dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Wie weinig geld heeft in een land als Nederland, hoeft zich geen zorgen te maken over schoon drinkwater, vaccinaties of toegang tot gezondheidszorg. En toch heeft armoede ook in een rijk land grote gevolgen voor iemands gezondheid.

Tweeënvijftig. Dat is hoeveel gezonde levensjaren een Nederlander bij zijn geboorte kan verwachten als hij zijn hele leven lang arm blijft. De welgestelden kunnen er daarentegen gemiddeld ruim zeventig tegemoet zien. Ruwweg betekent dit dat waar een laagopgeleide vijftien jaar van zijn werkende leven om ziektes en aandoeningen heen moet klussen, de hoogopgeleide na zijn pensionering nog drie jaar zonder kwakkelen met de caravan door Europa kan trekken.

Dit verband tussen armoede en gezondheid wordt voor een deel verklaard door the usual suspects: mensen met een laag inkomen eten ongezonder, bewegen minder, zijn vaker te zwaar en roken meer. Maar dat is niet het hele verhaal. Het RIVM becijferde dat roken een Nederlander gemiddeld 4,6 gezonde levensjaren kost. Obesitas kost 5,1, weinig bewegen nog eens 0,9. Deze factoren verklaren dus maar een deel van het verschil tussen een mensen met een laag en een hoog inkomen, dat achttien gezonde levensjaren telt. In andere ontwikkelde landen is het beeld hetzelfde. Ook los van riskante gewoontes gaat armoede ten koste van gezondheid.

De basis voor dit effect wordt waarschijnlijk al in de jeugd gelegd. Vorige maand publiceerde geneticus Michael Kobor van de Universiteit van British Columbia samen met collega’s een onderzoek naar de biologische effecten van armoede in het vakblad PNAS. Wat blijkt: bij mensen die als kind in armoede leefden zijn andere genen actief dan bij mensen die in weelde werden grootgebracht. De genen waar het om gaat zijn onder meer betrokken bij het immuunsysteem; ze bepalen voor een deel hoe het lichaam reageert op ziekte. Conclusie: wie voor een dubbeltje geboren is, wordt qua gezondheid waarschijnlijk nooit een kwartje.

Hoe vergaat het volwassenen uit de laagste klasse? Hoogleraar en arts Suzanne Conzen van de Universiteit van Chicago doet onderzoek naar de armste zwarte vrouwen in haar woonplaats.In de wijken waar ze wonen is zware criminaliteit aan de orde van de dag, schrijft een journalist van het tijdschrift New Scientist, die er ging kijken. De straten worden beheerst door gangs, geweld en moord zijn haast routine. De vrouwen zijn altijd op hun hoede, waardoor ze vaak lijden aan chronische stress. Een sterk sociaal netwerk hebben ze vaak niet: buurthuizen zijn gesloten, cafés zijn niet veilig. Zelfs de kerk is uit hun wijk vertrokken.

Een paar jaar geleden begon het Conzen op te vallen dat vrouwen uit deze wijken veel vaker overleden aan borstkanker dan rijkere blanke vrouwen met dezelfde soort tumoren. ‘Meerdere factoren spelen een rol’, mailt ze, ‘waaronder toegang tot de gezondheidszorg.’ Zwarte vrouwen komen in de VS doorgaans later bij een arts, waardoor hun kanker ook later wordt ontdekt en de overlevingskansen minder gunstig zijn. Maar dat verklaart slechts een deel van het verschil, voegt Conzen eraan toe. ‘Een andere belangrijke factor is de blootstelling aan niet-aflatende stress.’

Conzen verwijst naar haar collega en universiteitsgenoot Martha McClintock, die haar op het idee bracht dat stress en sociaal isolement de zwarte vrouwen uit Chicago parten zou spelen. McClintock experimenteert met eenzame knaagdieren. Ratten die normaal gesproken in groepen leven zette ze apart van elkaar in een kooitje. Dit had een markant effect op de vrouwtjes: niet alleen werden ze erg onrustig en gestresst, ze gingen ook eerder dood aan tumoren.

Geïnspireerd door deze studie startte Conzen een onderzoek waarbij 230 arme vrouwen hun speeksel lieten testen op het stresshormoon cortisol. Bij vrouwen uit de achterstandswijken van Chicago weken de niveau’s van dit hormoon af van wat normaal is: een teken dat de chronische stress van armoede en onveiligheid zijn tol eist. McClinktock heeft in haar lab muizen met dezelfde cortisolverstoring. Daar maakt die verstoring genen actief die ervoor zorgen dat tumoren efficiënter voedingsstoffen opnemen en dus sneller groeien. Als dit ook bij mensen zo werkt, verklaart dat waarom arme vrouwen in Chicago vaker aan dezelfde soort borstkanker overlijden dan rijke.

Niet alleen een gevaarlijke wijk kan zorgen voor chronische stress, ook armoede an sich kan dat. In hun boek ‘The spirit level’ vertellen hoogleraren epidemiologie Richard Wilkinson en Kate Pickett (Universiteit van York) over hun onderzoek naar inkomensongelijkheid en gezondheid. Juist een grote kloof tussen arm en rijk knaagt volgens hen aan het aantal gezonde levensjaren van de mensen uit de lage klasse. De meeste mensen hebben een sterke neiging om zichzelf te vergelijken met anderen: hoe tevreden en gelukkig we zijn hangt mede af van wat een ander heeft. Heeft die ander altijd meer kansen, meer geld, een betere baan, een groter huis, dan kan dat zorgen voor chronische stress.

Om hun punt te onderstrepen vergelijken Wilkinson en Pickett landen waar de inkomensongelijkheid groot is, zoals de VS en Groot-Brittannië, met landen waar die relatief klein is, zoals Japan en Finland. (Nederland zit hier zo’n beetje tussenin). Hun constatering: in de ‘grote kloof-landen’ hebben mensen een kortere levensverwachting, ze zijn vaker obees en lijden vaker aan psychische en lichamelijke klachten. Bovendien is er een verband tussen ongelijkheid en geweld op straat. Dit kan enkele demografische eigenaardigheden verklaren, zoals het feit dat mensen uit Cuba of Costa Rica ongeveer even oud worden als de veel rijkere Amerikanen. Of dat een man uit Harlem, New York minder kans heeft om de 65 te halen dan een man uit Bangladesh.

Rest de vraag wat er gedaan kan worden om het gezondheidstij van de arme medemens ten goede te keren. Wilkinson en Pickett zijn helder in hun advies: ‘Gelijkheid is beter voor iedereen.’ Nivelleren dus, zoals het huidige kabinet Rutte II van plan is. Conzen is wat minder macro-economisch in haar advies. ‘Wij verwachten dat als we de chronische stressreactie wat kunnen temperen, bijvoorbeeld door arme mensen sociale steun te bieden in hun dagelijks leven, we ze betere kansen kunnen geven.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Dus ik wilde praten over verkrachte vrouwen. Over hoe ze vaak anonieme slachtoffers blijven, maar het verdienen om mensen van vlees, bloed en dromen te zijn. Over hoe de verantwoordelijkheid om niet verkracht te worden in onze samenleving voornamelijk bij meisjes en vrouwen wordt gelegd. Over er een zweempje schuld over ze ligt als het toch gebeurt. Over hoe ik dat had beleefd nadat mij zoiets was overkomen op mijn achttiende, toen ik onverhoopt alleen was met de dronken vriend van mijn vriendje.

