dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Ik snap die vrachtwagenchauffeurs wel’, zegt een vriendin. ‘Ik weet dat jij er anders in staat, maar ik kan gewoon niet meer. Het leven moet weer normaal worden.’

We hebben het over de truckersprotesten in Ottawa en Den Haag. ‘Freedom over fear’, roept een Canadees door een megafoon. Het boegbeeld aldaar blijkt een gewezen fitnessinstructeur te zijn – ze wilde niet voldoen aan de vaccinatieplicht die voor haar beroepsgroep gold – die nu op de barricades rondloopt om mensen te knuffelen en te vertellen: ‘Ik beloof je dat we onze vrijheden terugveroveren. Ik rust niet totdat ons leven weer is zoals vroeger.’ In Den Haag is ene Rogier de mondkapjes, lockdowns en QR-codes zat: ‘Het is klaar nu. We willen in vrijheid leven.’

De ironie is dat ik er als risicogroeper helemaal niet zo anders in sta. Sterker nog, ik durf de stelling wel aan dat er geen groep is die deze pandemie zo grondig kotsbeu is als de chronisch zieke, oude en gehandicapte mensen die zichzelf al deze tijd extra hebben moeten beschermen en isoleren. Zelf ben ik al twee jaar bijna nergens geweest: niet naar de bioscoop of het theater, niet naar het café met een groep vrienden, niet naar het zwembad met m’n kinderen. Ik snak naar virusloze zorgeloosheid.

Sneller dan ze misschien hadden verwacht kregen Rogier & co hun zin: over een week zijn bijna alle maatregelen afgeschaft. Maar mensen zoals ik kunnen niet gewoon doen alsof alles dan glitterregenbogen en carnaval is. Omdat corona voor ons, nog los van het risico op long covid, maanden revalideren zou kunnen betekenen, of onomkeerbare gezondheidsschade, of zelfs de dood. Zonder mondkapjesplicht, afstandsregels en de mogelijkheid om thuis te werken en leren, zijn we hevig de sigaar. Per decreet een pandemie opheffen terwijl het virus nog volop rondgaat is een privilege van gezonde mensen. Een voorrecht dat ik niet heb.

In plaats daarvan heb ik vervelende vragen. Zoals: in welke vrijheid willen we dan leven? De vrijheid om naar een café te gaan terwijl zieke en gehandicapte mensen hun huis niet meer kunnen verlaten? Lekker naar een voetbalwedstrijd terwijl kwetsbaren niet eens meer veilig boodschappen kunnen doen? Brood en spelen waarvoor risicogroepers in zelfisolatie moeten? De één z’n gezellig is de ander z’n dood? Wiens vrijheid is dat? Is het eigenlijk wel vrijheid als onschuldige mensen zich ervoor moeten opsluiten? Hadden we dat in een andere situatie ooit acceptabel gevonden? Is dit nou die ‘normaal’?

Het is in elk geval een bewuste politieke keuze. Het OMT-advies repte over de ‘verantwoordelijkheid van kwetsbare personen om zichzelf te beschermen’. Het kabinet gaf eerder al aan dat het beschermen van kwetsbaren geen doel meer is van het coronabeleid. Dinsdag werd een onderscheid op basis van iets waar je voor kunt kiezen – een vaccin of een test – vervangen door een onderscheid op basis van welk lichaam je toevallig hebt. Dat is veel enger, een vorm van validistische segregatie, die toch bijna onopgemerkt bleef. Misschien omdat deze tweedeling geen QR-code heeft. Misschien omdat zieke mensen geen vrachtwagens hebben.

Er was al een groeiende kloof tussen mensen die geen corona kunnen riskeren en de rest van de samenleving, schrijft Ed Yong in The Atlantic. Er was al zoveel onbegrip. Vrienden die zorgen wegwuiven, want omikron is toch mild? Mensen-met-meningen die voorzichtigheid wegzetten als irrationele angsthazerij. Fruitdruifjes die op sociale media suggereren dat het overlijden van kwetsbaren gewoon een vorm van natuurlijke selectie is: de sterken leven, de zwakkeren sterven.

