dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Beste Mark,

Tenzij er bijzondere dingen gebeuren, zul je aanblijven als premier van Nederland. De VVD is in iedere peiling veruit de grootste partij en je populariteit rijst sneller dan een bal deeg onder een warme theedoek. Zelfs op links vindt men je een toffe peer.

Persoonlijk ben ik net een tikkie minder enthousiast. Ik voel me bijvoorbeeld niet zo bereid om over het leed in de jeugdzorg, het stijgende aantal daklozen en het gebrek aan goed klimaatbeleid heen te kijken omdat je zo joviaal grijnst en puike persconferenties geeft.

Maar ik snap wel waarom mensen je graag zien. Jij bent onze teflonpremier. Geen clusterfuck zo groot of het glijdt van je af. Je bent gladder dan de spreekwoordelijke paling in een emmer snot. Jokken dat je niets wist over die 70 burgerdoden bij een Nederlandse luchtaanval in Irak? Kleeft je niet aan. De Turkije-deal die je bijna eigenhandig bij elkaar lobbyde en die Europa zo op slot heeft gegooid dat er nu op de Griekse eilanden kampen vol mensen in de diepste ellende en kou zitten? Niemand wijst naar jou.

Een belastingdienst die, terwijl jij ons land leidde, de levens van burgers kapot maakte met valse beschuldigingen van fraude? We namen het allerlei bewindslieden kwalijk, maar jou raakte het niet. Het grote coronasterven in de verpleeghuizen, het steeds weer falende indambeleid? Het glibberde van je af als een gebakken eitje uit een nieuwe koekenpan.

In de week voor kerst sprak je ons toe vanuit het Torentje. Ernstig en kalm kondigde je een plotselinge, strenge lockdown aan. Inspirerend, hoorde ik mensen zeggen; knap, indrukwekkend. Je brengt het zo goed, dat ze even vergeten dat je alleen een noodstop hoeft te maken als je niet op tijd bent begonnen met remmen. Maar ook dat zal wel niet aan je blijven plakken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het aardige van met je kinderen in de auto zitten, is dat het je de kans geeft om aan hun muzikale opvoeding te klussen. Ze kunnen immers nergens heen en moeten dus noodgedwongen alles aanhoren wat je opzet. Zo luisteren wij op weg naar het bos naar Greenday, Hole en Skunk Anansie. En naar een verdwaald schijfje met Nederlandstalige popklassiekers waar mijn dochters telkens weer om vragen, misschien omdat ze die teksten beter verstaan.

Klein Orkest zingt: En alleen de vogels vliegen van Oost- naar West-Berlijn / Worden niet teruggefloten, ook niet neergeschoten

Als vogel kun je zonder belemmering gaan waar je wilt. Grenzen hebben geen betekenis voor vogels; ze vliegen gewoon naar waar het goed is, naar waar het brood ligt.

Hoe anders is het voor mensen. Onze leiders hebben van Europa een fort gemaakt. Terwijl we over de Sallandse heuvelrug rijden moet ik denken aan Lesbos. Na de brand in Moria is er een nieuw kamp verrezen, op een oud militair schietterrein: Human Rights Watch maakt zich zorgen over een mogelijk giftige hoeveelheid lood in de bodem. Bovendien loopt het kamp soms onder water, zodat alles nat en modderig is. Er zijn geen douches, geen stromend schoon water, verlichting of verwarming voor de tenten. De winter staat voor de deur. En toch stemde een Kamer-meerderheid dinsdag tegen een motie om zo snel mogelijk 100 kinderen, en later nog eens 500, van daar naar hier te halen.

Bløf zingt: Hier ben ik veilig, hier ben ik sterk / Hier ben ik heilig, dit is mijn kerk / Dit is mijn haven, hier leg ik aan / Hier kan ik slapen, hier moet ik staan

We willen allemaal veilig zijn, denk ik. Je geborgen weten is misschien wel de diepste menselijke behoefte. Daarom zijn er ook zoveel liedjes over.

In de haven van Samos zaten kinderen van soms nog geen vijf jaar oud opgesloten in cellen zonder licht, verwarming of bedden, las ik in de krant. Baby Joseph overleefde een schipbreuk, om alsnog te sterven op een reddingsboot omdat niemand hulp wilde sturen. Een Kamer-meerderheid steunde een motie die het redden van mensenlevens op de Middellandse Zee strafbaar wil maken. Dit komt dan bovenop de grenswachters van Frontex die met hun schepen opzettelijk hoge golven maken om zo wiebelige bootjes met vluchtelingen terug te duwen naar Turkse of Libische wateren. Ali uit Syrië zat op zo’n bootje en vertelde: ‘We hadden kinderen bij ons. We hebben ze veel gesmeekt.’

