Het zal de meeste van u ontgaan zijn, want het stond niet in de krant, maar vorige week was er eindelijk weer eens goed nieuws voor de psychologie. The Reproducibility Project gaat van drie vooraanstaande psychologische vakbladen alle studies overdoen die in 2008 in die bladen zijn gepubliceerd. Dat gaat over honderden psychologische onderzoeken, waarvan velen nu voor het eerst onafhankelijk zullen worden getoetst op hun losse-flodder-achtigheid.
Of dit project nu slaagt in het reproduceren van de resultaten of niet, het is sowieso goed nieuws. Lukt het om dezelfde experimenten met dezelfde uitkomst op tafel te krijgen, dan is de psychologie minder failliet dan we denken. Lukt dit niet, dan is het misschien nog wel beter nieuws, want dan weten psychologen voortaan wat ze te doen staat: eerst een gevonden effect nogmaals onafhankelijk laten vaststellen, voordat je ermee naar buiten treedt – iets dat vrij effectief een einde maakt aan alle toevalseffectjes die momenteel nog te vaak het psychologienieuws domineren. Een fraudeur als Stapel zou binnen zo’n systeem niet eens kunnen publiceren.
Er wordt veel effecten bij toeval gevonden in de psychologie die bij herhaling nergens te vinden zijn. Journalist en neurowetenschapper Jonah Lehrer schreef er in 2010 over in The New Yorker. Hij noemde het het Decline Effect. Allerlei effecten die eerst in degelijke experimenten zijn vastgesteld (dit waren geen Stapeltjes) en als feit in de studieboeken zijn gekomen, bleken bij nader inzien helemaal niet terug te vinden. Lehrer geeft het voorbeeld van Jonathan Schooler, een Amerikaanse onderzoeker die in de jaren negentig even wereldberoemd werd in heel psychologieland door te ontdekken dat je – in tegenstelling tot wat altijd gedacht werd – een gezicht of merk NIET beter onthoudt als je bij het zien zelf hebt genoemd wat de kenmerken zijn (bv ik zie een rond vrouwengezicht met blauwe ogen en een wipneus). Maar na zijn eerste ontdekking werd het steeds moeilijker om zijn bevindingen te reproduceren. “Mijn ‘grote idee’ wordt steeds zwakker”, zegt Schooler er zelf over. Lehrer voegt eraan toe: “Het is alsof onze feiten hun waarheid verliezen.”
Je zou haast denken dat de psychologie een pseudowetenschap is, waar ‘harde feiten’ net zo stabiel zijn als de euro en voor velen net zo geloofwaardig als een bankdirecteur. Het verschil met bijvoorbeeld de natuurkunde zou niet groter kunnen zijn, want daar kun je theorieën en effecten tenminste vertrouwen dat ze altijd blijven bestaan. Niemand hoeft zich zorgen te maken dat kerncentrales morgen niet meer werken, omdat E=MC2 plotseling aan het decline effect ten onder is gegaan.
Ter verdediging van de psychologie: mensen zijn, met al hun veranderingen en individualiteit, ook een stuk ingewikkelder dan atomen. Als was het maar omdat ze uit miljarden en miljarden en miljarden … van die dingen bestaan.
Onze hersencellen werken bijvoorbeeld met natrium- en kaliumionen. De elektrische stroompjes waarmee neuronen met elkaar communiceren worden opgewekt door in zo’n cel voor elke drie natriumionen die eruit gegooid worden, er twee kaliumionen in te zuigen. Zo ontstaat een potentiaalverschil, en dus hersenactiviteit. Teruggebracht tot zijn absolute basis gehoorzaamt de menselijke geest dus aan natuurkundige wetten.
In wezen is dat natuurlijk ontzettend gaaf. We denken over onszelf als wezens van vlees en bloed, maar in essentie zijn we vooral schatplichtig aan atomen en moleculen die bijna ontelbare jaren geleden zijn ontstaan in sterren en nevels. Astrofysicus Neil DeGrasse Tyson zei daarover: “Ik weet dat de moleculen in mijn lichaam herleidbaar zijn tot fenomenen in de kosmos. Dat maakt dat ik mensen op straat wil vastpakken en wil zeggen: heb je dat gehOORd?”
De schoonheid van levende wezens, zo zei Carl Sagan, zit hem echter niet in de atomen zelf, maar in de manier waarop deze atomen bij elkaar gezet zijn. Zodra je echter op dat hogere niveau gaat kijken, zijn mensen veel complexer dan natuurkundige wetten. Ze hebben gedachten, gevoelens, vertonen gedrag. Ze zijn jaloers, ze maken grappen, ze haten, ze hebben lief. Ze stellen zichzelf grote vragen: wie ben ik eigenlijk? En waarom dan?
Natuurlijk zijn er buiten de psychologie manieren om onszelf te leren kennen. Filosofie bijvoorbeeld. Maar waar de filosofie bij uitstek goed is in het stellen van de juiste vragen en het zorgen voor een juiste manier van nadenken, zijn harde, empirische vraagstukken met harde, empirische antwoorden niet het sterkste punt. Niet voor niks zei Descartes ‘ik twijfel, dus ik ben.’
Wie antwoorden en feiten zoekt, komt uiteindelijk ondanks alle hobbels en obstakels, uit bij de wetenschap. Het is tot op heden de beste manier om de objectieve werkelijkheid te leren kennen. We wegen wat we weten, formuleren een hypothese, doen ons uiterste best een experiment te verzinnen die die hypothese onderuit kan halen en hopen dan dat dit niet gebeurt.
Dit is de route van de natuurkundigen, en het is de route die de psychologie moet blijven nemen, ongeacht de tegenslag van de afgelopen jaren. Want het is de ROUTE die ertoe doet. Zoals een pelgrim die te voet naar Santiago de Compostella reist weet: de reis is het doel, en niet andersom. In het pad ligt de verlichting. Onderweg word je misschien beroofd, lijdt je pijn, raak je gevonden kennis kwijt of kom je Diederik Stapel tegen, maar je bent ook wijzer geworden.
Hoeveel wijzer, is een lastige vraag. Een bekende grap onder psychologen is “Als het brein zo simpel was dat wij het konden begrijpen, waren we zelf zo simpel dat we dat niet konden.” Ik heb dat lang een somberstemmend idee gevonden, maar nu niet meer. Zolang de psychologie zich committeert aan dezelfde wetenschappelijke spelregels als de natuurkunde, blijft herhalen, opnieuw proberen, nieuwe ideeën blijft omarmen, zal de zoektocht naar wie we zijn waardevol genoeg zijn. De reis alleen al is de moeite van het ondernemen waard. En wie weet wat voor wonderen we nog kunnen ontdekken.
Lezing Trouw Lezersfestival 21 april 2012
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.