dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Eigenlijk had het voorpaginanieuws moeten zijn. Twee Britse wetenschappers van de University of York kwamen onlangs met een publicatie waarin ze een van de laatste bolwerken der evolutiepsychologie vakkundig deden imploderen. Het betrof een onderzoek naar partnervoorkeur. Al sinds het eind van de jaren tachtig is de psychologengemeenschap ervan overtuigd dat mannen al sinds de prehistorie een mooie, jonge vrouw verkiezen (waarmee het goed kindertjes maken is), terwijl vrouwen van oerher een rijke man met veel status prefereren (die ze adequaat zal beschermen tegen onheil assorti).

Dat dachten evolutiepsychologen niet zomaar. In 1989 had de Texaanse hoogleraar David Buss de taak op zich genomen om in maar liefst 31 landen mensen te vragen naar hun partnervoorkeuren, met bovengenoemde conclusies als uitkomst. In 2004 verschenen de eerste scheurtjes in Buss’ crossculturele rondgang, toen onderzoekers Rosalind Barnett en Caryl Rivers in hun boek ‘Bij gelijke geschiktheid’ onthulden dat de studie qua aanpak niet helemaal deugde. Zo had Buss veel meer westerse dan niet-westerse mensen ondervraagd, maar bij het berekenen van de gemiddelde partnervoorkeur niet gecompenseerd voor deze scheve verhouding. Dat deed bij Barnett en Rivers het vermoeden rijzen dat hij eerder een seksestereotype had ‘ontdekt’ dan een gedragspatroon dat al sinds het eerste verrijzen van homo sapiens in de mens ingebakken zat.

De publicatie uit York beaamt dit vermoeden: cultuur blijkt op liefjesgebied inderdaad veel belangrijker dan eventuele evolutionaire bagage. Dat zagen de onderzoekers toen ze de partnervoorkeuren die Buss had gevonden nogmaals op de statistische pijnbank legden, waarbij ze keken of er een verband was tussen die voorkeuren en de mate van vrouwenemancipatie in een land. Het idee: naarmate de seksen gelijkwaardiger worden, zullen ook de wensen die mensen hebben voor een toekomstig lief minder uiteen lopen.

Dat bleek te kloppen. In landen met een lage emancipatiegraad (Indonesië bijvoorbeeld) zagen de Britse wetenschappers een voorkeur voor rijke mannen en jonge vrouwen, terwijl in landen met een hoge emancipatiegraad (zoals Finland) de vrouwen mannelijk schoon hoger aansloegen en mannen juist intelligentie en status in een geliefde meer gingen waarderen. Conclusie: naarmate mannen en vrouwen in een samenleving meer gelijk worden, gaan ze hetzelfde willen. En trouwens ook hetzelfde kunnen: vier jaar geleden bleek bijvoorbeeld al dat de wiskundekloof tussen jongens en meisjes in landen met een hoge emancipatiegraad is verdwenen.

Deze doorslaggevende invloed van emancipatie en gelijkheid draagt bij aan het langzame maar zekere faillissement van de evolutiepsychologie. Modern gedrag blijkt niet onherroepelijk voort te komen uit prehistorische gedragspatronen die mettertijd een aangeboren onderdeel zijn geworden van het menselijk brein. Eerder lijkt het erop de mens geëvolueerd is om in te spelen op de kansen en mogelijkheden die hem in zijn omgeving en in de maatschappij worden geboden. Een gedachte die ook buiten het man-vrouwvraagstuk implicaties heeft voor de maakbaarheid en de flexibiliteit van het menselijk handelen. Een optimistisch idee, waarvan ik vind dat het meer aandacht verdient. Bij deze.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De roodkeelsialia is een klein vogeltje dat, anders dan de soortnaam doet vermoeden, met name te herkennen is aan zijn blauwe veren. De taken tussen de mannetjes en de vrouwtjes zijn netjes verdeeld. Voordat het paarseizoen begint, knokken de kerels om de schaarse nestplekken. Dat is handig, want zonder nest ziet een sialiavrouwtje hem niet staan. De mannetjes, op hun beurt, ruilen de schaarse nestplek voor seks. De mannetjes zonder nest blijven moederziel alleen over.

Dat is zielig, dachten een paar voorbijpasserende homo sapiens, en bouwden nestkastjes, zodat het volgende jaar alle sialiamannen aan de vrouw konden geraken. Dat was op papier een heel leuk idee, ware het niet dat deze ingreep de hele sialiacultuur op zijn kop zette. De dames waren niet meer onder de indruk van de mannetjes met nest, en begonnen aanvullende eisen te stellen aan de sialiaventjes. Niet de nestbezitters maar de beste vaders werden de lentes daarop het populairst. De mannetjes pasten hun gedrag overeenkomstig aan en zorgvaderden er voor het eerst in hun vogelleventje lustig op los. De vrouwtjes daarentegen, verloren al hun eerdere interesse in monogamie en doken massaal hun buurmans nestkast in.

