Ik zit op mijn dak, in de hoop dat ik hier meer lucht krijg, omdat ik meer van de lucht kan zien. Het is, uiteraard, een grauwe dag: donkergrijze wolken aan een lichtgrijze hemel. Misschien is dat beter zo; ik voel me vaak bezwaard wanneer ik me rot voel bij stralend weer.
Om de zinnen te verzetten, denk ik aan micrometeorieten. In de New Scientist las ik er voortdurend heel fijn ruimtegruis op de aarde valt; wel 100 ton per dag. Als ik het stof op mijn dak op de juiste manier zou sorteren en zeven, en de stukjes van 0,2 tot 0,4 millimeter onder een microscoop zou leggen, zou ik misschien mijn eigen kosmische minibrokjes vinden. Als ik maar lang genoeg op dit dak blijf zitten, zitten er straks piepkleine meteorieten in mijn haar.
Ik heb de lockdownblues. Al tien maanden zit ik, als risicogroeper, in zelfisolatie. In die tijd zag ik bijna niemand en ging ik bijna nergens heen: soms even naar het bos, twee nachten afgeschermd kamperen. Ik raakte sinds maart zes mensen aan: mijn dochters, mijn lief, mijn moeder, een peuter die de straat op dreigde te rennen en een oude man die was gevallen in het tuintje voor zijn aanleunwoning.
Tien maanden is lang. Ik voel me als Bilbo in In de ban van de ring: dun, uitgerekt, als boter die over teveel brood is uitgesmeerd. Elk vers beetje stress – geldzorgen; nieuwe virusvarianten; mensen met maling aan zelfs de meest zinvolle coronamaatregelen; een overheid die wel de scholen sluit, maar niet de kantoren – maakt me rauwer, totdat de spanning bijna fysiek pijn doet, als een spijkerbroek die telkens langs een schaafwond op je knie schuurt.
Ik mis mijn vrienden. Ik mis buiten lopen zonder anderhalvemeter-radar aan. Ik mis zorgeloze dagen, waarin niet alles voorzichtig en voorbedacht is. Ik mis leven zonder angst als voortdurend aanwezige achtergrondruis. Ik verwijt mezelf dat ik niet gelukkiger ben. Niet sterker. Dat ik hier op het dak zit, in plaats van dat ik iets nuttigs doe.
Het aardige van micrometeorieten is dat het geen kleine stukjes van grote meteorieten zijn. In tegenstelling tot hun forsere zussen zijn ze bij hun ontstaan, bij de geboorte van ons zonnestelsel, niet verhit geraakt. Daardoor bevatten ze vaak water en koolstofverbindingen – de bouwstenen van het leven.
Het is kennis waar ik verder niets aan heb, maar ik ben toch blij dat ik het weet. Wetenschap helpt me ontsnappen, niet alleen aan de omstandigheden, maar ook aan zelfmedelijden en ronddwalen in de eigen navel. Het heelal is altijd groter dan alles, meteorieten zijn geruststellend losgezongen van alledaagse beslommeringen.
Zo’n mentale vlucht heeft voordelen, lees ik in een mooi essay van Ianthe Sahadat over escapisme. Als je machteloos staat, zoals in deze crisis, waarin we zijn overgeleverd aan de grillen van onvoorzichtige medeburgers en een labbekakkende regering, is het goed om jezelf af te leiden. Je zou zelfs kunnen mijmeren over betere tijden. Sahadat haalt een Duitse filosoof aan die escapisme als startpunt van de revolutie zag. Door in je gedachten uit te breken, kun je dingen anders gaan zien en een mooiere wereld bij elkaar dagdromen. Ze citeert ook Tolkien: ‘Een gevangene dient toch ook niet louter te denken aan cellen en cipiers?’
Ik zit op het dak en alles doet pijn. Maar misschien is dat oké. Ik herinner me wat Mona Eltahawy schrijft in haar essay On falling apart like a feminist: het niet de bedoeling dat we ongeschonden uit deze pandemie komen. We moeten weigeren om de mensen te zijn die we voor de crisis waren. We moeten verrijzen uit de angst en chaos, niet terugkeren naar een oud normaal.
Ik probeer te fantaseren over hoe dat zal zijn. Wat zal er gebeuren als dit straks over is? Als we zeggen: we hebben het gered? Zullen we nooit meer vergeten hoe waardevol onze gezondheidszorg is? Hoe kostbaar goed onderwijs? Hoe we best even zonder volle winkelstraten konden, maar niet zonder buiten, zonder natuur? Niet zonder lucht?
Iets wat ik niet wist: micrometeorieten zijn prachtig. In de New Scientist staan foto’s: een lijkt op een tropisch eiland omringd door turquoise zee, een ander doet denken aan zonlicht, gevangen in het oog van een draak. Ik verlaat het dak, knip het plaatje uit en hang het op mijn koelkast, zodat ik dit niet vergeet: al dat moois ligt gewoon op ons te wachten. Ook als we er niet zijn. Ook als we het niet kunnen zien. Er is zoveel moois dat we nog niet kunnen zien.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.