Ik had me deze column anders voorgesteld. Ik wil al een poos iets schrijven over de noodzaak van een nationale dag om de slachtoffers van corona te herdenken. Het zou een troostrijk stukje worden, had ik bedacht. Ik zou schrijven dat, nu het ergste achter de rug is, de tijd is gekomen om de doden te eren en wonden te helen. Ik zou vertellen over mijn opa, die net als teveel anderen in de eerste golf helemaal verkeerd stierf; niet omringd door zijn familie, maar door mensen in maskers, schorten en latex handschoenen.
Ik zou iets zeggen over de soelaas van een gemeenschappelijk moment stilte, van kaarsjes voor iedereen die we zijn kwijtgeraakt. Over de behoefte om mijn verdriet ergens neer te leggen, als bloem op de klinkers of krans op een plein, zodat het ook ergens anders bestaat dan in mijn hart – ergens waar het gezien en gedeeld kan worden. Waar het van ons allemaal is.
Maar die column kan ik niet schrijven. De besmettingen zijn hoger dan ooit is gemeten. Een aandringend zorginfarct domineert het nieuws. Bij EenVandaag hoorde ik een verpleegkundige in beschermende kleding met een naamsticker op zijn hoofd – Marijn – zeggen dat ze heel dicht bij Code Zwart zitten. Dat er zelfs al een beetje geselecteerd wordt aan de poort. ‘We lopen eigenlijk over. Het is al te druk. Ik hou mijn hart vast.’
Je hart vasthouden en je hart helen gaan niet samen. Maar de behoefte aan troost blijft. Ik las over Rima Samman, een 42-jarige Amerikaanse die haar broer verloor aan corona. Eerder dit jaar maakte ze op een strand in New Jersey een hart van geelgeverfde schelpen en legde er een steen in met zijn naam erop. Honderden mensen vroegen haar of de naam van hun overleden dierbare er ook bij mocht. Uiteindelijk lagen er 3000 stenen in het zand.
Samman was deze zomer bij een wake vlakbij het Witte Huis. Samen met andere nabestaanden pleitte ze daar voor een herdenkingsdag. Sommige mensen begrijpen het niet, zei ze, maar voor ons is het alles wat we nog hebben. Kristin Urquiza, wier vader stierf aan corona, zei: ‘Het kost niets. Het is niet politiek. Het is enkel een boodschap aan deze families: de persoon die je verloren hebt deed ertoe. Deze sterfgevallen worden niet genegeerd.’
Die erkenning is belangrijk, al is herdenken natuurlijk wel degelijk politiek. Het gaat niet alleen om rouw en steun, maar ook om leren van wat er is gebeurd. Een herdenking verbindt zo het verleden met het heden en de toekomst; het gaat altijd ook over ‘dit nooit meer’. Je kunt niet herdenken zonder eerst rekenschap te geven.
En aan rekenschap ontbreekt het momenteel totaal. Terwijl de zorg de afgelopen dagen keihard alarm sloeg, verbeuzelde ons kabinet zijn tijd met vingerwapperen naar onvoldoende brave burgers en emmeren over eigen verantwoordelijkheid. Deze ellende is onze eigen schuld, zo moesten we begrijpen. Het ligt niet aan een premier wiens ‘korte klap’ een slap handje bleek, niet aan een regering die zo weinig heeft opgestoken van de eerdere coronagolven dat ze nu, bij numero zes, alwéér te laat is met effectieve maatregelen. Een dralen dat levens kost; nog meer rouw, meer pijn, meer bloemen op een plein.
We moeten accepteren dat de dood bij het leven hoort, schreven vier wetenschappers in de Volkskrant, en de moed hebben om ‘te stellen dat de dood het niet waard is om zo veel leven voor op te geven.’ Het is een sentiment waar ik niet aan kan of wil wennen. Teveel mensen lijken te zijn vergeten dat zware tijden, waarin je niet alles kunt doen wat je wilt of nodig hebt, weer voorbij gaan, maar dat de doden nooit meer terugkomen.
Mijn opa komt nooit meer terug.
Laetitia komt nooit meer terug: een warme vrouw met een groot hart, een strenge maar lieve juf. Ze stond voor iedereen klaar met een kop thee en goede raad.
Cees komt nooit meer terug: een echt mensenmens, die last had van psychoses en een hechte familie achterlaat.
Hans komt nooit meer terug: een slimme, verstrooide wetenschapper, die ondanks zijn dementie glunderend achter de kinderwagen van zijn kleinzoon liep.
Soeroej komt nooit meer terug: zijn leven lang werkte hij als ondernemer, vroeger in Suriname was hij wachtchef. Hij was erg gek op zijn kleinkinderen.
Jan komt nooit meer terug: een intelligentie, zachtaardige man die hield van de natuur en graag praatte over de actualiteit. Zijn steun en grapjes worden gemist. Zijn stoel is leeg.
Maar we zullen hen niet vergeten. En als de tijd rijp is, zullen we hen samen herdenken.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.