We vertellen onszelf graag dat eugenetica iets is dat in het verleden ligt, zegt Yong, maar helaas: ‘Wanneer een samenleving doet alsof het sterven van kwetsbare mensen onvermijdelijk is, en weinig doet om hun risico’s te verlagen, dan kent ze nog steeds impliciet minder waarde toe aan sommige levens.’

Is dit wie we zijn geworden?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het zijn van die brokjes nieuws die zelden samen in een bericht staan.

Groningers uit het aardbevingsgebied stonden uren in de rij om aanspraak te maken op hun deel van een ontoereikende subsidiepot. Oude mensen, veelal; ik zag op de beelden iemand zwaar leunen op een rollator, een vrouw met grijs haar rilde van de kou. En dat terwijl Shell en ExxonMobil minstens 1,5 miljard euro aan extra winsten gewoon mochten houden, zonder zulke vernederingen, als compensatie voor gas dat niet gewonnen gaat worden.

De geliefde Deventer spelletjeswinkel Koning Willem ging bijna ten onder aan alle lockdowns omdat ze geen overheidssteun kregen, terwijl KLM & co lustig gestut werden met staatsgeld.

De koopkracht van huishoudens holt achteruit – mensen hebben 40 tot wel 200 euro per maand minder te besteden, becijferde het Nibud – maar de verwachting is wel dat de economie blijft groeien. Waar gaat die groei dan naartoe, vraag ik me af. Wie profiteert?

Er bekruipt me een ongemakkelijk gevoel: dat de samenleving, de wereld zelfs, niet meer echt geschikt is voor mensen. Dat we leven in een maatschappij die gemaakt is voor bedrijven in plaats van burgers. In een corpocratie, meer dan in een democratie.

Mijn gevoel is niet onredelijk, merk ik, als ik in Vrij Nederland een interview met socioloog Willem Schinkel lees. De staat werkt niet voor jou, zegt hij. ‘De staat werkt in eerste instantie om de belangen van het kapitaal veilig te stellen; dat is de bestaande orde.’ Alleen als je braaf meespeelt met die belangen, blijft de illusie in stand dat de staat er voor jou is. Hij geeft de acties van Extinction Rebellion als voorbeeld. De staat blijkt prima voor je te werken als je bij grote bedrijven een stukje blik koopt waarmee je over de weg rijdt terwijl je giftige dampen uitbraakt, maar als je diezelfde weg wilt blokkeren om zo te bevragen of dit voor de aarde nou zo’n goed idee is, komt de staat je arresteren.

Het grootkapitaal troeft met overheidshulp zo alles af: mensen, natuur, toekomstige generaties. En die positie verdedigt het kapitaal, zegt Schinkel. Onder andere door ‘de totale vernietiging van de verbeelding om anders te leven dan via exploitatie en extractie.’

Zelfs op de klimaatconferentie in Glasgow, afgelopen november, ontbrak het aan die verbeelding. Dit is het enige type VN-conferentie dat hevig gesponsord wordt door bedrijven. Niet alleen hebben ze kraampjes waar ze vrome praatjes verkopen, maar ze mogen ook een dikke vinger in de onderhandelingspap steken. Journalist Sjors Roeters kwam langs een schijnheilige kraam van Microsoft, een en al herbruikbaar hout en karton en groene sier: ze hebben AI-technologie die zo goed is dat je er zelfs individuele papegaaiduikers mee kunt herkennen. Technologie die ze, zo ontdekte Roeters, ook – of vooral – gebruiken voor het opsporen van meer olie- en gasvelden.

Roeters sprak in Glasgow met hoogleraar David Whyte, die uitermate kritisch is op die rol van grote bedrijven. Het probleem is dat zulke bedrijven hun eigen rechtspersoon zijn, zegt Whyte. Hierdoor kunnen bestuurders, eigenaars en aandeelhouders profiteren van dikke winsten zonder dat ze aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de schade die ze berokkenen. En dat stelt bedrijven in staat om groei en geld boven alles te stellen, en overheden om te doen alsof dit normaal en oké is.

