Kinderen mogen niet meer in de hoek. Volgens een berichtje op RTL Nieuws vorige week is dat namelijk een vorm van kindermishandeling. Het artikel beroept zich op Amerikaanse onderzoekers, die vaststelden dat de emotionele pijn van zo’n ‘time-out’ er op hersenscans hetzelfde uitziet als fysieke pijn. En aangezien we kinderen ook geen dreun voor hun harses geven, moeten we ze ook niet langer uit het zicht parkeren als ze irritant zijn.
Ik vind het een wonderlijke redenering. Niet omdat ik nou superdol ben op het hoekplaatsen van nageslacht; zelf ben ik nogal een watje, en daarnaast houden kinderen ook aanzienlijk sneller op met krijsen als je ze gewoon een knuffel geeft, wat voor iedereen prettiger is dan geouwehoer met zo’n time-out.
Nee, wat me verbaasde was dat de rol van de hersenscan in dit verhaal. Het lijkt me volkomen logisch dat het een kind pijn doet om afgezonderd te worden na ongewenst gedrag. De meeste kinderen zouden je dat vermoedelijk ook kunnen vertellen: moederziel alleen je frustratie eruit huilen doet van au. Die pijn is, dacht ik, zelfs het hele punt van straf – ook al klinkt dat wat onaangenaam, dus praten we daar liever niet over. Dat we onze spruitjes niet meer massaal over de knie leggen komt vooral door de culturele notie dat lichamelijke soevereiniteit belangrijker is dan geestelijke, niet omdat we in een vlaag van pedagogische verlichting het principe van ‘wie niet horen wil moet maar voelen’ hebben afgeschaft. De vaststelling dat emotionele pijn in het brein lijkt op fysieke pijn zou hierin nuchter bekeken niets moeten uitmaken.
Maar dat doet het wel. Want hersenscans hebben een zeer bijzondere status in onze samenleving: ze maken dingen echt.
Een goed voorbeeld is genderdysforie, waarbij iemand het gevoel heeft dat zijn genderidentiteit niet past bij het geslacht dat op het paspoort staat. Vorige maand meldde het Leids Universitair Medisch Centrum in een persbericht trots dat bij jongeren met dit gevoel ‘subtiele verschillen in de hersenen’ te zien zijn, die ‘een biologische basis suggereren’. Het bericht vertelde ook waarom dit belangrijk is: ‘Deze kennis kan transseksuelen helpen om de benodigde erkenning en behandeling te verkrijgen.’ Puur het feit dat mensen genderdysforie ervaren, was blijkbaar niet genoeg: pas als er ‘hard bewijs’ is voor iemands gevoel, is het reëel genoeg om te erkennen.
Dat hoeft natuurlijk niet per se een probleem te zijn. Integendeel, zo’n ‘echt’ breinbewijs kan zeer behulpzaam zijn. Toen professor Dick Swaab in de jaren negentig voor het eerst ontdekte dat de hersenen van transseksuele vrouwen inderdaad meer lijken op dat van een vrouw dan op dat van een man – no shit, Sherlock! – werkte dat emanciperend. Juist ómdat het nu ‘echt’ was, een bonafide biologisch gegeven, raakte het idee dat transseksualiteit een vorm van aanstelleritis of mafkezerij was uit de mode. En terecht.
Lastiger wordt het wanneer iemands hersenscan en zijn gevoel elkaar tegenspreken. Wat doen we, om maar eens iets te noemen, met een kind dat volgens de scanner een jongetjesbrein heeft maar dat zich een meisje voelt?
Dit is geen denkbeeldig issue. Wij mogen dan ons brein zijn, maar dat betekent niet dat verschillen hersenactiviteit per se leiden tot een andere ervaringen. Een paar jaar geleden stond er een publicatie in het topvakblad Nature waarin de onderzoekers stelden dat stedelingen gestresster waren dan plattelandsbewoners. Dat baseerden ze op een experiment waarbij proefpersonen werden getreiterd met een moeilijke rekentaak, waarbij bleek dat bij stadsbewoners een bepaald hersengebiedje heftiger reageerde. Dat de wetenschappers de burgers en buitenlui ook hadden gevráágd hoe gestresst ze zichzelf vonden, en dat beide groepen hierin niet verschilden, speelde geen rol in de conclusies. Blijkbaar was het niet zo belangrijk wat de stedelingen voelden: als je brein stress laat zien, dan heb je stress. De scanner zegt het. Dus het is echt. Punt uit.
Uit deze hersenverheerlijking spreekt een schrale vorm van minachting voor ons subjectieve innerlijke leven. Liever dan gevoelens serieus nemen, krijgt het brein het laatste woord, en treedt de scanner op als magische antwoordmachine. Maar hoe treurig is het dat er er anno 2014 nog steeds een hersenverhaal aan te pas moet komen om transseksuele mensen aan erkenning te helpen. En hoe triest is het dat we pas naar de emotionele pijn van kinderen gaan luisteren als een hersenscanner zegt dat straf zeer doet.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.