Ik had me van te voren natuurlijk mentaal schrap gezet. Een paar keer figureren op afvoerputje der internet GeenStijl is wat dat betreft reuze leerzaam. Dus toen tussen de vele warme, steunende reacties door een of andere sneuneus zei dat mannen zich niet kunnen voorstellen dat iemand seks met mij zou willen en dat mijn verhaal dus vast niet waar was, haalde ik mijn schouders op. Toen mensen twijfelden of het cijfer van 11,7 procent verkrachte vrouwen wel klopte, was ik voorbereid en stuurde eenieder die dat wilde een linkje naar het degelijke onderzoek van de zeer respectabele instituten RIVM en Rutgers WPF waaruit dit percentage was gebleken.

Een paar keer werd ik echter toch van mijn stuk gebracht door de reacties. Bijvoorbeeld toen Sylvia Witteman – een columniste die ik tot voor kort bewonderde om haar geestigheid – ervaringen als de mijne ‘alledaags’ noemde en bagatelliserend twitterde: “Ja, verkracht worden is heel erg. Een dronken vent van je af meppen is ook niet leuk, maar niet daarmee te vergelijken.” Of toen een reageerder wat mij was overkomen “een mislukte vrijpartij” noemde. Of toen iemand poneerde dat ik, door in eerste instantie niet hard op te treden tegen het dronken gepotel van de vriend van m’n vriendje, de verkrachting zelf had uitgelokt. “De Amerikanen hebben daar een mooi woord voor: een ‘cockteaser’ heet zo’n vrouw daar.”

Het waren klassieke voorbeelden van wat psychologen ‘blaming the victim’ noemen: we geven het slachtoffer de schuld van wat er is gebeurd. Aan de basis van dit opmerkelijke gedrag ligt een algemeen menselijke en grotendeels onbewuste behoefte aan een rechtvaardige wereld. Mensen hebben het nodig dat goed volk (zoals zijzelf) goede dingen overkomen, en dat slechte dingen alleen gebeuren met slechte mensen. Het is beangstigend om te denken dat de wereld ook anders, willekeuriger, in elkaar zou kunnen zitten.

Wanneer een goed persoon toch iets slechts overkomt kun je twee dingen doen om het geestelijk ongemak dat dit oplevert te verminderen. Je kunt het slechte wat minder slecht maken, bijvoorbeeld door verkrachting te bagatelliseren. Of je kunt het ‘goede’ slachtoffer wat minder goed maken, bijvoorbeeld door te betogen dat ze het er per kort rokje of te weinig assertiviteit zelf naar gemaakt heeft.

Natuurlijk heeft niet iedereen die neiging altijd even sterk. Maar afgaand op wat ik de afgelopen week heb meegemaakt, is de groep die het nodig heeft om ten koste van een verkrachte vrouw hun eigen wereldbeeld te herstellen een stuk groter dan ik eerder had gedacht. De reacties van deze fuifnummers zijn het bewijs van mijn gelijk: vrouwen krijgen in onze ‘moderne’ cultuur inderdaad de schuld van hun eigen verkrachting. Nu weet ik zeker dat we hierover moeten praten.

 Deze column verscheen op 29 januari 2013 in Trouw. Het is het vervolg op deze column, die een week eerder verscheen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Borsten zijn fantastisch. Ze zijn het enige lichaamsdeel dat vrijwel volledig na de geboorte ontstaat. Zodra de puberteit aanvangt, beginnen de paar borstcellen die in de baarmoeder waren aangelegd zich fanatiek te vermeerderen. Melkklieren worden aangelegd, vetweefsel verzameld. Dat gaat een tijdje zo door, en dan, voilá: tieten. Ze zijn één van de meest veelzijdige stukjes mens. Je kunt er geliefden mee bekoren, zakenpartners mee afleiden en kinderen mee voeden. Ze worden bezongen, geschilderd, vereeuwigd in glanzend marmer (of in de kalender bij de plaatselijke autogarage). Je kunt wereldberoemd worden als je ze op kunstige wijze weet te verpakken (zie Marlies Dekkers). Diverse industrieën zouden onmiddellijk failliet gaan zonder borsten.

Borsten zijn ook bijzonder. Mensenvrouwen zijn de enige dieren die ze hebben. Apendames hebben alleen als ze zogen een kleine zwelling op de plek waar anders hun tietjes zouden kunnen zitten. Zodra hun jong gespeend is worden ze voorgeveltechnisch weer zo plat al een dubbeltje. Vrouwen niet: die lopen vanaf de puberteit hun leven lang met van die uitzonderlijke flappen aan de voorkant. Waarom eigenlijk?

De meeste bekende theorie over het waarom van de menselijke memmen komt uit de koker van de Britse zoöloog Desmond Morris. In 1967 schreef hij het boek ‘De naakte aap’. Daarin linkt hij een breed palet aan modern gedrag – hoe we zorgen, eten, ruzie maken, vrijen – aan de omstandigheden waar onze prehistorische voorouders mee te maken hadden. Ook de borst komt voorbij. Volgens Morris zijn pronte voorgevels een direct gevolg van een belangrijke stap in onze evolutie: dat we rechtop gingen lopen.

Deze tweebenigheid had invloed op de manier waarop oermensen aan voedsel kwamen. Plukten aapachtigen voorheen het rijpe fruit zo uit de boom, dankzij dat rechtop lopen hadden onze menselijke voorouders hun handen vrij om speren te werpen naar langsrennend wild. Of althans, dat deden de mannen, want in Morris’ versie van de oertijd zaten de vrouwen maar een beetje met de kinderen te hannesen en verder te niksen. Ze moesten er echter wel voor zorgen dat na een woeste jachtpartij manlief zin had om a) naar huis te komen en b) de geschoten buffel eerlijk te delen.

Dat lukte volgens Morris natuurlijk alleen als mannen en vrouwen echte stelletjes gingen vormen. Paarbinding, noemt hij dat, en volgens hem wordt dat gestimuleerd door geen seks meer te hebben van achteren maar met de gezichten naar elkaar toe. En om mannen ertoe aan te moedigen hun aandacht te verleggen naar de voorkant van hun vrouw ontstonden daar de borsten, als een soort spiegelbeeld van de reeds zo boeiende billen. Morris schrijft in ‘De naakte aap’: ‘De vooruitstekende, halfronde borsten van het vrouwtje moeten absoluut kopieën zijn van de vlezige billen, en de duidelijk begrensde rode lippen rond de mond moeten kopieën van de rode labia zijn.’ Het decolleté als kont, dus, en de mond als vulva. Je zou toch nooit meer een push-upbeha of lippenstift durven dragen.

Zodra het feminisme in volle hevigheid zijn intrede deed in de wetenschap, begonnen onderzoekers aan de stoelpoten van Morris’ tieten-kont-theorie te zagen. Afgaand op moderne jager-verzamelaarsvolkeren constateerde men dat vrouwen helemaal niet nutteloos in de grot zaten te duimendraaien. Bij veel volkeren zijn ze juist verantwoordelijk voor het grootste deel van de voedselvoorziening, danwel doordat ze noten en vruchten verzamelen, danwel doordat ze zelf op pad gaan om een konijntje aan hun pijl en boog te rijgen. Bovendien is het maar de vraag of het kerngezin wel de evolutionaire standaard is: er zijn nauwelijks culturen te vinden waarin het concept levenslange monogamie echt super werkt (ook de onze niet). En dan nog dit: er zijn onder de mensapen ook soorten te vinden die met de gezichten naar elkaar toe seksen. De bonobo en de orang oetan, bijvoorbeeld. Beide apen hebben helemaal geen borsten nodig gehad om de evolutie van dit standje te bewerkstelligen. En aan paarbinding doen ze ook al niet.