Ik vertel dit niet omdat ik een stiekeme passie voor blauwe vogeltjes heb. Wat dit voorbeeld laat zien is hoezeer ons gedrag samenhangt met onze omgeving. We mogen dan misschien ons brein zijn, maar we zijn evenzeer de situatie waarin we zitten, de opvoeding die we krijgen, en de cultuur waarin we leven.

Dit wordt nergens zo duidelijk als in het wetenschappelijk deelgebied waar ik me in heb gespecialiseerd: seksualiteit en gender. Vele mensen, waaronder professor Swaab, zijn van mening dat man-vrouwverschillen en seksuele voorkeur zijn aangeboren. Over het feit dat meisjes in onze cultuur meer met poppen spelen en jongens meer met auto’s, schrijft hij bijvoorbeeld: “De preferentie voor speelgoed is ons dus niet opgedrongen door de maatschappij, maar is in ons brein geprogrammeerd om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden, zoals op het moederschap bij het meisje, en op vechten en meer technische taken bij het jongetje.” Over seksuele oriëntatie schrijft hij: “Hoewel er vaak verondersteld werd dat ook de ontwikkeling na de geboorte van belang zou zijn voor onze seksuele oriëntatie, ontbreekt hiervoor ieder bewijs.”

Op beide zaken wil ik wel wat afdingen. Laten we beginnen bij de speelgoedvoorkeuren van jonge kinderen. Er zijn wat onderzoeken die op het eerste gezicht lijken Swaabs woorden te bevestigen. Zo is er een experiment gedaan waarbij groene meerkataapjes meisjes- en jongensspeelgoed aangeboden kregen – Swaab noemt het in zijn boek en zegt hierover: “De vrouwtjesapen kozen bij voorkeur de poppen (…) terwijl de mannetjesapen meer interesse hadden voor het spelen met de autootjes en een bal.”

Wie de studie erbij pakt, ziet dat dit een wat merkwaardige samenvatting van de resultaten was. Het speelgoed dat favoriet was bij de jongensapen, was namelijk een pluche knuffelhond, dat de onderzoekers in de categorie ‘neutraal speelgoed’ hadden geplaatst. Naar menselijk model, want vanuit een aap geredeneerd lijkt zo’n knuffelbeest natuurlijk veel meer op een babyaap dan een mensenbabypop. Na de voorkeur van de jongetjesmeerkatten voor de ‘neutrale’ hondenknuffel volgden, op een gedeelde tweede plaats, de bal, een pannetje, en een autootje. Die pan was overigens ingedeeld als ‘vrouwelijk’ speelgoed, maar wederom is het de vraag hoe de meerkatjes dat moesten weten, want die staan niet bekend om hun kookkunsten. De meisjesmeerkatten gingen in eerste plaats voor het vrouwelijke pannetje, op de voet gevolgd door de ‘neutrale’ knuffelhond en pas op de derde plaats voor de pop.

Wat we hier zien is geen voorbeeld van goed onderzoek, maar van wetenschappers die hun westerse bril niet kunnen afzetten. Dat gebeurt vaker in het onderzoek naar man-vrouwverschillen en seksuele oriëntatie. Als beide zaken echt in ons brein “ingeprogrammeerd” waren als gevolg van honderdduizenden jaren aan evolutie, dan zou je verwachten dat homoseksualiteit en genderrolverdelingen overal ter wereld ongeveer op dezelfde manier tot uiting zou komen. Niets is minder waar. Bij het jager-verzamelaarsvolk de Agta was het gebruikelijk dat de vrouwen uit jagen gingen. Kinderen die nog de borst kregen, namen ze mee op hun rug. Grotere kinderen bleven achter bij oma of papa. Bij de Efe uit de Democratische Republiek Congo vissen de vrouwen, passen puberjongens op hun babyzusjes en leren jongens en meisjes beiden boogschieten. Of neem de Aka, een jager-verzamelaarsvolk in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Vaders houden hun zuigelingen 20 procent van de tijd vast, en 50 procent van de tijd binnen handbereik.

