dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Vrouwen hebben doorgaans hechtere vriendschappen dan mannen als het gaat om het bespreken van persoonlijke problemen en gevoelens. Psycholoog Jennifer Byrd-Craven en haar collega’s van de University of Missouri-Columbia ontdekten dat hier ook een schaduwzijde aan zit. Tijdens het samen piekeren raken de vrouwen namelijk juist meer gestresst in plaats van opgelucht.

De onderzoekers weten dit omdat ze in het speeksel van de vrouwen een hogere concentratie van het hormoon cortisol aantroffen. Cortisol wordt gemaakt in de bijnierschors als er sprake is van lichamelijke of psychische stress. Als er veel van dit stresshormoon in je lijf zit, voel je je gespannen. Praten werkt dus averechts.

Het verschil tussen mannen en vrouwen zit hem erin dat vrouwen – zoals de onderzoekers het noemen – co-rumineren: ze vatten wat de ander zegt weer samen, moedigen de ander aan om nog meer over een probleem te zeggen, speculeren over de oorzaak en herhalen hoe verdrietig het allemaal wel niet is. Mannen praten gemiddeld veel minder uitgebreid over wat ze op hun hart hebben, en raken dus ook niet van de regen in de drup.

Bron: Co-ruminating increases stress hormone levels in women (Hormones and Behavior, 53 (3) March 2008, Pages 489-492) en Vrouwen maken elkaar somber (Gezondheidsnet)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is beroerd gesteld met het aantal vrouwen in de wetenschap, zeker aan de top. Dat wisten we eigenlijk al, maar in het kader van Internationale Vrouwendag op 8 maart heeft het Centrum voor Gender en Diversiteit (Universiteit Maastricht) de boodschap verpakt in twee mooi gemaakte maar schokkende infographics. Het dieptepunt: van alle 231 topposities in de wetenschap worden er slechts 13 (dertien!) bekleed door vrouwen. De makers van de posters hopen op duidelijkheid over de streefcijfers en quotering in de wetenschap. Bij de overheid en in het bedrijfsleven heeft dat al – iets – geholpen. Klik op de afbeeldingen voor de grotere pdf.

Vrouwensalaris

vrouwenbestuur

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wie denkt dat meisjes zachtaardig zijn in hun taalgebruik en vooral conflicten proberen te vermijden en de harmonie willen bewaren, heeft het bij het verkeerde eind. Net als degene die denkt dat jongens taal juist gebruiken om status te krijgen en de pikorde te bepalen. Onzin, aldus onderzoekster Ingrid van Alpen (UvA), er bestaat helemaal niet zoiets als typische jongens- en meisjestaal.

Voor haar promotieonderzoek bestudeerde ze de gesprekken van 96 jongens en meisjes in de puberleeftijd. Daarbij was ze niet zozeer geinteresseerd in hun woordkeuze, maar in de sociale functie van hun taalgebruik en hun communicatiestijlen. En die blijken lang niet zo sekse-stereotype als altijd wordt aangenomen. Meiden kunnen bijvoorbeeld keihard zijn als ze voorstellen van anderen neersabelen. Maar ook als ze iets positief vinden, zijn ze directer dan de meeste jongens. Jongens daarentegen doen veel aan ‘male bonding’ door grapjes te maken. Maar liefst 25% van hun gesprekken bestaan uit grappen.

Het is volgens Van Alphen onmogelijk om algemene opmerkingen te maken over jongens- of meisjestaal, zelfs onder pubers die zich over het algemeen juist extreem mannelijk of vrouwelijk gedragen. Zowel hoogleraar Van Ginneken (begin 20ste eeuw) die opperde dat vrouwen anders praten dan mannen omdat ze minder verstand hebben als de feministen van de tweede golf die meenden dat vrouwentaal hun onderdrukking weerspiegelden, krijgen dus ongelijk. Het is overigens niet voor het eerst dat een vooroordeel over taalgebruik (m/v) wordt doorgeprikt: vorig jaar ontdekten Amerikaanse wetenschappers dat vrouwen nauwelijks meer praten dan mannen.