Desmond Morris liet zien door al deze kritiek niet van de wijs brengen en bleef achter zijn theorie staan. De meeste van zijn collega’s gaven zich echter gewonnen en kwamen met nieuwe verklaringen voor de voluptueuze vrouwenbuste. Psycholoog Gordon Gallup van de University at Albany was daarin het meest succesvol. In 1982 formuleerde hij een theorie die zich, net als bij Morris, afspeelt in de oertijd en die borsten ziet als vooral heel nuttig voor mannen.

Gallup zag het zo: met een vrouw vrijen kost een man een hoop energie. Niet alleen moet er zaad worden geleverd, maar hij moet ook een hoop trammelant doorstaan voordat het zover is: de prehistorische variant op bosjes bloemen, lieve sms’jes en dinertjes bij kaarslicht, het in elkaar slaan van mogelijke concurrenten, het winnen van haar hart, eindeloos kussen en strelen en dan uiteindelijk de daad zelf. Een beetje vent begint daar niet aan zonder tenminste een soort basisgarantie dat al dit geouwehoer uiteindelijk zin heeft en tot een baby leidt. Vrijen met een onvruchtbare vrouw is tijdverspilling. En hoe kan een man nou zien of zijn oogappel hem gezonde kinderen zal schenken? Juist: aan de borst.

De borst is in deze theorie een soort indicator van vruchtbaarheid. Is een meisje te jong om zwanger te worden, dan heeft ze nog geen borsten. Is ze te mager om te ovuleren, dan is haar boezem gekrompen tot een schim van zijn voormalige zelf. Is ze te oud om te baren, dan is dat te zien aan een laaghangende voorgevel. Maar is de vrouw precies vruchtbaar en sappig genoeg, dan heeft ze volgens Gallup mooie, ronde, stevige, flinke borsten. Geen wonder dat dit precies is wat ook moderne mannen mooi vinden: de prehistorische mannen die hierop vielen hadden de meeste kans om succesvol nakomelingen te verwekken. We stammen allen af van voorvaderen die liefhebbers waren van grote, bolle tieten. De volgende keer dat u uw auto laat repareren kunt u de plaatselijke garagehouder dus melden dat hij met zijn pikante topless-kalender gewoon zijn evolutionaire erfgoed gedenkt.

Gallup had zijn flinke-prammen-theorie nog niet gelanceerd of er kwamen bezwaren. Zo zijn de borsten van een vrouw op zijn grootst, rondst en volst als ze zwanger is of borstvoeding geeft en dus juist helemaal niet vruchtbaar is. En als mannen geen mierentietjes willen, waarom bestaan er dan vandaag de dag nog steeds vrouwen met hele kleine borsten, die overigens ook gewoon trouwen, vrijen en kinderen krijgen?

Nou is het aardige aan Gallups theorie dat je kunt testen of ze klopt. Je kunt bijvoorbeeld mannen uitnodigen in een gedragswetenschappelijk laboratorium, ze plaatjes van naakte vrouwen met verschillende bustegroottes laten zien en ze vervolgens vragen of ze de vrouwen met de dikste tieten ook inderdaad het aantrekkelijkst vinden. Precies dat deed Nieuw-Zeelandse bioloog Barnaby Dixson van de Victoria University of Wellington. Met een twist: de mannen bekeken de naakte vrouwen door een apparaat dat hun oogbewegingen bijhield, om te controleren of ze ook echt wel naar de blote borsten van de vrouw keken. (Ik hoor u denken: serieus, hadden ze daar een apparaat van 60.000 dollar voor nodig? Ik had ze zo ook wel kunnen vertellen dat mannen hun ogen niet van een ontklede voorgevel kunnen afhouden. Maar ja, meten is weten, hè.)

Het onderzoek van Dixson leverde een aantal inzichten op die het goed doen op borrels en partijen. Zo stelde hij vast dat bij het zien van een blote vrouw de blik van de gemiddelde man er slechts 200 milliseconden over doet om over de borsten te glijden. Pas daarna kijkt een man naar haar gezicht. Hij constateerde ook dat mannen aanzienlijk langer naar de borsten kijken dan naar andere tekenen van schoonheid en evolutionaire fitheid, zoals een slanke taille en een zandloperfiguur. Zijn derde conclusie was verrassender: toen de mannen de vrouwen gingen beoordelen op aantrekkelijkheid, bleek vooral dat zandloperfiguur doorslaggevend. De borstgrootte maakte niet echt uit.

Dat vroeg om vervolgonderzoek, en dat kwam er dan ook. Deze keer keken Dixsons mannen, wederom met behulp van het oogbewegingsapparaat – hij had het ding toch staan – weer naar de borstgrootte. In deze studie nam hij ook een ander vruchtbaarheidssignaal mee: de kleur van het tepelhof (dat is het stukje getinte huid rondom het kleine knopje van de tepel zelf). Bij vrouwen die nog kinderloos zijn is dat hof doorgaans heel licht, om dan naarmate er vaker gebaard en gezoogd wordt donkerder te kleuren. Hier vond Dixson alweer een verrassing: de mannen bleken helemaal geen voorkeur te hebben voor lichte tepelhoven. Ze vonden de donkere juist het meest sexy. En hoewel ze van de allerkleinste borsten iets minder enthousiast werden, maakten ze geen onderscheid tussen gemiddelde of grote borsten. Dixson concludeert: ‘Signalen die wijzen op seksuele rijpheid zijn voor mannen aantrekkelijker.’

Dat was een stevige knauw voor de theorie van Gordon Gallup, die immers had voorspeld dat jonge borsten helemaal het ding zouden zijn. En aan de categorie ‘stevige knauwen’ kunnen we er nog eentje toevoegen: de voorkeur voor rondborstige vrouwmensen is helemaal niet universeel, zoals je zou verwachten van een eigenschap die deel is van ons oererfgoed. In haar boek ‘Borsten’ schrijft wetenschapsjournalist Florence Williams dat mannen van de nomadische Azande- en Ghandavolkeren juist het liefst lange hangborsten zien. In Japan is het helemaal niet de boezem maar de achterkant van de nek die mannen gek maakt. En in grote delen van West-Afrika en Zuid-Amerika is het juist het bolle achterwerk. (Wat zou Desmond Morris daarvan zeggen?)

Williams is dan ook meer gecharmeerd van de theorie van de Amerikaanse antropoloog Frances Mascia-Lees van Bard College. Zij schudde de wereld van de borstwetenschap eerst in de jaren tachtig en later nog eens in 2009 op door te opperen dat bustes er misschien helemaal niet ontstaan zijn om te man te behagen of signalen aan hem af te geven. In een essay in het vakblad ‘Anthropology Now’ maakt ze duidelijk dat ze dat een cultureel geïnspireerd cliché vindt. In de westerse samenleving worden borsten al honderden jaren ‘bijna dweepziek geëroticeerd’, schrijft ze. Maar dat geldt – zoals we zagen – niet voor alle samenlevingen, iets wat Mascia-Lees ertoe aanzette om een nieuwe verklaring voor de volle mensenboezem te formuleren: misschien zitten die tieten er wel voor de vrouw zelf.

Centraal in haar theorie staat vetopslag. Vrouwen zijn daar sowieso goed in. Een volwassen vrouw slaat gemiddeld twee keer zoveel lichaamsvet op als een volwassen man. En met reden: dat vetweefsel heeft ze hard nodig als ze zwanger is of een kind aan de borst heeft en er onverhoopt magere tijden aanbreken. Zou ze dan niet op die reserves kunnen terugvallen dan zou ze al snel moeten beginnen met spierweefsel afbreken, en dat is onhandig. Daarom is het ook zo geregeld dat een meisje pas voor het eerst gaat ovuleren als ze een bepaald percentage lichaamsvet heeft. En vermagerd een volwassen vrouw heel sterk, dan kan haar eisprong het laten afweten.