Hun houding ten opzichte van seks veroorzaakte vorig jaar enige rimpelingen in het denken over homoseksualiteit als verschijnsel dat zich onttrekt aan invloeden na de geboorte, zoals cultuur. Bij de Aka komt het namelijk niet voor – niet omdat ze het afkeuren, maar omdat seks bij hen niet zo gekoppeld is aan genot als bij ons. Voor hen is voortplanting cultureel gezien het absoluut belangrijkere doel, vandaar ook dat Aka-mannen maar liefst drie keer per nacht moeten presteren, anders is hun vrouw teleurgesteld. ‘Het werk van de penis is om een kind te vinden’, zei een van de Aka-mannen. Met twee mannen gaat dat niet; de mogelijkheid van homoseksualiteit leek volgens de veldantropologen niet in ze op te komen.

Deze voorbeelden laten de rijkdom zien van het menselijk gedrag in wisselende omstandigheden. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de manier waarop wij in onze westerse cultuur met gender en seksualiteit omgaan meer evolutionair en minder cultureel geïnspireerd is dan de manier van de Agta, Efe of Aka. Sterker nog, volgens hersenwetenschappers als Joe Henrich zijn wij mondiaal gezien de hersentechnische uitzondering: veruit de meeste breinen groeien niet op in een omgeving die ‘WEIRD’ is zoals de onze: western, educated, industrialized, rich, democratic. Toen ik Henrich hiernaar vroeg, zei hij te verwachten in de nabije toekomst substantiële culturele verschillen in het brein te vinden. ‘De hersenen van mensen uit andere plaatsen laten in hetzelfde experiment verschillende reacties zien’, zei hij.

Het is belangrijk dat we ons blijven realiseren dat vrijwel alle kennis over ons brein, voortkomt uit onderzoek met blanke, westerse en vaak hoogopgeleide proefpersonen. Antropologisch onderzoek laat zien dat dit onze kijk op onze hersenen en ons gedrag kleurt, en wel zodanig, dat we de invloed van onze westerse cultuur onderschatten en de invloed van biologie en evolutie overschatten.

We zijn dan misschien ons brein, maar ons brein – m/v – is een door en door cultureel orgaan. En dat geeft alle reden om te denken dat gender en seksualiteit niet “voorgeprogrammeerd” zijn, maar ten zeerste beïnvloed worden door de wereld om ons heen. Niet nature, maar nurture. Niet aangeboren, maar aangeleerd. Niet de biologie, maar de omgeving.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Achttien jaar was ik, toen ik vanuit mijn studentenkamer snikkend mijn moeder belde omdat ik niet ongesteld was geworden. Ze kwam meteen en reed me in haar autootje naar het ouderlijk huis. De onderweg aangeschafte zwangerschapstest bood duidelijkheid: ik was niet in verwachting. Een opluchting, want ik was jong, student, en mijn toenmalige relatie rammelde aan alle kanten. Wat had ik in hemelsnaam gemoeten als ik wel zwanger was geweest? Een abortus was voor mij geen optie; ik kom me niet voorstellen dat ik een pril levensbegin uit mijn eigen schoot zou laten verwijderen.

Hoe anders was mijn leven tien jaar later: een fantastische man, twee prachtige dochters, een journalistieke carrière. Toch voelde ik me weer precies zoals die dag in mijn studentenkamer. Met onvaste stem vertelde ik mijn lief dat ik ondanks mijn trouwe Pilslikkerij vijf dagen over tijd was. M’n jongste was op dat moment een paar maanden oud. Elke nacht was een gebroken nacht. De pijn van de spoedkeizersnede, de bekkeninstabiliteit tijdens de zwangerschap en de angst die ik voelde toen we met spoed naar het ziekenhuis reden omdat ik in de achtste maand de kleine niet meer voelde bewegen, lagen nog vers in mijn geheugen. En terwijl ik met mijn man sprak, wist ik: als ik zwanger ben, ga ik ervoor zorgen dat dit kind niet geboren wordt. Ons gezin voelt af. De gedachte aan een nieuwe bewoning van mijn baarmoeder vervulde me met weerzin. Ik ben te moe, te rauw en te klaar.

De Republikeinse politici die vorige week in het nieuws kwamen vanwege hun abortusstandpunten hebben overduidelijk geen idee hoe dit voelt. Senaatskandidaat Todd Akin viel vooral op door zijn malle standpunt dat vrouwen van verkrachting niet zwanger kunnen worden, en dat verkrachting dus geen legitieme grond is voor abortus. En ook vice-presidentskandidaat Paul Ryan heeft een bijzonder vrouwonvriendelijk abortusverleden, schreef het Amerikaanse tijdschrift Mother Jones. Zo stemde hij als afgevaardigde voor elk wetsvoorstel dat het recht op abortus zou inperken – zelfs als het leven van de moeder in gevaar is.