Bronnen: Jongens- of meisjestaal bestaat niet (interview Van Alphen in Taalschrift) en Meisjes- en jongensgesprekken (interview met Van Alphen over haar proefschrift)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vrouwen die rond hun eisprong zitten, vinden een vrijgezel aantrekkelijker dan een gebonden man. Tenminste, als ze zelf al een partner heeft. Vrijgezelle vrouwen hebben geen voorkeur. Dat ontdekten de Italiaanse onderzoekers Bressan en Stranieri toen zij 208 vrouwen vroegen de aantrekkelijkheid van mannen op foto’s te beoordelen. Bij deze foto’s stond aangegeven of de man nog ongebonden was of een relatie had. Wat bleek? Vruchtbare vrouwen vonden de vrije man 15% aantrekkelijker, terwijl vrouwen op een ander punt in hun cyclus met 8% de voorkeur gaven aan mannen met vrouw of vriendin.

De onderzoekers zoeken de oorzaak van dit verschil in seksuele selectie in de prehistorie. “Oervrouwen die zich aangetrokken voelden tot vrijgezelle mannen in plaats van gebonden mannen, hadden meer kans om zwanger te worden en zo deze voorkeur voor vrije mannen door te geven aan hun dochters”, zegt Bressan. Maar waarom hebben vrouwen die geen eisprong hebben op dat moment dan een voorkeur voor mannen met een relatie? Ook daarvoor ligt volgens de onderzoekers de verklaring in de  oertijd: mannen die al lang samen zijn met een vrouw hebben al bewezen dat ze zo’n lange relatie ‘aankunnen’ en zijn daardoor interessanter als partnervervanging dan mannen die na lange tijd nog steeds vrijgezel zijn.

Of deze theorie klopt moeten we afwachten. Hoewel we natuurlijk nooit zeker weten hoe het leven van de prehistorische mens er echt uitzag, kunnen we veel afleiden uit onderzoek in verschillende culturen. Zouden bijvoorbeeld gebonden en vruchtbare Afrikaanse stamvrouwen ook een voorkeur hebben voor vrijgezellen, dan kun je ervan uitgaan dat dit al stamt uit de tijd van onze gemeenschappelijke voorouders. De Italiaanse onderzoekers hebben echter alleen naar Westerse vrouwen gekeken, waardoor het moeilijk wordt een theorie over de oermens te bewijzen.

Bovendien spreken wetenschappers die de invloed van hormonen op het gedrag van vrouwen bestuderen elkaar vaak tegen. Zo ontdekten onderzoekers vorig jaar dat vrouwen tijdens hun eisprong graag hun vruchtbaarheid etaleren door een kort rokje te dragen, maar dat ze tegelijkertijd minder sexy lopen dan normaal om opdringerige mannetjes te weren. Verder onderzoek is dus geen overbodige luxe.

Bron: Nature News en The Best Men Are (Not Always) Already Taken: Female Preference for Single Versus Attached Males Depends on Conception Risk (samenvatting van het onderzoeksartikel van Bressan en Stranieri) Foto: Anna Morderska

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Tot de tweede feministische golf was de literaire wereld een echt mannenbolwerk. En daarna ook, blijkt uit onderzoek van de Groningse promovenda Lenny Vos. Hoewel het aantal vrouwelijke auteurs in de jaren ’70 en ’80 wel degelijk steeg, bleef het percentage schrijfsters gelijk op zo’n 25%. Er gingen in die periode namelijk ook veel meer mannen schrijven. Pas in de jaren ’90 steeg het aandeel van de literaire vrouw naar 35%, zo ontdekte Vos.

Die stijgende lijn is vooral te danken aan kleine, minder prestigieuze uitgeverijen. Zij namen in 1997 veruit de meeste publicaties van vrouwen voor hun rekening. Bij grote, prestigieuze uitgeverijen was maar 12% van de schrijvers van het vrouwelijke geslacht. In 1947 en 1957 waren mannen en vrouwen nog evenredig verdeeld over kleine en grote uitgeverijen. Hier is dus sprake van ‘achteruit emancipatie’.