In de prehistorie, zo oppert Mascia-Lees, was het zo moeilijk om samen met je kinderen te overleven dat een paar procent extra vet – in de vorm van borsten – het verschil konden maken tussen voortplanten of niet, of zelfs tussen leven of dood. In haar essay werpt ze zelf mogelijke kritische noten op. Waarom kwam dat vet dan in de borststreek terecht, en niet op, zeg, je ellebogen of op je rug? Haar antwoord zit hem in de hormonen. De aanleg van de melkklieren aan het begin van de puberteit, gebeurt onder invloed van vrouwelijke geslachtshormonen, oestrogenen. Maar oestrogenen zijn ook betrokken bij vetopslag. Het is dus logisch dat het vet bij voorkeur aanzet op een oestrogeenrijk plekje: bij de borsten.

Of haar lekker-vet-theorie klopt, weet Mascia-Lees ook niet zeker. Ze is zich er ook van bewust dat haar verklaring niet zo sexy is als die van Morris of Gallup. Trots is ze wel. De tieten-kont-theorie en de flinke-prammen-theorie berusten volgens haar meer op twintigste eeuwse seksuele fantasietjes dan op wetenschappelijk bewijs, schrijft ze. Haar theorie biedt een degelijk alternatief: ‘Het maakt duidelijk dat de evolutie van permanent aanwezige borsten bij mensenvrouwen niet per se verklaard hoeft te worden vanuit hun erotische aantrekkingskracht op mannen.’ Misschien, dames, hebben we die fantastische borsten dus wel gewoon helemaal lekker voor onszelf. En dat mannen ervan mogen meegenieten, is eigenlijk heel aardig van ons.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het zou kunnen dat het geen enkel nut heeft: de opvliegers, de emotionele pieken en dalen, de slapeloosheid, de verminderde zin in seks. Dat de overgang simpelweg het signaal is dat een vrouw haar uiterste houdbaarheidsdatum heeft bereikt. Jammer, helaas, maar van evolutiewege werd u niet geacht ouder te worden dan vijftig. Dat de meeste moderne, westerse vrouwen deze leeftijd met dank aan schoon drinkwater, riolering, vaccins en eten in overvloed ruimschoots overstijgen, was simpelweg nooit de bedoeling. Dus zodra de prehistorisch vastgestelde maximumleeftijd is bereikt, vangt de aftakeling aan, te beginnen met het spreekwoordelijk verschrompelen van de ooit zo ijverige eierstokken.

Dit is de deprimerende kijk op de overgang. Niks ‘derde levensfase’, maar gewoon het begin van het einde. Gelukkig denken steeds minder wetenschappers dat dit beeld klopt. Er blijven teveel losse eindjes over. Zoals: als vrouwen in ‘natuurlijke omstandigheden’ geacht worden rond hun vijftigste het loodje te leggen, hoe kan het dan dat bij prehistorisch levende jager-verzamelaarsvolkeren zoveel vrouwen ouder worden dan vijftig? Nog iets: waarom zouden de eierstokken eerder de geest geven dan andere organen? Mensenlichamen zijn over het algemeen prima in staat om op z’n minst zeventig, tachtig jaar te worden. Ten tijde van haar menopauze is een vrouw allesbehalve ‘op’. Ze heeft zelfs gemiddeld nog zo’n 1100 eicellen in de pijplijn zitten. Voor vrijwel alle andere diersoorten – mensapen incluis – reden genoeg om tot aan de dood door te gaan met zwanger worden en baren. En toch besluit het lijf van de mensenvrouw onverbiddelijk verder van het hele voortplantingsgebeuren af te zien. Waarom?

De afgelopen vijftien jaar is er een aantal prikkelende theorieën aangevoerd die de overgang niet alleen pogen te verklaren, maar ook zin geven. Het dient ergens toe. Vrouwen die de menopauze achter de rug hebben zijn geen onnatuurlijk gevolg van welvaart en vooruitgang, maar hebben sinds onze voorouders uit de boom klommen en rechtop gingen lopen een functie gehad. Ze droegen bij aan het voortbestaan van de soort.

Bijvoorbeeld als grootmoeder. Het was Kristen Hawkes, hoogleraar antropologie aan de Universiteit van Utah, die dit voor het eerst voorstelde. Midden jaren tachtig verbleef ze bijna een jaar in het noorden van Tanzania, bij de Hadza. De Hadza zijn één van die volkeren die vermoedelijk nog ongeveer zo leven als in de oertijd, wat ze tot geliefd onderzoeksobjecten heeft gemaakt. Hadza-vrouwen zorgen voor het grootste deel van de voedselvoorziening door knollen, honing en bessen te verzamelen. Dat is een nogal arbeidsintensief klusje: de knollen moeten uitgegraven worden en elke dag leggen ze vele kilometers af om de kost bij elkaar te krijgen.

Oudere vrouwen bleken hierbij reuze behulpzaam. Omdat ze zelf geen kleine kinderen meer hadden, hadden ze hun handen vrij om elders in de familie bij te springen. Vooral de kleuters profiteerden hiervan. Hun moeders hadden het inmiddels druk met een nieuwe zuigeling, maar ze waren nog te klein om al hun eigen voedsel verzamelen. Dus richtten ze zich tot oma, of tot een tante van een zekere leeftijd, om hen te helpen. Hawkes observeerde gedrag tot in detail. Voor elke borstvoedende vrouw bleek er een post-overgangsvrouw te zijn die hielp bij het verzamelen van de dagelijkse maaltijd. Dankzij die inspanningen bleef het lichaamsgewicht van de van nature vrij dunne Hadza-kinderen op peil. Zou de oudere helpster er niet zijn geweest, dan zouden er zeker wat kinderen zo vermagerd zijn geraakt dat ze waren gestorven. Daarmee, concludeert Hawkes, was grootmoeders bijdrage aan het voortbestaan van de familielijn groter dan wanneer ze er na haar vijftigste zelf nog een paar extra kinderen uit had geperst.

Dat een hulpvaardige oma de overlevingskansen van haar kleinkinderen opkrikt geldt niet alleen voor Hadza-kinderen. Een team onderzoekers onder leiding van bioloog Mirkka Lahdenperä van de Universiteit van Turku analyseerden in 2004 de bevolkingsgegevens van honderden Canadezen en Finnen die leefden tussen 1702 en 1823. De industriële revolutie was nog niet losgebarsten, dus het ging vooral om boerengezinnen, waarbij het vaak zo was dat de hele familie bij elkaar woonde en iedereen zich intensief met elkaars leven bemoeide. In beide landen gold: voor elke tien jaar dat een vrouw na haar menopauze verder leefde, kwamen er in de bevolkingsstatistieken twee succesvol opgroeiende kleinzonen of -dochters bij.

Dat had twee hoofdoorzaken. Ten eerste: wanneer grootmoeder in de buurt woonde, kregen haar zoons en dochters meer kinderen, en ze kregen die ook sneller na elkaar. Woonde oma in een ander dorp, dan gebeurde dit niet. (Leuk detail: dit effect treedt nog steeds op, ook in het hedendaagse Nederland. Wetenschappers van de Vrije Universiteit ontdekten in 2010 dat in families waarin opa’s en oma’s op de kleinkinderen passen de ouders vaker overgaan tot gezinsuitbreiding dan gezinnen waarin die hulp niet voorhanden is.)

De tweede reden dat grootmoeders goed waren voor de kleinkindstatistieken: de kans dat een kleinkind de moeilijke eerste jaren overleefde steeg met 12 procent wanneer er een oma onder de zestig aanwezig was om te helpen. Boven die leeftijdsgrens waren de boerenoma’s nog steeds gunstig voor de overlevingskansen, maar was het effect minder groot, waarschijnlijk omdat oma tegen die tijd zelf wat minder kras begon te worden. Maar al met al gold: hoe meer vrouwen na de overgang doorleefden, hoe sneller de boerengemeenschap groeide.