Ook in Nederland zijn er partijen die vrouwen graag het recht op abortus zouden ontzeggen. Elke keer dat ik mannelijke politici daarover hoor praten, denk ik aan de dagen dat ik dacht dat ik die keuze moest gaan maken. Beide keren wist ik tot in het diepst van mijn botten wat er moest gebeuren; een oerlijfelijk weten dat zo verstrengeld was met mijn lichamelijke soevereiniteit, dat elke andere optie uitgesloten was.

Mannen kunnen niet – nooit – weten hoe het voelt om te moeten beslissen of je tegen je zin in een levend wezen in je eigen diepste binnenste gaat laten groeien. Een ongewenste zwangerschap is geen rit die je even uitzit. Alleen al daarom zouden de heren politici zich verre moeten houden van anti-abortusuitspraken. Die beslissing komt alleen de vrouw toe die de klus moet klaren. Vrouwen zijn geen slaven: niemand mag hun lichamen dwingen te baren. Een zwangerschap kan en mag geen verplichting tot moederschap scheppen. Caitlin Moran verwoordde in haar boek How to be a woman prachtig waarom: “Ik kan het niet eens zijn met een samenleving die me zou verplichten om te gokken hoe goed ik kan liefhebben als ik daartoe gedwongen word.”

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zelfs als we weten waarom we struikelen, vinden we nog steeds een manier om te vallen.’ Deze prachtige zin is een citaat van Jonah Lehrer, voormalig journalistiek superster en bestsellerauteur, die als specialist in psychologie en hersenwetenschappen schreef voor de meest prestigieuze tijdschriften en kranten ter wereld. De afgelopen weken is hij met duizelingwekkende vaart van zijn voetstuk gevallen.

Het begon in juni, toen aan het licht kwam dat hij sinds zijn aanstelling bij het tijdschrift The New Yorker steeds hele alinea’s overschreef uit zijn eigen oude artikelen. Zelfplagiaat is tot daar aan toe, maar vervolgens onthulde journalist Michael Moynihan dat Lehrer in zijn meest recente boek ‘Imagine’ een aantal citaten van Bob Dylan uit zijn duim had gezogen. Hiermee geconfronteerd jokte Lehrer dat hij via Dylans manager toegang had gekregen tot een speciaal archief, waaruit de anekdotes en citaten kwamen. Moynihan groef verder, ontdekte dat dit niet waar was, waarop Lehrer zijn bedrog toegaf: “Ik raakte in paniek. Het spijt me heel erg dat ik heb gelogen.”

Onthulling op onthulling
En er was meer. Lehrers laatste twee boeken bleken vol neurowetenschappelijke fouten te staan. In meerdere artikelen had hij zelfverzonnen informatie toegevoegd aan bestaande anekdotes zodat ze beter in zijn verhaal pasten. Onthulling volgde op onthulling. Lehrer nam ontslag bij The New Yorker, zijn Amerikaanse uitgever haalde ‘Imagine’ uit de schappen. In Nederland besloot men het boek niet meer bij te drukken.

Maar veel interessanter dan de individuele boevigheid van Lehrer is hoe dit kon gebeuren. Er werd geopperd dat de faam die Lehrer ten deel viel als sterschrijver hem te veel was geworden. Om aan de verwachtingen te voldoen, zou hij begonnen zijn de journalistieke kantjes eraf te lopen en feiten te verzinnen om nog mooiere verhalen te kunnen vertellen. Ik zie gelijkenissen met de zaak-Diederik Stapel: alweer een hoogvlieger die onder de hoge druk bezwijkt en feiten inruilt voor beeldschone conclusies.

Ted-cultuur
Journalist Felix Salmon brengt Lehrers werkwijze in verband met wat hij de ‘Ted-cultuur’ noemt. In de beroemde Ted-talks geven schrijvers, wetenschappers en zakenlieden onder de slogan ‘ideas worth spreading’ vakkundig gelikte lezingen vol fraaie anekdotes over hun Ene Grote Idee. Elke lezing weer vallen alle puzzelstukjes op hun plek en oogt de wereld even heel wonderbaarlijk. De immense populariteit van Ted – de toplezing is online meer dan 11 miljoen keer bekeken – geeft aan hoeveel mensen behoefte hebben aan zo’n aangeharkt universum. Blijkbaar zitten slechts weinigen te wachten op het cognitieve ongemak van de realiteit, met haar rommeligheden en tegenstrijdige feiten. Dus worden de Ted-sprekers, en tot hun ontmaskering ook de Lehrers en Stapels van deze wereld, als helden onthaald.

