Het was deze week weer spannend in emancipatieland. Elma Drayer had in haar column in dagblad Trouw de thuiszittende moeder omschreven als ‘verwende prinsesjes’. Dit schoot deze vermeende prinsesjes duidelijk in het verkeerde keelgat: zij deden immers wat het beste was voor hun kind. Ook de mama met baan liet in Trouw’s podium van zich horen. Bij monde van Agmar van Rijn (beroep: werkende moeder) kregen eerst de feministes en daarna de vrouw zelf een veeg uit de pan.
Kort samengevat: in onze tijd van individualisering is voor feminisme geen plaats meer. Je moet namelijk te veel: meer werken, financieel op eigen benen staan (he, gatsie…). Bovendien leidt al dat feministische geneuzel maar af van het werkelijke probleem, namelijk de taakverdeling thuis. Die is namelijk scheef verdeeld, waardoor de werkende moeder overbelast raakt. Dit ligt overigens aan de vrouw zelf. Ze denken te vaak dat ze het beter kunnen.
Op de meest andere punten ben ik het met Agmar eens. Zo pleit ze – tamelijk harststochtelijk – voor het feit dat mannen even goed kunnen zorgen als vrouwen. Goed gesproken: de zorgkwaliteiten van onze mannen worden schandalig onderschat. Ook haar opmerking over de toon van de tijdschriften die je ongewild krijgt toegezonden als je zwanger bent (“…slaan een toon aan alsof een zwangere vrouw de intellectuele capaciteiten van een kleuter heeft”) is mij uit het hart gegrepen.
Maar een ding, lieve Agmar: kunnen we nu eindelijk die term ‘werkende moeder’ eens lozen? Of anders tenminste de ‘zorgvader’ (wat mij een contradictio in terminis lijkt) omdopen tot ‘werkende vader’, om de balans wat te herstellen? Want het is mij net iets te veel “ik ben moeder en o ja, ik werk ook nog” en iets te weinig “ik ben een volwaardige werknemer”.
Bron: Trouw, 31 oktober 2007
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.