Kristen Hawkes reageerde in het prestigieuze wetenschapsblad Nature verheugt op het onderzoek van Lahdenperä en co. ‘De auteurs hebben ferm bewijs gevonden in het voordeel van de grootmoederhypothese. Degenen die denken dat post-menopauzale vrouwen weinig verschil maken zullen verrast zijn.’ Vervolgens presenteert ze een aantal vrolijk gekleurde bevolkingsgroeitabellen om haar gelijk nog wat beter inzichtelijk te maken.

Hawkes academische vreugde is goed te begrijpen. Een paar jaar eerder, in 2001, was haar grootmoedergedachte zwaar onder vuur komen te liggen. Aanleiding was een wetenschappelijk artikel van Jocelyn Scott Peccei, antropoloog aan de University van Californië in Los Angeles. Peccei zette daarin vraagtekens bij de aanname dat grootmoeders zo’n groot positief effect konden hebben op de kansen van hun kleinkinderen dat ze daarmee hun eigen verlies aan vruchtbaarheid konden compenseren. Ze gaat uit van de redenering dat het er evolutiegewijs uiteindelijk om draait zoveel mogelijk kopieën van je genen door te geven aan volgende generaties. Dat kan door zelf kinderen te krijgen – daarmee geef je de helft van je genen door – of door je kleinkinderen, die een kwart van je genen delen, te helpen overleven. Maar, zo vraagt ze zich af, is het vanuit die genen bekeken nou echt handig om de optie op nog een paar kinderen van jezelf op te geven om als oma de kleintjes te kunnen helpen?

Peccei denkt van niet. ‘De rol van oudere vrouwen wordt overschat’, stelt ze ferm, en vervolgens begint ze in haar artikel van alle kanten aan de stoelpoten van Hawkes grootmoederhypothese te zagen. Zo blijkt dat bij de jager-verzamelaarsvolkeren de Ache uit Paraquay en de Hiwi uit Venezuela de oma’s helemaal geen extra voedsel verzamelen en dus ook niet zorgen voor extra eten voor hun kleinkinderen. Ook een computermodel op basis van demografische gegevens uit Taiwan aan het begin van de vorige eeuw laat geen effect zien van de aanwezigheid van een oma op de overlevingskansen van de kleintjes.

Tot slot neemt Peccei het Hawkes kwalijk dat ze helemaal geen aandacht heeft voor de prehistorische man. In haar grootmoederverhaal komen opa’s, vaders en broers niet voor. Terwijl het toch niet onaannemelijk is dat die ook weleens iets deden in de voedselverzameling. Jagen ofzo. Vanuit Hawkes perspectief is het wel logisch dat ze hier een beetje overheen heeft gekeken. Bij de Hadza wordt er door de mannen weliswaar gejaagd, maar hun speren schieten niet zo constant raak dat vlees een betrouwbare voedselbron is. De vruchten van de jacht worden bovendien volgens ingewikkelde politieke spelregels verdeeld en komen lang niet altijd bij de kinderen terecht. Maar goed, vaders met eten, ze zíjn er wel. En, zo merkt Peccei fijntjes op, de Ache- en de Hiwi-mannen produceren tot ze in de zestig zijn een overschot aan voedsel. Zonder dat ze daarvoor in de overgang hoeven te raken.

Wat moeten we nou met Peccei’s kritiek? Terug naar de sombere gedachte dat de overgang niets anders is dan een signaal dat de vrouw vanuit de evolutie bekeken aan de overrijpe kant is? Als het aan Peccei ligt, doen we dat niet. Zij brengt een ander idee naar voren dat kan verklaren waarom de overgang nuttig is: de menopauze helpt niet de kleinkinderen, maar de kinderen overleven.

Mensenkinderen staan in het dierenrijk bekend om hun hulpeloosheid. Waar een babychimpansee na zes maanden al kan staan en na twee jaar al zelf wat eten kan zoeken, is een mensenbaby de eerste jaren volkomen afhankelijk van de zorg van de ouders. De eerste paar maanden kunnen ze niet eens hun eigen hoofd overeind houden, zo fragiel zijn ze. En waar een chimpansee op haar achtste al zelf kinderen kan krijgen, blijft een mensenkind, ook in jager-verzamelaarsgemeenschappen, tot aan de tienerjaren van de steun van volwassenen.

Die afhankelijkheid vereist volgens Peccei dat de moeder lang genoeg leeft om ook haar jongste kinderen richting puberteit te begeleiden. Ze moet na de geboorte van haar laatste kind dus nog minstens tien jaar mee. Baren tot je doodgaat, zoals apinnen doen, is dan geen handige strategie, zeker aangezien zwanger zijn en bevallen steeds riskanter wordt en de kans op een ziek, zwak of doodgeboren kind met de leeftijd toeneemt. De overgang handelt deze issues netjes af: wie vanaf haar vijfenveertigste tot vijftigste geen kinderen meer kan krijgen maar verder biologisch nog mee kan tot de zestig of zeventig, kan ook haar laatste kind van een goede start voorzien.

Ondersteuning voor deze hypothese komt uit onverwachte hoek: de orka. Orka’s zijn, naast de mens, een van de weinige diersoorten waarbij de vrouwen een menopauze kennen. Dat vonden een groep wetenschappers onder leiding van Darren Croft van de Universiteit van Exeter een goede reden om zesendertig jaar lang bijna zeshonderd orka’s aan de Noord-Amerikaanse oostkust te bestuderen. Daarbij keken ze onder meer naar de familiebanden en de kans dat een orka tussen de vijf en vijftig jaar oud in een gegeven jaar dood zou gaan. Door deze twee gegevens met elkaar te combineren, konden Croft en co uitvogelen hoe belangrijk de moeder was voor het overleven van haar kinderen. Vooral orkamannetjes bleken te profiteren van moeders aanwezigheid. Als mams doodgaat, heeft haar zoon het jaar daarna een veertien keer zo hoge kans om zelf ook het tijdelijke voor het eeuwige te verwisselen.

Croft denkt dat dit komt doordat orkamoeders hun zoons bijstaan door zalm voor ze te vangen en door mee te vechten als hun zoon in een onderwaterknokpartij terecht komt. Waarom de dochters niet profiteren van deze moederlijke inspanningen, is een raadsel dat in vervolgonderzoek moet worden opgelost. Maar één ding staat als een paal boven water: een levende moeder is voor een orkakind beter dan een dode.

Nou zijn er net iets te veel verschillen tussen orka’s en mensen om Peccei op basis van Crofts studie zomaar gelijk te geven met haar levende-moederhypothese. Het is dan ook goed nieuws voor Peccei dat haar idee een paar jaar geleden ook steun kreeg van een onderzoek met echte homo sapiens. In 2007 analyseerden onderzoekers van Newcastle Universiteit onder leiding van Daryl Shanley alle geboortes en sterfgevallen van een groep van 5500 mensen die tussen 1950 en 1975 in Gambia woonden. In die periode waren de toestanden waarin deze groep leefde nog niet erg modern: er waren in hun regio nog geen ziekenhuizen, geen riolering, geen vaccinatieprogramma’s en ook de drinkwaterhygiëne liet te wensen over. Het was niet helemaal zoals in de prehistorie, maar op belangrijke punten had het er wel wat van weg.

Toen Shanley en co de gegevens van deze pre-moderne Gambianen analyseerden, zagen ze duidelijk dat het voor kinderen gunstig uitpakt als er een mama is om voor ze te zorgen. Een kind had maar liefst tien keer minder kans om te overleven als zijn moeder stierf voordat hij twee jaar oud was.