De prijs is, aldus politicoloog Evgeny Morozov, dat de ‘ideas worth spreading’ verworden tot ‘ideeën die geen voetnoot nog kan ondersteunen’. Als de verleiding groot genoeg is, maken de bejubelde sprookjesvertellers in de Ted-cultuur de werkelijkheid ondergeschikt aan hun prachtige verhalen en grootse ideeën.

Met zijn kennis van de psychologie moet Lehrer geweten hebben hoeveel mensen op dit punt struikelen. Maar dat weerhield hem er niet van te vallen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

“Met deze bezuiniging kunnen ze me net zo goed de zelfmoordpil van Drion geven.” Dat was de reactie van Pompe-patiënt Monique Pijnacker Hordijk op het uitgelekte conceptvoorstel van het College voor Zorgverzekeringen om het peperdure medicijn tegen haar vorm van de ziekte niet meer te vergoeden. Patiënten met de ziekte van Fabry idem dito.

De discussie die vervolgens losbarstte heb ik vanaf de zijlijn gevolgd, vol twijfels over de  dilemma’s die prijskaartjes aan mensenlevens altijd oproepen. “Zorgen voor zieken en kwetsbaren is een teken van beschaving”, zei een vriend, waar ik van harte mee instemde. “Alles van waarde is weerloos”, citeerde medisch journalist Aliëtte Jonkers de dichter Lucebert op haar blog op artsennet.nl. Ze stelde voor eerst eens te kijken waarom die medicijnen voor Pompe en Fabry zo duur zijn: in 2010 kostte het 55 miljoen terwijl er maar enkele honderden patiënten zijn. Helemaal mee eens.

Maar ik ben het ook eens met mensen die wel iets zien in het niet meer vergoeden van Pompe- en Fabry-medicijnen. Wetenschapsjournalist Elmar Veerman redeneerde op twitter bijvoorbeeld: het kost 15 miljoen om een volwassen Pompe-patiënt omgerekend één kwalitatief goed levensjaar te geven. Als we daar de grens niet trekken, waar dan wel? Kan dat geld elders niet meer goeds doen? “We laten namelijk heel veel mensen wel creperen.”

Inderdaad: wie 55 miljoen heeft, heeft de verantwoordelijkheid om die zo efficiënt mogelijk in te zetten. Aan de andere kant: die 55 miljoen is er niet zomaar, die moet iemand eerst afpakken van kwetsbare patiënten die kunnen sterven als gevolg van die beslissing.

Dit doet me denken aan een klassiek dilemma, populair onder psychologen die moreel gedrag bestuderen. Een op hol geslagen trein dendert op een perron met vijf mensen af, die zeker zullen doodgaan als niemand ingrijpt. Jij hebt een knop, waarmee je een wissel kunt omgooien. De mensen zijn gered, de trein rijdt verder op een ander spoor. Nadeel: daar staat een man, die zal sterven als gevolg van de wissel. De meeste mensen kiezen ervoor om de knop toch in te drukken, want: één dode is beter dan vijf.

Dat ligt anders wanneer je geen knop voor je hebt, maar naast de man op de spoorbrug staat. Wederom is het leven van vijf mensen in gevaar, tenzij jij hem over de reling kiepert, zodat zijn levenloze lichaam de trein doet ontsporen. Hiertoe is bijna niemand bereid. Onze emotionele weerzin tegen het eigenhandig om hals helpen van een voorbijganger wint het van de rationele rekensom over buiten je blikveld gewonnen en verloren levens.

Het leidt geen twijfel dat buiten ons blikveld vele duizenden mensen leven en sterven door politieke keuzes. Als een kabinet bezuinigt op ontwikkelingshulp zal dat levens kosten doordat voedsel, schoon drinkwater en goede gezondheidszorg schaarser worden. Deze beslissing kan alleen genomen worden omdat hij moreel gezien vergelijkbaar is met de wisselknop indrukken: je hoeft niemand in de ogen te kijken. Mensen met Pompe of Fabry moeten echter eigenhandig voor de morele trein worden gegooid. Hun vergoeding stopzetten is zeker de meest rationele optie. Het lijkt er echter niet op dat politici daar emotioneel toe bereid zijn. Dat stelt me gerust. Maar of het ook juist is, weet ik niet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Praktisch haar, verstandige schoenen en een houthakkershemd. Zo ziet het clichébeeld van de prototype lesbische vrouw er ongeveer uit. De aanname die aan dat beeld ten grondslag ligt is dat lesbiennes een soort heteromannen zijn, maar dan zonder piemel. Dat klinkt stereotiep, als iets dat alleen mensen denken die nog nooit een lesbische vrouw in het wild hebben gezien. Toch deelt het gros van de wetenschappers diezelfde aanname. Homoseksualiteit, zo gaat de redenering, is een vorm van ‘genderomkering’: al voor hun geboorte zijn onder invloed van met name testosteron de hersenen van homomannen vervrouwelijkt, en die van lesbiennes vermannelijkt. Maar steeds meer onderzoekers twijfelen aan het bewijs dat lesbiennes onder invloed van een hoge dosis prenataal testosteron op heteromannen zijn gaan lijken.