Het viel onderzoekster Lenny Vos bovendien op dat meer dan de helft van de hobbyschrijvers vrouw is. Die verdeling zie je ook terug in de literaire tijdschriften: meer dan 50% van de publicaties is van een vrouwenhand. “Al zie je ook hier, net als bij uitgeverijen, dat bij de meest gezaghebbende tijdschriften als De Gids en De Revisor het percentage vrouwen een stuk lager ligt dan bij de overige bladen”, aldus Vos.

Hoe meer prestige, hoe minder vrouwen dus. Dat is ook het geval bij literaire prijzen. Schrijfster Mariet Meester becijferde in een artikel in dagblad Trouw dat vrouwen geen kans meer lijken te maken op de AKO literatuurprijs. De afgelopen tien jaar waren de winnaars zonder uitzondering mannen. Zelfs genomineerd worden is al moeilijk: met slechts 15% vrouwelijke genomineerden blijft hun aantal achter bij de gebruikelijk man-vrouwverdeling in schrijversland. Er is dus weinig ruimte voor vrouwen in de wereld van de literatuur.

Bronnen: Vrouwelijke auteurs nog altijd ondervertegenwoordigd in het literaire veld (persbericht n.a.v. promotie Lenny Vos) en En weer was de winnaar geen vrouw (opiniestuk van Mariet Meester in de Trouw)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Wegens groot succes komt deze week de nieuwe druk van het boek ‘Bereik je ideale gewicht voor kinderen en tieners’ van dieetgoeroe Sonja Bakker uit. Prima, zou je denken, want onze kinderen worden steeds dikker en moeten dus op dieet. Toch blijkt uit onderzoek dat lijnen voor kinderen ronduit gevaarlijk is en bovendien averechts werkt. Bezorgde wetenschappers waarschuwen ons ondertussen dat kinderen echt vet nodig hebben om gezond op te groeien, en dat de huidige anti-overgewicht hype tot een stijging in het aantal pubers met eetstoornissen kan leiden. Over liegende cijfers, ongelukkige dikkerds en ouders die hun kinderen uithongeren.

Als je echt van je kind houdt, zeg je vaker nee. Met die boodschap waarschuwde Sire begin 2005 tegen overgewicht bij kinderen. En sinds dat moment hebben ouders – en hun al dan niet dikke nageslacht – geen moment rust meer gehad. In Zwolle meten wetenschappers en GGD 5000 kinderbuiken, om zo overgewicht vroegtijdig te signaleren en te voorkomen. De GGD in Groningen weegt 7000 pubers, om kinderen met ernstige gezondheidsrisico’s op te sporen. Allemaal onder het mom: heel veel kinderen zijn te dik, en ze worden nog steeds dikker ook. Maar is dat wel zo? En wat zijn de gevolgen van dat constant hameren op gewicht?

Professor Inez de Beaufort doet onderzoek naar de ethische kanten van overgewicht en obesitas en maakt zich zorgen. “Dikke mensen dreigen de paria’s van onze samenleving te worden”, zegt ze in Monitor, het medisch publiekstijdschrift van Erasmus MC. En dat geldt niet alleen voor volwassenen, weet ethicus Marieke ten Have. “Op overgewicht rust een negatief stigma, waar ook kinderen onder lijden. Dikke mensen zouden lui zijn, geen zelfbeheersing hebben en onaantrekkelijk zijn. Campagnes tegen overgewicht die de boodschap hebben dat overgewicht slecht is, dat dikke mensen ongezond en ongelukkig zijn, en een kostenpost vormen voor de maatschappij, versterken het negatieve beeld van dikke mensen nog eens. Sociale uitsluiting begint al zeer jong.”

Onderzoek bevestigt de woorden van Ten Have. De Amerikaanse psycholoog Klaczynski toonde met een experiment aan dat kinderen onbewust menen dat overgewicht besmettelijk is. Ze wilden daarom liever geen drankje drinken dat bereid was door een dik leeftijdsgenootje. Ook in de praktijk hebben kinderen vooroordelen over overgewicht. Sociaal psychologen Penny en Haddock ontdekten dat kinderen van vijf tot acht jaar al geen vriendjes willen zijn met het dikke meisje. Ook een slank meisje met dikke vriendinnetjes laten de kinderen liever links liggen. De onderzoekers denken dat kinderen zo jong al liever niet met de dikkerdjes geassocieerd willen worden.