‘En dat proces is verantwoordelijk voor de ecologische catastrofes’, zegt Whyte. ‘Het plaatst abstracte financiële doelen altijd boven mens en natuur, leidt altijd tot dehumanisering en ecologische verwoesting.’ Hij waarschuwt: ‘Wij als mensheid zullen niet overleven tenzij we het kapitalisme breken.’ Dit is de grote kwestie van onze tijd: hoe stoppen we de nietsontziende en verwoestende grote bedrijven? Hoe maken we mensen, dieren, planeet en toekomst weer belangrijker dan geld? En hebben we nog genoeg anti-kapitalistische verbeeldingskracht om een antwoord op die vragen bij elkaar te dromen?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er zijn twee manieren waarop pandemieën aflopen, schreef Maarten Keulemans, in een week waarin de besmettingen weer alle records verslonden. De ziektekiem kan verdwijnen, zoals met pokken of SARS gebeurde. Of de boel eindigt per decreet: men besluit gewoon dat men er nu genoeg van heeft. ‘Een rommel-einde’, noemde hij het, ‘waarbij we aarzelend het leven weer oppakken, het ene land eerder dan het andere’. Timing is essentieel. Heb je te laat tabak van de pandemie du jour, dan heb je onnodig lang zinloos zitten rondeikelen met inmiddels overbodige maatregelen. Komt je maling aan een ziekte te vroeg, dan slaat het virus alsnog hard toe en krijgen een hoop mensen onnodig een tuintje op hun buik.

In ons land lijken veel mensen de tijd rijp te vinden voor een slotakkoord. Omikron is immers een milde variant, zeggen ze, dus het is tijd om te ‘leven met het virus’ (al lijkt dat vaak te betekenen: ‘Prima als er mensen doodgaan, zolang ik van die coronashit maar geen last meer heb’).

Dat idee van een ‘mild’ virus is echter een riskante notie, schrijft Katherine J. Wu in The Atlantic. Zo zien mensen een ‘milde’ variant al snel als een ongevaarlijke variant. Dat leidt tot fatalisme: ‘Oh, laat me deze maar krijgen, dan kunnen we verder met ons leven’. Maar omikron is geen getemd virus, stelt Wu, ‘niet onze deus ex microbe’. Wanneer deze knakker zijn weg vindt naar kwetsbare mensen kan hij nog steeds voor heftige ziekte en dood zorgen. Bovendien vergroot een lustig rondkopiërend virus de kans op nieuwe, mogelijk akelige varianten.

En, niet te vergeten: ook een ‘mild’ virus kan long covid veroorzaken. En daar is dan weer niets milds aan. Veel patiënten kunnen niet meer werken, of zijn aan huis of bed gebonden. Ze kampen chronisch met uitputting, kunnen geen inspanning meer verdragen, hebben neurologische problemen, gewrichtspijn, moeite met nadenken en concentreren.

‘Ik denk niet dat iemand de omvang hiervan echt begrijpt’, zegt een long covid-arts in een artikel van Ed Yong. Haar patiënten zijn in de bloei van hun leven, en moeten nu ziek en verzwakt door. Met elke coronagolf groeit hun aantal. In Groot-Britannië gaat het inmiddels om zo’n twee procent van de totale bevolking. Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde haalde een Italiaans en Noors onderzoek aan; respectievelijk 40 en 61 procent van de volwassenen had zes maanden na hun acute corona-infectie nog klachten. En ook kinderen kunnen het krijgen.

Toch praten we in deze pandemie vooral over de twee extremen, schrijft Yong: gezond zijn en beter worden aan de ene kant, ziekenhuisopname of de dood aan de andere kant. Maar daar tussenin zit een hele schaduwwereld, een drukbevolkt limbo van ziekte en beperking. In persconferenties hoor je er zelden of nooit iets over. En invloed op het beleid heeft het niet; dat lijkt toch vooral te worden bepaald door de draagkracht van ziekenhuizen en hoe hard mensen die zelf geen limbo vrezen roeptoeteren over hoe zwaar hun leven is. Van serieuze pogingen om het aantal besmettingen laag te houden, is al heel lang geen sprake meer.