 

Een van de onderzoekers die vindt dat de huidige theorie nuancering behoeft, is neurowetenschapper Simon LeVay. Hij ging in 1991, in navolging van onder meer Dick Swaab, op zoek naar een homogebiedje in de hersenen van overleden mannen van beider oriëntaties. Hij vond er een – niet dezelfde als Swaab, overigens – en was op slag wereldberoemd. Twee jaar geleden schreef hij een boek, Gay, straight, and the reason why, over dit onderzoek en de vele andere studies die er gedaan zijn naar de oorzaak van homoseksualiteit.

 

In dat boek zet hij alle bevindingen rondom genderomkering op een rijtje. Lesbiennes hebben iets meer grijze massa in hun hersenen dan heterovrouwen, hoewel niet zoveel als heteromannen. Hun amygdala (het emotiecentrum van het brein) gaat qua grootte ook richting man, en reageert bovendien samen met de hypothalamus (waar onder andere seksueel gedrag wordt geregeld) heteroman-achtig wanneer ze vrouwenferomonen ruiken.

 

Maar als lesbiennes in een hersenscanner erotische foto’s van vrouwen te zien krijgen, reageert hun brein juist weer precies zo als dat van een heterovrouw die naar erotische mannenfoto’s kijkt. Hetzelfde geldt voor hun vagina’s. Net als bij heterovrouwen zijn die weinig kieskeurig: ze raken extra doorbloed – een teken van opwinding – van erotiek van alle typen, ook als er seks te zien is die niet past bij hun eigen voorkeur. Of er nu vrijende mannen, heterostellen, lesbische vrouwen en zelfs apen te zien zijn, de vagina floept aan. Mannenpenissen daarentegen komen alleen omhoog voor porno die past bij de oriëntatie van de eigenaar.

 

Ook op psychologisch vlak regeert de onduidelijkheid. Taalvaardigheid staat te boek als een echt vrouwending, maar lesbische vrouwen scoren er net zo slecht op als heteromannen. Dat levert punten op voor de genderomkeringstheorie, die meteen weer moeten worden ingeleverd omdat lesbiennes op test voor ruimtelijk inzicht – een heteromannending – nauwelijks beter scoren dan heterovrouwen. Kortom: of we nu kijken naar het brein of naar gedrag, we worden niet verpletterend door eensluidend bewijs voor de testosteron-maakte-lesbiennes-tot-piemelloze-heteroman-theorie.

 

Het probleem is wellicht dat we verschillende typen lesbiennes te veel over één kam scheren, mailt LeVay vanuit zijn tent in Yosemite Park. Lesbische vrouwen (en homomannen trouwens ook) noemt hij een psychologische collage van zowel eigenschappen die typisch zijn voor hun sekse, en eigenschappen die atypisch zijn. Die collage is voor hem overigens geen reden om de twijfelen aan het idee dat homoseksualiteit voor de geboorte ontstaat onder invloed van testosteron. ‘Ik denk dat die hypothese vrij goed bewezen is.’ Vervolgens nuanceert hij: ‘Maar het kan zijn dat het niet het hele verhaal is, en het zou voor sommige niet-heterovrouwen een grotere rol kunnen spelen dan voor andere.’

 

LeVay verwijst naar een studie van een collega-onderzoeker, Marc Breedlove, hoogleraar neurowetenschap aan Michigan State University, die keek naar de lengteverhouding tussen de wijsvinger en de ringvinger van lesbische vrouwen. Bij mannen is die verhouding kleiner dan bij vrouwen; een verschil dat in verband is gebracht met testosteronblootstelling in de baarmoeder. Bij lesbiennes met een meer mannelijke identiteit – ‘butch’, in het Engels – is die vingerverhouding lager dan bij de qua identiteit meer vrouwelijke ‘femme’-lesbiennes. ‘Dat is een aanwijzing dat we aandachtiger moeten kijken naar individuen, in plaats van uit te gaan van brede groepen als “homo” of “hetero”.’