Zelfs dunne kinderen doen aan de lijn

Dat onze overheid via televisie, krant en tijdschrift de ‘oorlog tegen overgewicht’ dagelijks bij ons thuis bezorgt, zal het dikke en eenzame meisje niet helpen. Onderzoek van de Nijmeegse promovenda Doeschka Anschutz ondersteunt dat idee. Jonge kinderen vinden het al belangrijk om dun te zijn, ontdekte zij. Zo belangrijk dat zelfs een kwart van de kinderen met een normaal gewicht aan de lijn doet. “Kinderen nemen die norm over uit hun omgeving, bijvoorbeeld van de media, vrienden op school en hun ouders.”

En daar zijn anti-overgewichtcampagnes mede de oorzaak van. “Ik denk dat deze campagnes ervoor zorgen dat ouders en kinderen meer op hun gewicht gaan letten. Dit is op zich geen probleem, alleen de focus zou niet moeten liggen op het echte lijnen, maar juist meer op gezonde gewoonten.” Ook De Beaufort denk dat al die campagnes juist op kinderen een averechts effect kunnen hebben. “Nu al lopen op schoolpleinen meisjes van dertien rond die aan de lijn doen. Volgens een studie van TNO heeft acht op de tien meisjes van 13 tot 18 jaar wel eens een dieet gevolgd. Ook jonge kinderen met een normaal gewicht en zelfs kinderen met een óndergewicht doen aan de lijn.”

Sonjabakkeren voor kinderen een slecht idee
Maar is dat niet juist het idee? Toegegeven: lijnen als je te licht bent is overdreven, maar in de strijd tegen overgewicht is een dieet toch dé aangewezen methode. Elk pondje gaat immers door het mondje, ook bij kinderen. Dat vindt ook gewichtsgoeroe Sonja Bakker. In haar boek ‘Bereik je ideale gewicht voor kinderen en tieners’ heeft ze voor alle kinderen tussen de vier en achttien jaar een gepast dieetadvies. Van het boek zijn al 65.000 exemplaren verkocht, en de nieuwe druk ligt deze week in de winkel.

De ouders die – voordat ze naar de boekhandel rennen – de moeite nemen om bijvoorbeeld de website van het Voedingscentrum te raadplegen kunnen zichzelf echter de bijna 15 euro besparen. Er valt onder andere te lezen dat “de menu’s [uit het boek van Sonja Bakker] geen gezond eetpatroon vormen voor kinderen. Ze bevatten veel te weinig brood, weinig groente en veel melk(producten). Verder is een dieet in tegenspraak met de algemeen geaccepteerde uitgangspunten voor de aanpak van overgewicht bij kinderen.” Bovendien meent het Voedingscentrum dat kinderen in de groei überhaupt niet op dieet moeten. En daarvoor hebben de voedingsexperts goede redenen. Zo hebben kinderen om te groeien een hoop bouwstoffen nodig.

Dat lijkt een open deur van jewelste, maar toch is het niet altijd vanzelfsprekend. Een aantal jaar geleden bleek dat met name Britse en Amerikaanse ouders, geleid door hun angst voor overgewicht, hun kinderen praktisch lieten verhongeren door ze alleen nog maar eten te geven dat weliswaar vezelrijk maar ook caloriearm en ‘low-fat’ was. Hierdoor kregen de kinderen niet de voedingsstoffen die ze nodig hadden, zodat sommige artsen voor het eerst in hun leven rijke, Westerse kinderen tegenkwamen met bijvoorbeeld Engelse ziekte of kwashiorkor, een aandoening veroorzaakt door een tekort aan eiwitten die ook de typische opgezwollen buikjes bij hongerende kindjes in Afrika veroorzaakt. Het fenomeen ging de geschiedenis in als het ‘muesli belt syndrome’.

