‘Het mocht gewoon niet mislukken.’ Dat zei Perdiep Ramesar tegen zijn chef bij Trouw, toen ze hem ter verantwoording riep voor de waarschijnlijk-niet-bestaande anonieme bronnen die hij opvoerde in zijn stukken. Het werd een heuse affaire. Jo Bardoel, emeritus hoogleraar journalistiek aan de Radboud Universiteit, sprak vorige week in deze krant van ‘journalistieke fraude op grote schaal’. Het deed hem denken aan ‘wat de affaire-Stapel voor de wetenschap is geweest’.
Er zijn inderdaad wat overeenkomsten. En dan doel ik niet zozeer op de vermeende rotte-appeligheid van beide heren, of op de goedgelovigheid bij de mensen om hen heen, maar vooral op de nimmer aflatende druk die zij ervoeren om met een voortdurende stroom fraaie verhalen te komen.
Diederik Stapel was, zoals we weten, een uitzonderlijk productief academisch heerschap. Toen ik hem interviewde vertelde hij me dat hij als wetenschapper vooral wilde scoren, meedoen, erbij horen. Wie het ene na het andere hippe onderzoek afrondt en met eenduidige resultaten en heldere conclusies komt, kan immers rekenen op complimenten en hoogachting. Wie dat niet lukt, wacht een deprimerender scenario: wanneer een studie niet oplevert wat de bedoeling was, krijgt de wetenschapper haar vaak niet eens gepubliceerd.
Ik moest hier aan denken toen ik las hoe productief Perdiep Ramesar was. In het rapport over zijn wandaden staat te lezen dat er ‘tussen 1 mei 2007 en 7 november 2014 van zijn hand 1.011 artikelen verschenen in Trouw, waarbij kleine nieuwsberichtjes van honderd woorden of minder niet zijn meegerekend.’ In zijn meest schrijflustige jaar tikte Ramesar er wel 164. Dat komt ruwweg neer op elke anderhalve werkdag een nieuw stuk – en dat in een vakgebied waarin het normaal is dat aan een echt opzienbarend en onthullend verhaal weken, zo niet maanden, aan journalistiek hand- en veldwerk vooraf gaan. Ramesar durfde echter niet goed nee te verkopen aan de redactie; als zij vroegen, draaide hij. En net als Stapel wilde ook hij scoren met zijn werk: ‘Het niveau dat ik heb gehaald met de sharia-driehoek wilde ik gewoon elke keer weer herhalen.’
Die scoringsdrift komt niet uit het niets. Eén van de dingen die wetenschap en journalistiek gemeen hebben, is de hoge publicatie- en prestatiedruk. In korte tijd moet er een hoogwaardig product worden neergezet, bijna altijd met beperkte middelen. Niet zelden vloekt deze ambitie met zichzelf. Onder journalisten gaat al jaren een foto rond van een bordje waarop geschreven staat: ‘Wij bieden drie soorten service: goed, goedkoop en snel. U mag er twee kiezen. Goede, goedkope service is niet snel. Goede, snelle service is niet goedkoop. En goedkope, snelle service is niet goed.’
Dat brengt ons bij een tweede parallel tussen wetenschappers en journalisten: beiden zijn op zoek naar een betrouwbare glimp van de werkelijkheid. Waarheid, zo je wilt. Het probleem is alleen dat die waarheid zich niet gemakkelijk laat vangen. Ze is tegenstrijdig, ingewikkeld en helemaal niet netjes. Daarom is zowel solide wetenschappelijk als journalistiek onderzoek ook zo tijdrovend.
Helaas zit er bijna niemand te wachten trage rommeligheid. Volgens journalist Felix Salmon komt dat omdat we leven in een cultuur waarin verhalen waarin alles lijkt te kloppen de norm zijn. Salmon analyseerde deze cultuur naar aanleiding van de val van een andere journalistieke wonderboy, de Amerikaan Jonah Lehrer, in 2012. Lehrer, toen werkzaam voor de New Yorker, bleek citaten van Bob Dylan uit zijn dikke duim te hebben gezogen en wetenschappelijk onderzoek te hebben aangepast aan de rode draad in zijn boek (in plaats van andersom).
Salmon spreekt in zijn analyse van een TED-cultuur, naar de immens populaire en zeer gelikte ‘TED-talks’ van schrijvers, wetenschappers en zakenlieden die onder het mom van ‘ideas worth spreading’ in twintig minuten doen alsof het universum een plek is waarin alles altijd op wonderlijke wijze precies op zijn plaats valt, als je maar positief blijft. In zo’n cultuur, zo betoogt Salmon, zijn het juist de mensen die prachtig aangeharkte sages komen vertellen over Bob Dylan of sharia-driehoeken die we als helden binnenhalen. Zo belonen we in onze cultuur het vertellen van realistisch klinkende sprookjes – veel meer dan een verslag van de onopgesmukte werkelijkheid, met als haar tegenstrijdige ingewikkeldheden en mitsen en maren.
In zo’n cultuur ligt het in de rede dat er zo nu en dan een man of vrouw voor de verleiding bezwijkt. U vraagt om veel, snelle, gelikte verhalen? Dan krijgt u die. Desnoods verzint iemand er een paar bronnen, cijfers of citaten bij. Het mag immers niet mislukken.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.