Op een dag zal de pandemie eindigen, per decreet waarschijnlijk, maar dan is niet alles beter. Er blijft een grote groep zieken over die hun toestand rechtstreeks te wijten heeft aan de keuzes van Rutte & co. Hun roekeloze beleid schept een dure plicht. Als je als kabinet niet volkomen moreel failliet wilt gaan, dan zul je er op alle denkbare vlakken voor deze mensen moeten zijn: met uitstekende zorg, goed wetenschappelijk onderzoek, ruimhartige sociale vangnetten. Je kunt niet eerst ziekmakend beleid voeren en daarna de slachtoffers daarvan in de steek laten. Mensen met long covid horen niet in de schaduw. Zolang zij door onze leiders vergeten worden, kunnen we de pandemie nooit echt achter ons laten

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wat zou er gebeuren als zevenbenige ruimtewezens op een dag op aarde zouden arriveren in een soort reusachtige zwarte schelp? In de film Arrival is het antwoord: we zouden een taalwetenschapper genaamd Louise Banks op ze afsturen, die zou ontdekken dat deze heptapoden de tijd niet als lineair ervaren; ze hebben geen verleden dat achter hen ligt, een heden dat nu aan de gang is en een ongewisse toekomst die nog komen moet, maar een tijdsbesef waarin dit alles door elkaar loopt. Hun taal reflecteert dat. En terwijl Banks die taal beter gaat beheersen, verandert ook de manier waarop zij zelf tijd ervaart.

In de film verwijst Banks naar de Sapir-Whorf-hypothese: het idee dat de taal die je spreekt bepalend is voor hoe je denkt. In tegenstelling tot zevenbenige aliens bestaat die hypothese echt, al vinden taalwetenschappers inmiddels dat meneer Whorf zich wat al te potig heeft uitgedrukt. Onze taal bepáált niet hoe we de wereld zien en hoe ideeën zich vormen. Maar invloed heeft ze wel.

Met Arrival nog in gedachten las ik het nieuwe coalitieakkoord. ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’, heet het. (Complotdenkers kunnen gerustgesteld zijn dat de nieuwe regering in ieder geval niet stiekem uit heptapoden bestaat.)

‘Klimaatverandering is dé uitdaging voor onze generatie’, las ik op pagina 6. ‘Goed klimaatbeleid biedt kansen om een duurzame en sterke economie op te bouwen en nieuwe banen te creëren.’ Op dezelfde bladzijde moet er recht gedaan worden aan volgende generaties, maar ook aan het verdienvermogen van Nederland.

Wat voor wereldbeeld spreekt er uit zulke taal? Terwijl klimaatwetenschappers erop hameren dat onze Westerse manier van leven en onze politiek van nauwelijks-handelen eigenlijk onhoudbaar is, spreekt de coalitie een beleidstaal waarin het lijkt alsof de toekomst enkel van ons vraagt dat we iets beter aan de stikstof- en broeikasknopjes draaien terwijl we verder gewoon doorgaan met onze business. Zelfs de stichtelijke woorden vooraf gaan over van alles, maar niet over de toch onmiskenbare en dringende opgave om ons op een andere manier tot de planeet te verhouden. Niets over de noodzaak om de levende wereld voorrang te geven op geld en markt.

Essayist Wendell Berry schreef dat we de aarde niet meer begrijpen; niet van ze ons biedt, niet wat ze van ons verlangt. De kennis van mensen die geloven in de intrinsieke waarde van de wereld en haar wezens is niet dezelfde kennis als die van mensen die alleen marktwaarde zien, denkt hij. ‘En ik denk dat het een regel is dat mensen onvermijdelijk vernietigen wat ze niet begrijpen.’

Zou een andere taal ons kunnen inspireren tot andere ideeën en beter beleid? In de essaybundel The democracy of species beschrijft botanist Robin Wall Kimmerer hoe ze Potawatomi leert: de taal van haar natie en voorouders. Een taal, ook, die in woorden en verbuigingen onderscheid maakt tussen wat leeft en wat levenloos is.

Een baai, schrijft ze, ‘is alleen een zelfstandig naamwoord als het water dood is, als het gedefinieerd wordt door mensen […] Maar het werkwoord wiikwegamaa – een baai zijn – verlost het water van gevangenschap en laat het leven. ‘Een baai zijn’ omvat het wonder dat, in dit moment, het levende water ervoor heeft gekozen om te schuilen tussen deze oevers, in gesprek met cederwortels en een troep babyzaagbekken.’ Een baai, een bos, een appel, een vogel: het worden personen in plaats van dingen. Potawatomi is ‘een spiegel waarin je de levendheid van de wereld kunt zien.’