Wie echter denkt dat we sindsdien wijzer zijn geworden, komt bedrogen uit. In augustus van vorig jaar kwamen wetenschappers opnieuw met een stevige waarschuwing aan ouders: vergeet niet dat kinderen vet nodig hebben! Uit onderzoek van John Kostyak en zijn collega’s bleek dat de spijsvertering van kinderen iets anders werkt dan bij volwassenen, waardoor hun vetbehoefte groter is. Idealiter bestaat zelfs zo’n 40% van hun eten uit vet. Toch waren de onderzoekers ongerust, omdat ze ook hadden ontdekt dat veel ouders uit angst voor obesitas thuis een strikt ‘low-fat’ regime handhaven.

En ouders zijn niet de enigen die terugschrikken als het gaat om een vetrijk eetpatroon voor kinderen. Zo beveelt de Gezondheidsraad geheel in lijn met het wetenschappelijk onderzoek aan dat 20 tot 40% van het kindermenu uit vetten – het liefst onverzadigd – moet bestaan. Dat komt omdat die vetten nodig zijn voor onder meer een gezonde ontwikkeling van de hersenen. Maar heeft een kind overgewicht, dan mogen vetten ineens maximaal 30 tot 35% van het eten uitmaken. Ze leggen ook uit waarom: “Aanleiding voor dit onderscheid is de bevinding dat een voeding met een lager vetgehalte het lichaamsgewicht kan doen dalen (…) Het effect op het lichaamsgewicht is bescheiden: een voeding met een kwart minder vet doet het lichaamsgewicht dalen met naar schatting gemiddeld twee tot drie kilogram.”

Is er wel een overgewichtepidemie?
Uit de berekeningen van TNO blijkt dat vooral tussen 1997 en 2003 het aantal dikke kinderen flink gestegen is. Er moet volgens hen dan ook snel iets gebeuren tegen de obesitasepidemie. Die conclusie trekt ook het CBS in alweer de derde aflevering van de Landelijke Jeugdmonitor. Er moet sterk worden ingezet op het terugdringen en voorkomen van overgewicht, meldt het CBS. Maar met de CBS-cijfers die deze oproep onderbouwen, is iets vreemds aan de hand. Inderdaad, in 2006 was ongeveer 12% van de kinderen te zwaar en zo’n 3% had obesitas… net als in 1981. Van een drastisch stijgende trend of zelfs een overgewichtepidemie lijkt volgens de cijfers van het CBS dus vooralsnog geen sprake.

‘Do no harm’
De Gezondheidsraad maar ook andere (overheids)instanties zetten dus hoog in op het verliezen van een paar kilo bij een dik kind. Dat klinkt als een sympathiek idee, maar of dat ook zo is, is nog maar de vraag. Meestal vinden we het een goed idee om pas in te grijpen als onomstotelijk is bewezen dat er een probleem bestaat. Artsen bijvoorbeeld weigeren veelal om in een lichaam te snijden als er geen sprake is van een aandoening; je zet nu eenmaal niet je scalpel in een gezond lichaam.

Dat er bij het geven van voorlichting niet gesneden wordt, betekent niet automatisch dat het geen kwaad kan. Dat vindt ook de Australische onderzoekster Jennifer O’Dea. Zij vreest dat er zoveel aandacht is voor overgewicht, dat het lijkt alsof alleen gewicht bepalend is voor de gezondheid van een kind. Zelfbeeld en ontwikkeling zijn bijvoorbeeld even belangrijk. O’Dea verwijst naar de eed van Hippocrates: “Voorlichters moeten erg oppassen dat ze andere gezondheidsdimensies ‘geen kwaad doen’ in hun pogingen obesitas bij kinderen te genezen of voorkomen.”

