Hebben we rijke mensen nodig? Volgens sommige lezers wel. Ze waren het oneens met de column waarin ik rijke mensen een probleem noemde: ze betalen te weinig belasting en vernietigen teveel planeet. Ik stelde voor om dit euvel op te lossen door een bestaansmaximum in te stellen: je mag genoeg houden om buitengewoon jofel te leven, maar alles wat je daarbovenop nog bezit, moet je afstaan.
Kortzichtig, zei iemand, want zo jaag je alle welgestelden fluks het land uit. En dat is geen blits plan, want als rijke mensen flink verdienen, worden we daar allemaal beter van. Een interessante theorie, die ook wel bekend staat als de trickle down economy of doordruppeleconomie. Het idee is dat als je rijken maar lekker veel geld laat hebben, ze dat gaan investeren, waarop het sijpelen begint: poen schept marktkansen, banen, economische groei, iedereen profiteert, en we leefden nog lang en welvarend.
Eén akkefietje: het werkt niet. De afgelopen decennia zijn veel landen doordruppelbeleid gaan voeren: ze verlaagden de belastingen voor rijkelui en grote bedrijven, en leunden achterover in de blijde verwachting dat armoede nu vanzelf uitgelekt zou raken. Maar helaas, schrijft econoom Ha-Joon Chang in 23 dingen die ze je niet vertellen over het kapitalisme, de groei nam hierdoor niet toe maar juist af. En wat er aan groei was, hielden de rijken lekker voor zichzelf. De ongelijkheid werd groter en dat hele druppelgedoe bleek eigenlijk een omgekeerde Robin Hood-actie: een manier om het geld van de armen aan de rijken te geven.
Maar wacht, schreef een andere lezer: als je een bestaansmaximum invoert, dan is er voor ondernemers geen prikkel meer om te innoveren. En zonder innovatie geen vooruitgang. Dat zou spijtig zijn, maar klopt het wel? Het argument stoelt op een nogal deprimerend mensbeeld: dat we alleen de mouwen opstropen als er bergen kapitaal in het verschiet liggen. Dit lijkt mij wat al te mistroostig. Elke dag gaan er immers talloze mensen naar hun werk zonder uitzicht op vermogens van privéjet-achtige proporties: boswachters, huisartsen, vuilnismensen, noem maar op. Ze werken omdat ze dat fijn vinden, belangrijk, omdat ze weten dat ze nodig zijn. Waarom zou dat voor innoverende ondernemers anders zijn?
Het antwoord is: niet. Zo interviewde onderzoeker Eleftherios Soleas 30 Canadese innovators: voor geen van hen was geld verdienen de voornaamste drijfveer. Dat dit wel zo lijkt, komt doordat ons beeld van innovatie is gekaapt door bespottelijke raketbouwende tech-kapitalisten. Dat levert een eenzijdig verhaal op, zegt Soleas: ‘Ik ben er vrij zeker van dat we het vuur niet hebben leren temmen om stinkend rijk te worden en jachten te kopen.’
Oké, zei een laatste lezer, maar rijke mensen hebben hun geld gewoon verdiend door slim en hard te werken. We zouden hen moeten bewonderen, niet belasten. Dat klinkt sympathiek, maar is rijkdom echt een kwestie van verdienste? Ik betwijfel het. Zo is er de mazzelfactor. Waar je bent geboren, met welke talenten, in welke gezondheid, hoe je bent grootgebracht, schrijft filosoof Ingrid Robeyns in Rijkdom, het maakt allemaal uit voor je kans op succes. Net als wat je erft, zowel qua vermogen als qua connecties.
Bovendien is rijk worden geen individuele bezigheid. ‘De meeste fortuinen zijn niet mogelijk zonder een beroep te doen op technologie en instituties die door anderen zijn bedacht’, stelt Robeyns. Geslaagde rijkelui zeggen graag dat ze op de schouders van de Groten der Aarde staan. Maar prestaties ontstaan niet in een vacuüm. Geen winst zo vet of hij is mede mogelijk gemaakt door onze collectieve infrastructuur, onderwijs, zorg, enzovoorts. Ja, je staat als superinnovatieve multimiljonair op grote schouders, maar je staat ook de schouders van stratenmakers, schoonmakers, kleuterjuffen, oma’s en verpleegkundigen. Waarom zou het dan rechtvaardig zijn dat jij daar in je uppie bijna alle vruchten van plukt? Niemand kan zelf rijk worden, dus niemand hoort zelf rijk te zijn.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.