onderzoek dan ook een gezonde dosis scepsis ten aanzien van de rol van persoonlijkheid op bijvoorbeeld politieke beslissingen, en het was toen helemaal niet mijn bedoeling om me hier vervolgens 25 jaar mee bezig te houden. Maar toch heb ik in die periode gezien dat veel mensen zich gedragen volgens hele stabiele patronen. Mensen hebben een hele consistente bril op: ik wil dat iedereen evenveel heeft, of ik wil juist vooral veel voor mezelf. Die patronen, die brillen, zie je ook terug in de keuzes die mensen in het stemhokje maken.’
Om erachter te komen welke bril mensen op hebben, gebruikt Van Lange dilemma’s uit de speltheorie. Proefpersonen moeten zich voorstellen dat ze een aantal waardevolle punten moeten verdelen tussen henzelf en een ander die ze verder niet kennen en nooit weer zullen zien. Ze kunnen kiezen hoe ze de punten verdelen: optie A is om jezelf 500 te geven en de ander 100, bij optie B krijgt iedereen 500 en bij optie C neem je zelf 550 en gun je de ander 300 punten.
‘Uit verschillende onderzoeken blijkt dat zo’n 55 procent van de mensen eigenlijk altijd optie B kiest. Hen noemen we de prosocialen. Dit zijn mensen die een grote afkeer hebben van onrechtvaardigheid. Ongeveer 30 procent is individualist en kiest optie C. Voor deze mensen is hun eigen winst prioriteit en het kan hen niet schelen dat de ander daardoor minder krijgt. Een kleinere groep, ongeveer 10 procent, kiest voor optie A: zij willen vooral veel meer hebben dan de ander. Hen noemen we de competitieven. Tot slot is ongeveer 5 procent van de mensen niet in te delen, omdat ze geen consequente keuzes maken. Zij deden niet mee aan ons onderzoek.’
Dat onderzoek begon in mei 2002, toen een representatieve steekproef van 1472 mensen met behulp van TNS/NIPO een serie speltheoretische dilemma’s voorgeschoteld kregen. Op basis daarvan werden ze ingedeeld: 761 prosocialen, 545 individualisten en 166 competitieven. Acht maanden later hadden Van Lange en zijn collega’s geluk: het pasgevormde kabinet Balkenende-I viel, en TNS/NIPO wist van 857 mensen uit de oorspronkelijke steekproef te achterhalen wat ze gestemd hadden. Dat Van Lange tussen mei en januari bijna de helft van zijn onderzoeksgroep kwijtraakte, noemt hij gezien de lange looptijd van de studie ‘grotendeels onvermijdelijk’. Hij licht toe: ‘Wat van belang is, is dat de uitval niet scheef was verdeeld over de drie persoonlijkheidstypen; er vielen ruwweg evenveel prosocialen uit als individualisten en competitieven. De uitkomst van de studie was bovendien vergelijkbaar met eerdere onderzoeken. Daardoor heb ik vertrouwen in de resultaten.’
Op naar de resultaten dan. Het grootste deel van de prosocialen had bij de verkiezingen van januari 2003 op één van de linkse partijen (SP, GroenLinks, PvdA of ChristenUnie) gestemd. De individualisten en competitieven stemden ongeveer even vaak links als rechts, maar toen Van Lange de groep VVD- en LPF-stemmers onder de loep nam, zag hij dat van deze groep rechtse kiezers meer dan 60 procent individualistisch of competitief was. Een onderzoek dat Van Lange en co rondom de Europese verkiezingen in 2004 hadden opgezet in Italië, laat hetzelfde beeld zien: prosocialen stemmen links, mensen met een individualistische persoonlijkheid zijn oververtegenwoordigd op rechts.