Kimmerer vertelt hoe ze met ecologiestudenten bij een wiikwegemaa zat, dit idee besprak en een van hen zei: ‘Maar wacht even, betekent dat niet dat Engels spreken, in het Engels denken, ons op de een of andere manier toestemming geeft om geen respect te hebben voor de natuur? Omdat we alle anderen het recht ontzeggen om personen te zijn?’

Kimmerer denkt van wel. Wanneer we van een boom, een bos, de zee een ding maken, werpen we een barrière op, stelt ze, die ons ontslaat van morele verantwoordelijkheid en de deur open zet voor exploitatie. Maar een taal die ons elke dag herinnert aan de levendheid van dieren en de natuur schept een mooier wereldbeeld, hoopt ze, waarin andere levende wezens soevereine volkeren zijn, ‘een democratie van soorten in plaats van een tirannie van één’.

Ik vraag me af: als wij zo’n taal spraken, hoe zouden we dan denken? Als coalitieakkoorden geschreven werden in het Potawatomi, wat voor beleid zouden we dan hebben? Wat voor land? Wat voor toekomst?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is buitengewoon goed voor de ziel om te wandelen, en helemaal wanneer je op een rustig pad een moment neemt om flink te stampen terwijl je ‘fuck’ zegt. Rutte fuckstamp, lockdown fuckstamp, schoolsluiting fuckstamp.

Zelf fuckstamp ik graag naar de kolk. Bij onrust is het goed om je moe te maken. Bovendien praat er dan even niemand tegen me.

De kolk is tijdens de lockdowns een soort vriend geworden. Ik huil er uit en leer haar kennen: de boom waar vaak een eekhoorn zit, de bekvechtende ganzen, de kuil voor de braamstruik waar na een regenbui de modder dieper is dan mijn wandelschoenen hoog zijn. De beste plek om over het water uit te kijken naar de zilverreigers die altijd ongehaast vliegen.

Een vriendin vroeg me wat je daar nou aan hebt, zo’n rondje om de kolk. Ik noemde de weldadige werking van het fuckstampen. ‘Dat kan ook de parkeerplaats’, zei ze. Akkoord. Maar er is meer: ik vind daar iets, aan het water, bij de vogels. Ik weet niet of het hoop is. Dieren geven daar weinig om. Ze leven er gewoon maar wat op los: eten, paren, spelen. Moed, misschien? Doorzettingsvermogen? Nee. Ik denk aan een gedicht van Judith Herzberg: ‘Terwijl rondom ons toch geen / wilskracht, vastberadenheid de / hyacinten uit de bol lokt / het hoofd rust geeft op het kussen / het lichaam aan de pijn geeft / als het moet. Wacht of het overgaat.’

Wacht of het overgaat. Of, beter: wacht tót het overgaat. Dat is wat de kolk me influistert: na elke winter komt een lente. Het maakt niet uit hoe bang of boos je bent. Hoe hard en pijnlijk de tijd is. Het gaat over; het wordt lichter.

Dat is geen kwestie van hoop of wil. Het is een fucking zekerheid.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Stel: een trein zit op het verkeerde spoor en dendert met passagiers en al richting de afgrond. Dit is uiteraard niet jouw schuld, maar je kunt wel iets doen, want voor je staat een hendel waarmee je de wissel kunt omzetten en levens kunt redden. Ben je moreel verplicht om in te grijpen? Of mag je weigeren?

Mag je claimen dat je een persoonlijke overtuiging hebt die het omhalen van wissels in de weg staat? Zeggen dat een afgrond heus zo erg niet is als je jong en gezond bent? Betogen dat het een inbreuk is op je lichamelijke soevereiniteit om een hendel aan te raken? Beweren dat hendelcontact je DNA zal muteren? En als je het echt zou vertikken, je handen in je zakken zou steken terwijl de passagiers naar hun dood razen, zou het dan niet verdedigbaar zijn als iemand je zou dwingen om toch de hendel over te halen?