 

Dat is precies wat psycholoog Lisa Diamond van de University of Utah heeft gedaan. In haar boek Sexual fluidity vertelt ze hoe ze voor haar onderzoek honderd vrouwen meer dan tien jaar volgde, om te kijken hoe hun seksualiteit zich zou ontwikkelen. De meerderheid van die vrouwen was niet heteroseksueel. De uitkomsten van dat onderzoek, en het bestuderen van een hele berg literatuur over vrouwelijke seksualiteit, hebben haar kijk op ‘de lesbienne’ grondig verandert.

 

Zo blijkt de vrouwelijke seksualiteit, zoals de titel van haar boek al doet vermoeden, een stuk vloeibaarder te zijn dan die van mannen; iets wat zowel geldt voor lesbiennes als voor heterovrouwen. Met ‘vloeibaar’ bedoelt Diamond dat vrouwen die verlangen, gedrag en identiteit lang niet altijd met elkaar overeenkomen. Uit een onderzoek uit 2011 van Boise State University psychologiehoogleraar Elizabeth Morgan bleek bijvoorbeeld dat van de jonge, hoogopgeleide heterovrouwen zestig procent zich aangetrokken voelt tot andere vrouwen. Van deze groep gaat lang niet iedereen ook op lesbische vrijersvoeten, en zelfs vrouwen die dat wel deden noemen zich niet altijd lesbisch.

 

Bovendien veranderen verlangen, gedrag en identiteit gedurende een vrouwenleven; waar mannenhomoseksualiteit meestal een vrij stabiel gegeven is, willen vrouwen nog wel eens van voorkeur wisselen. Bij de niet-heteroseksuele vrouwen die Diamond volgde, veranderde twee derde minstens één keer van identiteit. Dat kon alle kanten op zijn: van lesbisch naar bi, van bi naar hetero, van hetero naar lesbisch. Een van de weinige patronen die Diamond erin kon herkennen was dat de seksualiteit van vrouwen naarmate ze ouder worden minder helder gedefinieerd raakt: steeds meer vrouwen voelen zich thuis in de categorie ‘ongelabeld’: niet precies hetero, niet exact lesbisch, en ook niet echt bi. Dit in tegenstelling tot wat onderzoekers op basis van de testosteron- en genderomkeringsgedachtes vaak aannemen: dat iemands ware oriëntatie ontdekt kan worden, en biseksualiteit of ongelabeld zijn een soort overgangsfase vormen naar het moment waarom je weet of en omarmt dat je geboren bent als lesbienne of hetero.

 

Ter illustratie van dit vloeibare proces haalt Diamond in haar boek het bekende voorbeeld aan van actrice Anne Heche, die na een heteroseksueel leven verliefd werd op comédienne Ellen DeGeneres. Toen hun relatie na drie jaar op de klippen liep, trouwde Heche al vrij snel met een cameraman. Volgens sommigen betekenden deze dubbele wissel dat ze een soort neplesbienne was, maar dat idee is volgens Diamond dus onjuist. In feite zijn Heche’s gevoelens en acties juist heel kenmerkend voor vrouwen.

 

Dat we ons niet massaal van bewust zijn van de vloeibaarheid van de vrouwelijke seksualiteit wijdt ze aan het feit dat onze manier van denken over seksualiteit heel lang bezien is door een mannelijke bril. De meeste studies naar homoseksualiteit zijn gedaan onder mannen, zegt ze, en dat heeft het onderzoek naar vrouwen zeer beïnvloed. ‘Heterovrouwen die verliefd werden op hun vriendinnen, lesbische vrouwen die een tijdje verkering hadden met een mannen, van hen werd aangenomen dat ze uitzonderingen waren. In andere woorden, ze waren lastige ruis die de echte data over seksuele oriëntatie in de war schopten.’ Cijfers die Diamond aanhaalt ondersteunen dat idee: sinds 1990 zijn er twee keer zo veel wetenschappelijke publicaties verschenen over mannelijke homoseksualiteit dan over vrouwelijke. ‘Het lijkt erop dat onderzoekers hun aandacht hebben verlegd naar mannen omdat hun bevindingen bij mannen zoveel consistenter en veelbelovender waren.’

 

Diamond is er dan ook niet van overtuigd dat het idee genderomkering correct is. ‘Dit is natuurlijk een stereotype over homoseksualiteit die al lang meegaat en zijn wortels heeft in de theorieën over homoseksuele pathologie die werden voorgesteld aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.’ Nichten en manwijven, dat werk. In haar nuancering van dit stereotiepe beeld gaat ze nog wat verder dan LeVay. Niet alleen pleit ze ervoor om het idee van genderomkering op de helling te zetten, ze denkt ook dat juist bij vrouwen veel meer factoren een rol spelen dan alleen baarmoederlijke hormoonniveaus. Lesbische vrouwen hebben het wanneer ze gevraagd worden naar hun liefdesleven veel vaker over keuzes, en over omstandigheden. Net als de vrouwelijke vloeibaarheid contrasteert dat met het idee dat wetenschappers op basis van mannen en testosteron hebben over seksuele oriëntatie: iets stabiels dat zich voor je geboorte al vast staat.