Maar hoe komen we aan die persoonlijkheid? Hoe wordt iemand prosociaal of juist niet? Volgens Van Lange gebeurt dat voor een belangrijk deel in de jeugd. ‘Dit is mijn eigen theorie, en nog niet helemaal met data ondersteund, maar mijn idee is dat je ervaringen met sociale interactie een grote rol spelen. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat mensen die zijn opgegroeid in grote gezinnen, met name mensen die veel zussen hebben, prosocialer zijn. Dat lijkt logisch: met veel kinderen in huis leer je wel om de neiging om zomaar te pakken wat je wilt te onderdrukken. Recent zijn er ook twee Amerikaanse studies gepubliceerd waaruit blijkt dat een prosociale persoonlijkheid vaker aanwezig is in de lagere sociale klassen. Ik kan me voorstellen dat dit bijvoorbeeld komt doordat armere kinderen al op jonge leeftijd hun kamer en hun speelgoed moesten delen.’
En genen? Uit een overzichtsartikel van de Amerikaanse politicologen Peter Hatemi en Rose McDermott dat vorige week in het vakblad Trends in Genetics verscheen, blijkt dat politieke ideologie voor 30 tot 65 procent in de genen zit. In het artikel komen meer dan tachtig onderzoeken aan bod, die laten zien dat politieke meningen over zaken als het homohuwelijk, vrouwenrechten, tradities en de economie een aanzienlijke genetische component hebben. ‘Tweelingenstudies geven aan dat genen een belangrijke bijdrage leveren aan prosociaal gedrag’, vroegen Hatemi en McDermott er aan toe.
‘Ja, dat verbaast me niets’, reageert Van Lange. ‘Uit eerder onderzoek bleek ook al dat politieke voorkeur voor een significant maar bescheiden deel door genen wordt bepaald. Ik moet ook denken aan een hersenscanonderzoek dat twee jaar geleden in Nature Neuroscience stond. Daaruit bleek dat bij prosociale mensen de amygdala, het emotiecentrum van het brein, veel heftiger reageert wanneer ze geconfronteerd worden met een oneerlijke situatie. Bij individualisten zie je die reactie veel minder. En dat bleef gelden als de mensen in het onderzoek afgeleid werden, wat een aanwijzing is dat het hier gaat om een automatische, onbewuste emotionele reactie op oneerlijkheid.’
Deze studie is niet het enige onderzoek dat biologische verschillen vindt tussen meer links en meer rechts georiënteerde mensen. Onderzoekers van het Political Physiology Lab aan de Universiteit van Nebraska-Lincoln ontdekten de afgelopen jaren onder meer dat rechtse mensen meer schrikken van harde geluiden dan linkse mensen, en dat hun hersenen heftiger reageren op plaatjes van bedreigende situaties. Bovendien zijn ze gevoeliger voor walging. Aan hun huidgeleiding konden de onderzoekers zien dat een plaatje van een man met een mond vol wriemelende wormen bij hen meer stress veroorzaakt dan bij iemand die meer links georiënteerd is.
Dat zou verklaard kunnen worden door een andere persoonlijkheidstrek die links van rechts onderscheidt: rechtse mensen staan doorgaans minder open voor verandering en nieuwe ervaringen. ‘Ze antwoorden bijvoorbeeld vaker bevestigend op een stelling als: ik heb er een hekel aan om plannen op het laatste moment te veranderen’, licht van Lange toe. Hij vervolgt: ‘Maar het is niet alleen maar negatief, hoor, aan die kant van het spectrum. Onderzoek laat zien dat rechtse mensen ook iets gelukkiger zijn. Dat komt wellicht doordat ze gemakkelijker omgaan met onrechtvaardigheid. Ook zijn ze vaker getrouwd en godsdienstig. Daar wordt de gemiddelde mens gelukkig van.’
Lang voordat er stemwijzers en lijsttrekkersdebatten in het spel komen, is er dus al een kloof tussen links en rechts, die zich uit in persoonlijkheid, hersenen, fysiologie, en genen. Van Lange: ‘Mensen zeggen vaak: als je zoveel verdient, of je werkt in deze sector, dan stem je toch dit of dat? Maar dat is een hele kortzichtige opvatting. Het is duidelijk dat je persoonlijkheid en ook je genen je een bepaalde kant op stuwen. Of je stem naar links of rechts gaat, is voor een groot deel een onbewust en ondoordacht besluit. Pas daarna gaan het charisma van de leider een rol spelen, of een rationele afweging van de standpunten van de partijen. Maar veel is dan al bepaald.’
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.