Vervolgens stopte het team van Shanley alle data uit Gambia in een computermodel en berekenden ze of het voor de hele gemeenschap beter was geweest als de vrouwen niet op hun vijftigste maar pas op hun vijfenzestigste in de overgang waren gekomen – en dus nog een paar extra kinderen hadden gekregen. Volgens het computermodel bleek dit voordeel bleek niet op te wegen tegen het nadeel dat meer vrouwen dan zouden sterven voordat ze hun jongste kind hadden helpen opgroeien. Hoe later de menopauze, hoe minder de Gambiaanse gemeenschap groeide. Kwam de menopauze pas rond de 65, dan staakte de bevolkingsgroei zelfs helemaal. In oertijden had dat zonder twijfel het einde van de stam ingeluid. Conclusie: de overgang heeft een heel duidelijk nut. En niet alleen dat: de precieze leeftijd waarop de opvliegers en spreekwoordelijk verschrompelde eierstokken zich aandienen is zo geëvolueerd dat de kinderen van de stam zoveel mogelijk overlevingskansen hadden. Olé voor de overgang.

Dit gunstige menopauze-effect bleek trouwens niet alleen door de aanwezigheid van een levende moeder te komen, maar ook door – daar heb je haar weer – de aanwezigheid van oma. Wanneer de menopauze rond de vijftig komt, hadden volgens het computermodel van Shanley zestig procent van de kinderen een oma die kon bijspringen. Bij een overgangsleeftijd van 65 daalde dat percentage naar tien.

Hoogleraar en ouderdomsexpert Dirk Sikkel van de Universiteit van Amsterdam denkt dan ook dat zowel de grootmoederhypothese als de levende-moederhypothese kloppen. ‘De vraag welke van deze hypotheses de juiste is, is mijns inziens zinloos’, mailt hij desgevraagd. ‘Voor elk van de hypothesen is ondersteuning gevonden vanuit verschillende disciplines. Mijn eigen overtuiging is tegenwoordig dat ze alle een rol hebben gespeeld bij de evolutie van ouderen. Er is geen reden om aan te nemen dat slechts één mechanisme hiervoor verantwoordelijk is.’

Wel wil hij aan de grootmoederhypothese en de levende-moederhypothese nog een derde evolutionaire verklaring voor de overgang toevoegen. Elke samenleving, prehistorisch en anderszins, heeft behoefte aan oude wijze mensen. Zij zijn het geheugen van de stam. Ze herinneren zich dingen uit een grijs verleden die niemand meer weet omdat ze toen simpelweg nog niet geboren waren; zeldzame gebeurtenissen zoals grote overstromingen, tijden van plotselinge droogte en voedselschaarste, kennis van bijzondere planten, dieren en ziekten. Zoals de meeste jonge ouders kunnen beamen is wijsheid niet gemakkelijk te cultiveren als je ondertussen een oogje moet houden op een rondrennende peuter. Vandaar de overgang: om vrouwen de kans te geven kennis op te doen en over te dragen die voor hun familieleden en stamgenoten het verschil kan maken tussen leven en dood.

Antropologieprofessor Jared Diamond van de Universiteit van Californië in Los Angeles geeft er in reisverslag over zijn bezoeken aan de volkeren uit Nieuw-Guinea en de eilanden in de Stille Zuidzee een mooi voorbeeld van. Tijdens deze reizen trok hij op met de plaatselijke jeugd, die hem de omgeving lieten zien. Soms kwamen ze iets tegen – een merkwaardig soort plant, een bepaald type zeldzame bessen – waarvan hij wilde weten of het eetbaar of geneeskrachtig was. De jongeren hadden vaak geen idee, en steevast werd hij dan meegenomen naar een schemerige hut waar de (meestal vrouwelijke) dorpsoudste antwoord gaf op Diamonds vraag. ‘Als u die plant eet, meneer, zult u over uw hele lichaam gaan beven, uw ogen zullen uit uw kassen gaan puilen en tegen de dageraad zult u dood zijn.’ Het is niet moeilijk in te zien hoe zo’n post-menopauzale raadgeefster goed is voor de collectieve gezondheid van een gemeenschap.

Ook deze wijze-vrouwen-hypothese hoeft het niet slechts van anekdotisch bewijs te hebben. Sikkel vertelt dat er zodra mensen de vijftig passeren iets bijzonder gebeurt met hun geheugen. In plaats van dat ze zich recente gebeurtenissen het best herinneren (zoals dat bij jongere mensen het geval is) worden ze steeds beter in het terughalen van dingen uit het verleden. Vooral de kennis van toen ze zelf tieners en twintigers waren wordt weer opnieuw ‘vers’. Die nostalgie van oma waar kleinkinderen soms zo om moeten zuchten – ‘Niet alweer een verhaal over vroeger, gatsie’ – is wellicht een overblijfsel van de prehistorische tijden vol wijze stamoudsten in schemerige hutten.

Met de uitvinding van handigheidjes zoals het schrift werd de kans kleiner dat we doodgingen omdat er geen wijze vrouw voorhanden was die ons vertelde dat we met onze tengels van die giftige plant af moeten blijven. En met dank aan de gemakken van het moderne leven kunnen kinderen tegenwoordig ook zonder moeder of oma prima overleven. Maar het blijft een aangename gedachte, de volgende keer dat u heftig zwetend en met een rood hoofd zit op te vliegen tijdens een gezellig etentje: het voortbestaan van de menselijke soort heeft ooit mede afgehangen van de overgang.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hij is dronken en een vriend van mijn vriendje. Ik ben achttien. De hele avond heeft hij al aan me zitten plakken. Handjes vasthouden, arm om me heen, even aan m’n borsten voelen. Dat vind ik eerder vervelend dan bedreigend, zo in een volle kroeg met bekenden om me heen. Maar dan is het tijd om naar huis te gaan en zijn we ineens alleen. In het donker, niemand in de buurt. Hij steekt zijn tong in mijn mond en trekt mijn shirt en beha omhoog. Zijn hand gaat mijn onderbroek in, waar hij wat rondwroet en zijn vingers bij me naar binnen steekt. Met zijn andere arm houdt hij me stevig vast. Ik zeg dat ik dit niet wil.

Hij maakt toch zijn gulp open. Zijn gespierde arm drukt me tegen de grond. Nee, zeg ik. Nee, houd op. Mijn broek naar beneden, zijn broek naar beneden, hij boven op me. Pas dan kom ik genoeg bij mijn positieven om hem een schop te verkopen. Terwijl ik wegren trek ik mijn kleren recht.

Ik vertel u dit niet zomaar. Ik hoop dat het u iets geeft om over te na te denken, wanneer u door de supermarkt loopt, of vergadert, of in de kerk zit: 11,7 procent van de Nederlandse vrouwen is ooit verkracht. Van elke tien vrouwen die u voorbij lopen op straat is dat er minstens één. Wanneer ik deze cijfers deel met mensen, reageren die vol ongeloof. Zoveel? Klopt dat wel? Hoe kan het dan dat ik niemand ken die verkracht is?

Het antwoord is: omdat we er niet over praten. Ja, wel over de daders natuurlijk. Vorige week nog: of de cultuur onder laagopgeleide allochtone jongeren leidt tot meer verkrachting. Ook met enige regelmaat op het mediamenu: of daders die veel porno of seksistische videoclips kijken meer geneigd zijn tot seksueel geweld. Maar niet over de slachtoffers. Niet echt.