De relatie van vaccinweigeraars met het lijden en de dood van anderen is wat minder direct dan in dit gedachte-experiment, maar een verband is er wel. Terwijl de pandemie doorjaagt en de ziekenhuizen vol liggen, blijven ze bedanken voor een veilig vaccin dat allerlei kansen kleiner maakt: dat je ernstig ziek wordt, dat je überhaupt ziek wordt, dat je anderen aansteekt.

Vooral dat laatste is geen detail. Veel mensen praten over vaccineren alsof het een puur individuele kwestie is: ik doe het voor mezelf, en als ik het voor mijn persoontje niet zo nodig of wenselijk vind, hoeft het niet. Maar zo is het nooit geweest. Het was altijd ook een daad van naastenliefde: een bijdrage aan de groepsimmuniteit, om zo kwetsbare mensen te beschermen, en mensen die niet gevaccineerd kunnen worden of bij wie de prik niet goed werkt. Een vaccin weigeren tijdens een pandemie is een daad van naastenhaat: je laat oude, zieke en gehandicapte mensen in de steek.

Toch wordt over een vaccinatieplicht geschreven alsof het iets engs is; alsof een groot en mogelijk slijmerig kwaad zich onmiddellijk over ons zal uitstorten als we van mensen gaan eisen dat ze hun handen uit hun zakken trekken en die verdraaide hendel overhalen. Een Maastrichtse hoogleraar is er tegen zodat ‘de groep vaccinweigeraars niet haar fundamentele grondrechten wordt ontnomen’. En de Denker des Vaderlands zegt in een Volkskrant-interview: ‘Wat voor soort samenleving zijn wij als we niet de lasten aankunnen van een paar mensen die niet mee willen doen? Wat zegt het over onze verdraagzaamheid, onze draagkracht, als we dat soort problemen oplossen met dwangbevelen?’

Dat zijn goede vragen. Maar deze ook: wat zegt het over onze samenleving dat het alwéér de kwetsbaren zijn die de prijs betalen voor de torenhoge besmettingen en propvolle ziekenhuizen? Wie zijn we als we de keuzevrijheid verdedigen van mensen die op YouTube lieten wijsmaken dat het coronavaccin een gifspuit is, ten koste van zieken en ouderen die geen keuze hebben dan te lijden of te sterven? Wat zegt het over onze barmhartigheid als we uit principe wel de lichamelijke soevereiniteit van een anti-vaxxer beschermen, maar niet de soevereiniteit van degene waar hij overheen hoest?

Toch is die onschendbaarheid van het ongevaccineerde lichaam tot prioriteit verheven: dat is blijkbaar de zorg nu, het grondrecht dat bewaakt moet worden. Maar dit recht was nooit absoluut. Een van de beperkingen was altijd: wanneer je daarmee anderen schaadt. Zoals componist Bram Kortekaas zei: jouw vrijheid om je arm rond te zwaaien, eindigt waar mijn neus begint.

Niet-vaccineren is schadelijk. En onze maatschappelijke neus begint waar de pandemie harder raast dan we hebben kunnen, waar de oversterfte rondwaart, waar een anti-vaxxer een IC-bed nodig heeft voor zijn ‘griepje’ waardoor iemand na een hartaanval of scooterongeluk niet gered kan worden.

Dit is natuurlijk niet enkel de schuld van de principiële vaccinweigeraars. Onze regering heeft meer steken laten vallen dan ik kan tellen; de booster-clusterfuck is enkel het meest recente voorbeeld. Ik kan het mensen niet kwalijk nemen als ze de overheid niet vertrouwen. Maar vertrouw dan je huisarts. Vertrouw wetenschappers. Het is genoeg geweest.

Ik stel een deal voor: vaccinatie of zelfisolatie. Iedereen die dat medisch kan, haalt verplicht een prik of blijft thuis, precies zoals de risicogroepers deden en steeds vaker weer doen. Want het kan niet langer zo zijn dat de keuzes van anti-vaxxers wel consequenties hebben voor anderen, maar niet voor henzelf. En het was nooit een grondrecht om mensen de afgrond in te zien storten, en niks te doen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.