 

Vrouwenwetenschapper Rebecca Jordan-Young van Barnard University gaat zelfs nog een stapje verder dan dat. In 2010 publiceerde zij het boek Brain storm waarin ze uitgebreid de vloer aanveegt met het idee dat een testosteronmarinade foetushersenen in het smaakje man of vrouw, homo of hetero creëert. Prenatale hormonen bieden wat haar betreft helemaal geen goede verklaring voor wat dan ook. En dat komt volgens haar niet door het gebrek aan onderzoek naar onder meer lesbische vrouwen. ‘De data zijn niet alleen zwak, ze zijn grotendeels tegenstrijdig [aan de testosterontheorie].’

 

Tot die conclusie komt ze niet zomaar. Voor haar boek las Jordan-Young alle belangrijke wetenschappelijke onderzoeken die er de afgelopen jaren zijn verschenen over testosteron en de vermannelijkende invloed van dit hormoon op het brein. Het onderzoek dat gedaan is naar meisjes met een aandoening die congenital adrenal hhyperplasia (CAH) heet, is een veelzeggend voorbeeld van dat onderzoek. Bij kinderen die CAH hebben is er iets mis met de bijnieren, waardoor ze onder meer al in de baarmoeder grote hoeveelheden mannelijke geslachtshormonen, waaronder testosteron, aanmaken. Meisjes met CAH komen vaak ter wereld met een clitoris die zo groot is, dat hij wat op een penis lijkt. Ook hun brein wordt gedurende de hele zwangerschap blootgesteld aan mannelijke hoeveelheden testosteron, wat hen de perfecte test maakt voor de genderomkeringsgedachte.

 

Jordan-Young geeft toe dat uit de onderzoeken die zijn gedaan naar CAH-meisjes blijkt dat ze zich als kind wat meer als jongens gedragen. Ze stoeien meer, en zijn wat minder geïnteresseerd in het hele roze-glitter-poppen-gebeuren. Dat gedrag hoeft niet per se door de hoge dosis testosteron te komen, benadrukt ze. Zo zijn meiden met suikerziekte ook jongensachtiger; een aanwijzing dat het hebben van een medische kwaal an sich een rol speelt.

 

Bovendien blijkt noch het tomboy-gedrag van de meisjes met CAH, noch hun hoge prenatale testosteronniveau te voorspellen dat ze later lesbisch worden. De CAH-meiden geven weliswaar van hun tienertijd wat vaker toe te fantaseren over seks met een vrouw, qua gedrag zijn ze uiteindelijk niet vaker homoseksueel.

 

‘Ondanks dat men zeer liberaal was met de statistiek’, concludeert Jordan-Young, ‘laten de mensen met de meest extreme cross-sekse hormoonblootstelling weinig, zo niet helemaal geen, verschuiving zien in seksuele oriëntatie.’ Het hele idee van genderomkering onder invloed van testosteron kan wat haar betreft dan ook de prullenbak in. Aldus Jordan-Young: het is tijd om het eeuwenoude idee achter ons te laten dat homomannen en lesbiennes psychologisch gesandwiched zitten tussen de tegenpolen van de heteromannelijkheid en heterovrouwelijkheid.

 

 

 

==

 

Kader:

 

Wil het echte homorat opstaan?

 

Veel onderzoek naar de link tussen seksuele oriëntatie en testosteron wordt gedaan op ratten. Dat is echter niet onproblematisch, want wanneer is een rat nou homo? Een heterorattenvrouw met zin laat dit merken door haar kont omhoog te steken. Een vrouwtje die in plaats hiervan probeert een andere dame te bestijgen, geldt als lesbisch – zij laat immers ‘mannelijk’ seksueel gedrag zien. Het vrouwtje dat door een vrouwenrat bestegen wordt, is daarmee echter geen lesbienne. Bij de mannetjes is het al net zo verwarrend. Een mannetjesrat die zijn achterwerk opsteekt, geldt als homo, want hij doet ‘het’ op de vrouwelijk manier. Maar bij rammen (een ander dierbaar onderwerp van oriëntatie-onderzoek) tellen juist degenen die slechts andere rammen van achteren nemen als homo; de ontvangende rammen krijgen het label hetero. Bijkomstige eigenaardigheid: als een rattendame in feministische sferen besluit een man te bestijgen, dan zijn ze allebei homo.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.