Van Jyoti Singh, de Indiase vrouw die zo bruut verkracht werd dat ze overleed, weet ik dat ze arts wilde worden zodat ze voor haar familie kon zorgen. Dat haar vader hard moest werken om haar studie te betalen. Dat hij trots is op haar, en haar naam met de wereld deelde omdat ze niets had om zich voor te schamen. En dat ze het daarom verdient om meer te zijn dan een anoniem slachtoffer: een mens, met dromen en ambities, vrienden en familie. Zulke dingen weet ik niet over Nederlandse verkrachtingsslachtoffers.

Vrouwen praten er zelf ook niet over. Ik begrijp wel waarom. Eerst ben je te erg in de war. Je voelt nog overal handen en erger op en in je lijf. De besmetting gaat zo diep dat je niet weet waar je het zoeken moet. Vervolgens is er schaamte. Het besef dat er in onze cultuur altijd een zweempje schuld hangt aan een slachtoffer. We leren meiden immers hoe ze moeten voorkomen dat ze verkracht worden. Niet in een donker steegje lopen, duidelijk nee zeggen, geen al te kort rokje, niet in je eentje naar huis fietsen. Niet alleen zijn in het donker met een handtastelijke vriend van je vriendje.

We leren jongens niet dat ze niet moeten verkrachten. Dat ‘nee’ nooit ‘ja’ is. Dat alles behalve expliciete instemming betekent dat je hem er niet in hangt, wat je achtergrond of normen en waarden ook zijn. De onderliggende boodschap: niet verkracht worden is hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van de vrouw.

Die cultuur dus, die zorgt dat vrouwen hun mond houden. Anonieme slachtoffers. 11,7 procent. Het lijkt me dat we daarover moeten praten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vandaag had ik het dubieuze genoegen om mikpunt te zijn van de column van Sylvia Witteman. In die column probeerde ze gehakt te maken van mijn standpunt dat je van een bijstandsuitkering niet gezond kunt eten in ons land. Dat riep ik niet zomaar: vorige winter had ik, Voedingscentrumadviezen in de hand, diverse goedkope supermarkten en de markt in mijn woonplaats bezocht om te kijken of je van het gemiddelde bijstandsbudget van 50 euro voor een gezin van vier een hele week schijf-van-vijf-verantwoord kon eten. Dat bleek niet te kunnen: ik kwam ruim acht euro tekort. Had ik in plaats daarvan voor de hele week diepvriesfriet en -frikandellen ingeslagen, dan had ik zelfs geld overgehouden. (Hier de blogpost ‘Wat kost eten eigenlijk?’ die ik naar aanleiding van dit onderzoekje schreef)

Mijn hoofdconclusie zette ik ook in mijn boek ‘Eet mij’: het is toch eigenlijk treurig dat gezond eten zoveel duurder is dan ongezond eten dat je het van een minimuminkomen nauwelijks wil lukken. Ik linkte dit prijsverschil aan het gegeven dat overgewicht onder arme, laagopgeleide mensen vaker voorkomt dan onder rijke, hoogopgeleide. Onlangs herhaalde ik deze conclusies weer, in een column in Trouw, dat het Voedingscentrum met een nieuwsbericht was gekomen waarin ze stelden dat: ‘Kiezen voor gezond kan eenvoudig: door minder uit te geven aan duurdere producten als vlees en kaas en meer aan groente en fruit. Gezond eten volgens de Schijf van Vijf is dus geen kwestie van geld, maar van de juiste keuze.’

Dit alles schoot mijn collega-columniste Sylvia Witteman hevig in het verkeerde keelgat. In haar column van vandaag schrijft ze dat ik denk dat arme mensen bijna niet anders kunnen dan dik zijn, want gezond voedsel is te duur. Vervolgens vertelt ze hoe ze zelf op de markt voor een tientje zoveel fruit en groente koopt dat ze het amper kan dragen, en dat ook iemand die woont in een oord zonder dagelijkse markt het best van vijftig euro gaat redden als ze afgaan op supermarktaanbiedingen, omdat je via sites als Yenom.nl of supermarktaanbiedingen.com volgens Sylvia Witteman gemakkelijk de goedkoopste variant vindt van alles wat je nodig hebt.

Conclusie (en nu citeer ik): ‘Nee, leuk is het niet, rondkomen van heel weinig geld. Maar het kan, gezond eten met een gezin voor 50 euro per week. Had Ten Broeke beter haast best gedaan, dan was het haar ook gelukt. (…) Niemand is gedwongen vette rommel te eten. Je wordt niet dik van armoede, je wordt dik omdat je lui bent en de verkeerde keuzes maakt. Een bewering als ‘Gezond eten is niet haalbaar voor arme mensen’ is niet alleen onwaar, maar ook vernederend en gevaarlijk. Zo’n statement impliceert dat mensen, in dit geval arme mensen, geen keus hebben en geen zelfbeschikkend vermogen, dat ze machteloos zijn overgeleverd aan hun droevig noodlot van frikandellen vreten tot de dood erop volgt.’

Laat ik ten eerste even kort iets corrigeren over wat ik denk. Ik denk namelijk helemaal niet dat arme mensen bijna niet anders kunnen dan dik zijn. In ‘Eet mij’ schrijf ik: ‘Met weinig poen en een lage sociaal-economische klasse is het aanzienlijk makkelijker om dik te worden [dan mensen met veel geld uit een hoge klasse].’ Een subtiel verschil.

Nog iets waarin Sylvia Witteman mij niet zo goed kent: ik doe altijd heel erg mijn best, hetgeen ik nu in de rest van deze blogpost ga demonstreren. Want ik ben – zoals ik op twitter afgelopen week ook al tegen haar zei – van harte bereid om ook eens op dat Yenom.nl te gaan kijken of het met behulp van die site wél kan van vijftig euro. Rekent u even met me mee.

Om het geheugen op te frissen: per dag was er volgens de aanbevelingen van het Voedingscentrum voor ons hele voorbeeldgezin van vier mensen het volgende nodig (zie voor meer detail mijn oorspronkelijke blogpost over dit onderwerp):

  • 1 volkorenbrood
  • 120 gram kaas
  • 1 liter magere yoghurt
  • 1 liter halfvolle of magere melk
  • 400 gram mager vlees (1x per week 400 gram vis, 1x per week 400 gram vette vis)
  • 800 gram aardappels, zilvervliesrijst of volkorenpasta
  • 800 gram groente
  • 8 stuks fruit
  • halvarine voor op brood
  • olie of vloeibare margarine om in te bakken

Nu gaan we Sylvia Wittemans column factchecken. Ik rekende de bovenstaande hoeveelheden om in wat we per week moeten inslaan voor ons voorbeeldgezin. Achter die hoeveelheden staan, tussen de haakjes, de goedkoopste aanbiedingen voor dit specifieke product, via Yenom.nl. Achter het streepje de weekprijs voor het product in kwestie, onderaan deze lijst – mocht u geen zin hebben om dit helemaal door te lezen – het totaalbedrag dat we uitgeven aan de weekboodschappen als we a la Sylvia Witteman alleen de meest aantrekkelijke aanbiedingen nemen:

