Elke keer als er een bericht over de woningmarkt in de krant staat, tel ik mijn zegeningen. Toen mijn lief en ik vijftien jaar geleden wilden samenwonen, vonden we binnen vier maanden een flatje in Enschede. Het was klein en oud; je moest je tussen de wastafel en wasmachine door wringen om in de douche te komen. Als er een vrachtwagen door de straat reed, viel er gruis van de muur. Maar het was van ons en de huur was 200 euro per maand.
Een paar jaar later wilden we kopen. Met een baby op de arm bekeken we acht rijtjeshuizen in Deventer, allemaal rond de anderhalve ton. Na rustige onderhandelingen kochten we een klushuis met schimmel in de badkamer, parket dat naar hondenpis rook en een zolder waar het ook binnen regende. Maar wel met vier slaapkamers en een diepe tuin. En onder de vraagprijs.
Hoe anders gaat het nu. De huizenprijzen zijn torenhoog. Een ton boven de vraagprijs bieden is niet abnormaal. Minder rijke jongelui zijn stevig de sigaar: zonder dik salaris, dito vermogen of jubelton van paps en mams hebben ze de keuze tussen de leningen zo hoog opstapelen dat het onverantwoord wordt of toch maar niet kopen. Onder 40-minners met een lager inkomen is het woningbezit tussen 2011 en 2018 gehalveerd.
En dan? In minstens negentig gemeentes is de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning meer dan zeven jaar, becijferde de NOS. In de vrije huursector zijn de prijzen voor veel mensen onbetaalbaar hoog. Steeds meer huurcontracten zijn daar bovendien tijdelijk; dat geeft de verhuurder elke keer dat de woning vrijkomt de kans om de prijs te verhogen. ‘Dit helpt alleen de grootste geldwolven. En dat ben ik ook’, geeft een makelaar besmuikt lachend toe in de Volkskrant.
Ik lees over Sandra, die na haar scheiding in arren moede naar een caravan verhuisde. Over muziekdocent Els, die hoopt dat ze na afloop van haar flexhuurcontract niet met haar kinderen naar de daklozenopvang hoeft. Slachtoffers van huiselijk geweld die nergens heen kunnen. Het stijgende aantal daklozen. Geliefden die niet aan kinderen durven te beginnen.
De meningen zijn verdeeld over wat precies de oorzaak van deze ellende is. Teveel regels, te weinig kapitalisme, opperen sommigen. Hier hoort een lijstje overheidsmiskleunen bij: de verhuurdersheffing, die woningcorporaties stinkend veel geld kost dat ze dus niet kunnen uitgeven aan het bijbouwen van sociale huurwoningen. De jubelton en hypotheekrenteaftrek die de koopprijzen opdrijven. Het Adam Smith Institute, een Britse superneoliberale denktank, voegt daar nog vervelende milieuregels, bouwvoorschriften en bestemmingsplannen aan toe. Op een vrije markt zonder al die irritante dingetjes zouden ontwikkelaars veel meer kunnen bouwen: misschien piepklein, half-gammel of op een plek waar eerst mooie natuur was, maar wel meer. En meer aanbod leidt tot lagere prijzen.
Volgens anderen is het probleem juist dat er teveel kapitalisme is. Kapitalisme kan ons geen goede en betaalbare huizen geven, lees ik in het socialistische Jacobin Magazine, omdat dit nooit het doel is van investeerders en ontwikkelaars. Zij zitten niet in de huizenbusiness; ze zitten in de winstbusiness. Een huis is voor hen gewoon een manier om te zorgen dat hun kapitaal zonder zweten meer kapitaal maakt. En dat gaat, zeker bij hoge grondprijzen, het best door te handelen in dure, luxe woningen.
De geschiedenis geeft de socialisten gelijk. Een NOS-filmpje over de huizenmarkt brengt de 19e eeuw in herinnering, toen de woningmarkt in Nederland helemaal in handen van particulieren was – een vrijemarktidylle, behalve voor de arbeiders die in armzalige krotten moesten wonen. Het was zo schraal dat de politiek ingreep: in 1901 werd wonen een grondrecht, waar de overheid voor verantwoordelijk was.
Dat is op papier nog steeds zo. In de praktijk heeft bijna elf jaar Rutte & co ons opgezadeld met iets dat ‘de woningmarkt’ heet, maar eigenlijk een combi-gedrocht is van beroerd overheidsbeleid waar vooral rijken van profiteren en het slechtste dat neoliberaal kapitalisme te bieden heeft. Ik kan mijn zegeningen tellen, maar teveel anderen zijn in de steek gelaten door een regering die haar verantwoordelijkheid weigert te nemen. Talloze levens staan op pauze, omdat zoiets fundamenteels als een huis – een nest, een plek waar je kunt ontsnappen aan de wereld, waar je veilig en geliefd bent – van een basisbehoefte en een grondrecht tot een luxeproduct is gemaakt. Iets voor de haves, niet voor de have-nots. Het politieke is zelden zo persoonlijk.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.