Anti-overgewichtcampagnes zijn slecht voor zelfbeeld kind
Als een kind met harde hand gewezen wordt op zijn of haar ongewenste extra kilo’s kan dat ten koste gaan van het zelfbeeld, denkt ook Ten Have. Hoewel we maatregelen tegen overgewicht moeten treffen, moeten we ook voorzichtig zijn met de aandacht die overheid, scholen, ouders, maar ook media, schenken aan overgewicht. “Een nadruk op de negatieve effecten van overgewicht draagt het risico van stigmatisering in zich. Neem een maatregel waarbij kinderen tijdens de gymles op de weegschaal worden gezet: zoiets kan niet goed zijn voor het zelfbeeld en de sociale positie van kinderen met overgewicht.”

Alfa – lid van het forum van de Obesitas Vereniging – moest als kind voor een lagere schoolproject voor de klas op een weegschaal en omschrijft dat als traumatisch: “Ik kan alleen maar zeggen dat ik het als kind vreselijk moeilijk vond als dat werd besproken. Ik was uiteraard met afstand het zwaarst van iedereen. Afgrijselijk heb ik dat gevonden.”

Ook de wetenschap heeft nog wel het een en ander af te dingen op de onschuld van anti-overgewichtcampagnes. De Gezondheidsraad schrijft in haar advies over overgewicht en obesitas uit 2003 over een onderzoek van Pierce en Wardle onder obese Londense schoolkinderen van negen tot elf. Kinderen die vonden dat ze zelf verantwoordelijk waren voor hun overgewicht, hadden een lagere zelfwaardering dan kinderen die hun overgewicht toeschreven aan externe factoren.

In dat licht is het bijzonder spijtig dat voorlichtingscampagnes die zich richten op kinderen juist de eigen verantwoordelijkheid keer op keer benadrukken. Daar worden kinderen namelijk niet dunner maar wel ongelukkiger van, en bovendien is het nog maar de vraag of ze er zelf echt iets aan kunnen doen. Professor O’Rahilly ontdekte namelijk dat bij erg dikke mensen de oorzaak vooral in de genen ligt. Je overgewicht toeschrijven aan externe factoren is dan niet alleen beter voor je zelfwaardering, maar ook terecht.

Aandacht voor gewicht vergroot risico op eetstoornissen
Alle aandacht voor dikke kinderen in de media draagt bovendien bij aan een cultuur waarin er overmatig veel aandacht is voor voedsel, gewicht en figuur. Wanneer deze cultuur zich ook binnen het gezin manifesteert – wat campagnes als ‘zeg vaker nee’ nastreven – levert dat een situatie op waarvan wetenschappers menen dat het een risicofactor is voor het ontwikkelen van een eetstoornis. Dat lijkt misschien wat vergezocht, maar is niet zo onwaarschijnlijk als je bedenkt dat er een hele generatie mollige kinderen is die bijna continu verteld wordt dat er iets aan hen mankeert. Een cultuur waarin buiten spelen en sporten normaler is dan overdag televisie kijken helpt kinderen – dik of dun – meer dan steeds maar weer aandacht voor gewicht en eten.

De Beaufort deelt deze zorgen. “Te veel nadruk leggen op een gezond gewicht en een slanke lijn zou een toename kunnen veroorzaken van anorexia onder pubers, een kwetsbare groep voor wie ‘uiterlijk’ en ‘identiteit’ sterk zijn verbonden.” Anschutz voegt daaraan toe: “Jonge kinderen moeten zo min mogelijk geconfronteerd worden met de heersende slankheidsnorm. Het is belangrijk dat ze zich goed voelen met hun lichaam. Gezond eten is natuurlijk altijd goed, als het maar niet is om ‘dun’ te zijn.”

“Zeg vaker nee” is dus niet zo’n onschuldige boodschap als het lijkt. Het risico bestaat dat ouders te ver doordraven in hun poging om hun kinderen te behoeden voor overgewicht. De kans is groot dat we toestaan dat veel kinderen ongelukkig worden of in het uiterste geval psychisch zo in nood komen dat ze een eetstoornis ontwikkelen. En dat allemaal in een strijd tegen een vijand die misschien niet eens bestaat, uit angst voor te dikke kinderen, aangewakkerd door een hoop mediageweld.

Sonja Bakker wilde ondanks herhaald verzoek niet reageren.

Dit artikel verscheen op 25 februari 2008 op Kennislink

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.