  • 7 volkorenbroden (AH ovenvers volkorenbrood per stuk 0,92) – 6,44 euro
  • 840 gram kaas (AH Zaanlander 48+ kaas normaal 10,80 per kilo nu 50% korting) – 4,54 euro
  • 7 liter magere yoghurt (geen magere yoghurt in de aanbieding bij Yenom. Wel Coop halfvolle boerenyoghurt liter 1,00) – 7,00 euro
  • 7 liter halfvolle of magere melk (Deen en Boni – beide niet eens bij benadering binnen fietsafstand van mijn woonplaats, maar daar doe ik even niet moeilijk over – 2 literpakken magere melk 1,00) – 3,50 euro
  • 2 kilo mager vlees (AH Mager rundergehakt kilo 3,88, C1000 kipfilet 200 gram 1,00, Deka magere rookworst 275 gram 1,00 – ik ben uitgegaan van 1 kilo gehakt, 2 rookworsten en 450 gram kipfilet) – 8,38 euro
  • 400 gram vis (Deen Kibbeling 100 gram 0,99) – 3,96 euro
  • 400 gram vette vis (Nettorama gerookte makreel 200 gram 2,00) – 4,00 euro
  • 5,6 kilo aardappels, zilvervliesrijst of volkorenpasta (Emté zak Hollandse aardappels vijf kilo 2,99 euro. Hier houd je na schillen zo’n 4,5 kilo van over) – 3,72 euro
  • 5,6 kilo groente (AH sperziebonen kilo 1,98, C1000 broccoli 500 gram 1,00 euro, Lidl kilo wortelen 0,69 euro, Plus witlof 500 gram 0,69 euro. Aangezien je ook wat weg gooit – de punten van de bonen e.d. – ben ik uitgegaan van 6 kilo groente: 2 kilo wortels, 2 kilo sperziebonen, 1 kilo witlof en 1 kilo broccoli) – 8,72 euro
  • 56 stuks fruit (C1000 750 gram peren (4 stuks) 0,75 euro, Coop Elstar appelen 1,5 kilo (8 stuks) 2,00, Dirk 2,5 kilo handsinaasappelen (13 stuks) 2,00 euro. (Opmerking: Witteman kocht ook kiwi’s, vertelt ze in haar columns, maar die vond ik te duur. Verder deed ik een aanname op basis van eigen fruitschaal en keukenweegschaal: appels, peren, sinaasappels en grote mandarijnen wegen tussen de 180 en 200 gram per stuk. We kochten 16 appels, 16 peren en 24 sinaasappelen) – 11 euro
  • kuipje halvarine (Plus halvarine kuipje 500 gram 0,89) – 0,89 euro
  • halve fles zonnebloemolie of vloeibare margarine (C1000 bak en braad vloeibaar 400 ML 1,00, omgerekend naar 200 ML) – 0,50 euro

Totaalprijs: 62,65 euro.

Wat aanzienlijk meer is dan de acht euro is die ik tekort kwam in mijn eerdere berekening vorige winter. (Overigens: wie de hele week diepvriesfriet en –frikandellen uit de aanbieding had gegeten (Emte 3 kilozakken diepvriesfriet 2,18, Coop 20 frikandellen 2,00) was voor 41,83 euro klaar geweest.)

Maar misschien komen Sylvia en ik er samen uit. Wat nou als we onze beider boodschappenlijstjes naast elkaar leggen en telkens het goedkoopste alternatief kiezen? Om helemaal fair te zijn doe ik er ook nog tips bij die ik na het schrijven van mijn oorspronkelijke blogpost kreeg, zoals makreel halen op de markt en volkorenbroden in de permanente aanbieding bij de AH (wel om zeven uur ‘s ochtends voor de supermarktdeur staan, anders zijn ze op).

Dan ziet het lijstje er als volgt uit:

  • 7 volkorenbroden (Uit de tips: AH 3 volkorenbroden voor 2 euro) – 4,67 euro
  • Kaas (Uit Sylvia’s lijstje: AH Zaanlander 48+ kaas normaal 10,80 per kilo nu 50% korting) – 4,54 euro
  • Magere of halfvolle melk (Uit Sylvia’s lijstje: 2 literpakken voor een euro) – 3,50 euro
  • Magere yoghurt (Uit mijn lijstje: rond de 70 cent per liter bij Aldi en Lidl) – 4,90 euro
  • Groente (Uit mijn lijstje: Euroshopper of Aldi diepvriesgroente – doperwten, sperziebonen, spinazie – is 50 tot 60 cent per 500 gram. Uit Sylvia’s lijstje: Lidl kilo wortelen 0,69 euro. Ik ging uit van 2 kilo wortelen, 1 kilo diepvriesspinazie, 1 kilo sperziebonen en 1 kilo doperwten) – 4,58 euro
  • Fruit (Uit mijn lijstje: 10 stuks licht beschadigd seizoensgroente op de markt 1 euro) – 5,60 euro
  • Aardappels en co (Uit Sylvia’s lijstje: Emté zak Hollandse aardappels vijf kilo 2,99 euro) – 3,72 euro
  • Vloeibare margarine/zonnebloemolie (Uit mijn lijstje: Euroshopper zonnebloemolie liter 1,35. Omgerekend naar 200 ML olie/week) – 0,27 euro
  • Vette vis (Uit de tips: Makreel op de markt ongeveer kilo 8,00) – 3,20 euro
  • Gewone vis (Uit mijn lijstje: Koolvis Euroshopper 400 gram 1,69) – 1,69 euro
  • Halvarine (Uit mijn lijstje: Aldi Hella Halvarine kuipje 500 gram 0,45) – 0,45 euro
  • Mager vlees (Uit de tips: Aldi 750 gram kipvleugels 2,49. Houd je ongeveer 600-650 gram van over i.v.m. de botjes. Uit mijn lijstje: tofu 375 gram 1,69. Uit Sylvia’s lijstje: AH Mager rundergehakt kilo 3,88) – 8,06 euro

Totaalprijs nu: 44,18 euro.*

Olé! Goed nieuws! Het kan! Er zijn wel twee columnisten met een paar uur tijd voor nodig om dit uit te vogelen (en sowieso moet je goed kunnen lezen, vergelijken en rekenen – iets wat voor de anderhalf miljoen functioneel analfabeten die Nederland kent misschien uitdagend is), maar er bestaat een mogelijkheid**: wie de allergoedkoopste basisproducten en de allergoedkoopste aanbiedingen naast elkaar legt, en – voor de mensen die niet in Amsterdam o.i.d. wonen – in staat is om elke week vele tientallen kilometers te fietsen langs meer dan tien supermarkten en ook nog naar de markt te gaan kan voor minder dan 50 euro Voedingscentrumwaardig gezond eten.

Hebben we geen mooi land?

*) NB1: diverse mensen wezen me er op twitter op dat de aanbiedingen deze week niet bepaald representatief zijn voor de meeste andere weken in het jaar. In week 3 en 4 hebben supermarkten er namelijk een handje van om extra te stunten met de prijzen, met kortingen van 50% in plaats van de gebruikelijke 15%. De Hamsterweken van de AH zijn hier een voorbeeld van. In mijn berekening staan een aantal van die uitzonderlijk hoge kortingen: het rundergehakt, de kaas, de aardappels. Zonder die kortingen was de prijs aanzienlijk dichter bij de 50 euro gekomen, en misschien zelfs eroverheen gegaan. Wordt vast nog vervolgd.

**) NB2: niet om een partypooper te zijn, maar laten we niet vergeten dat basics als koffie, thee, broodbeleg anders dan kaas en keukenkruiden niet bij de prijs inbegrepen zitten, dus echt lekker eten is er niet bij. Ook niet onbelangrijk: zoals ik ook in ‘Wat kost eten eigenlijk (versie 1)’ meldde is de grens van 50 euro een tikje arbitrair: wie in de bijstand zit met kleine kinderen die snel uit hun kleren groeien of in de schuldhulpverlening heeft aanzienlijk minder te besteden, eerder drie tientjes dan vijf. Zou ons voorbeeldgezin niet met z’n vieren maar met z’n vijven (of zessen, of zevenen…) zijn, dan zouden ze al niet meer rondkomen van die vijf tientjes. En zouden ze wonen in een gemeente waar uitkeringsgerechtigden verplicht moeten werken dan hebben ze geen tijd om naar al die supermarkten te fietsen en loopt het hele verhaal over gezond eten van een bijstandsuitkering alsnog in de soep.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.