Mijn kinderen zitten op de achterbank van onze auto, veilig in de gordels, omringd door airbags. Claudia de Breij zingt: Als de oorlog komt / En als ik dan moet schuilen / Mag ik dan bij jou?

Nee, zeggen onze leiders tegen Ali en Joseph en hun lotgenoten; jij mag niet bij ons. En ik moet denken aan hoe landen in 1951 het VN-vluchtelingenverdrag tekenden, met nog vers in het geheugen hoe niemand voor de oorlog Joodse vluchtelingen een veilige plek had willen bieden. Dat nooit meer, zeiden ze.

Als het meezit, condenseren we het beste van onszelf in wetten en verdragen: compassie, empathie, rechtvaardigheid. Door onszelf vast te pinnen op zo’n hogere morele standaard, zetten we een gemeenschappelijk overeengekomen rem op egoïsme, angst, haat, desinteresse in het lot van anderen. Wat zegt het dat ons parlement nu steeds moties aanneemt waar juist onze slechtste kanten in neerslaan?

The Scene zingt: Jij staat niet alleen / Iedereen is van de wereld / En de wereld is van iedereen

Ik betwijfel of de mensen die in een bootje proberen niet te kapseizen in de golven van een Frontex-schip, of die tegen de klippen op proberen hun kinderen warm te houden in een lekkende tent op Lesbos, in de wetenschap dat dit precies is hoe Europa het heeft gewild, het gevoel hebben dat zij van de wereld zijn.

Als je geen asielzoeker meer kunt zijn omdat je altijd welkom bent, als niemand meer ‘een gelukszoeker’ is omdat mensen net als de vogels overal heen mogen gaan, dan pas is de wereld van iedereen.

Dan pas, als geborgenheid meer is dan een belofte in een liedje. Als het een recht is van ieder mens: Dit is mijn haven
Jij staat niet alleen
En als de oorlog komt
Mag jij altijd bij mij

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Rebecca Hiles was eigenlijk altijd benauwd. Het was alsof de longontsteking die ze op haar zeventiende had gehad nooit echt was overgegaan. Volgens de artsen had ze astma, veroorzaakt door haar dikheid. Als ze zou afvallen zou het wel overgaan. Ze geloofde hen, vertelde ze aan Maya Dusenbery, schrijfster van het boek ‘Doing harm’. Rebecca ging studeren; ze danste, sportte en wandelde, maar het probleem bleef. Op haar 20ste begon ze bloed op te hoesten; ze kreeg pufjes. Toen ze 23 was, had ze inmiddels zulke vreselijke hoestbuien dat ze de controle over haar blaas verloor en soms moest overgeven. Ze was te uitgeput om te wandelen. Maar de dokters bleven zeggen dat het allemaal ‘duidelijk gewichtsgerelateerd was’.

Ik moest aan Rebecca denken toen ik de column van huisarts Danka Stuijver las. Ze schrijft over een jonge, dikke vrouw van 120 kilo die ‘wekelijks op het spreekuur verscheen met klachten die in verband stonden met haar overgewicht’. Stuijver heeft de vrouw eerder verteld dat ze 30 kilo moet afvallen en meer moet bewegen. Nu heeft ze zere knieën van het hardlopen.

Laat me vooropstellen dat ik deze patiënt en de situatie verder niet ken. Maar niets aan de column stelt me gerust. Ik maak me zorgen over de vrouw: hoe ellendig moet ze zich wel niet voelen om elke week de huisarts te bezoeken? En ook Stuijvers houding zit me niet lekker: de toon die ze zet door te schrijven hoe de vrouw ‘geïrriteerd opkijkt’ en ‘luid grommend’ omhoog komt. Ze laat de anderen in de wachtkamer dit met ‘een mengeling van medelijden en afschuw’ aanzien, maar dat zijn natuurlijk Stuijvers woorden. Er schemeren vooroordelen in door waarvan wetenschappers aantoonden dat veel artsen ze hebben: dat dikke patiënten lui, slap en vervelend zijn.

Het maakt de spreekkamer voor dikke mensen vaak een supernare plek: je bent er kwetsbaar, soms letterlijk maar altijd figuurlijk bloot, en in al die weerloosheid moet je je toch schrap zetten voor afkeuring. Dat is niet alleen pijnlijk, maar ook schadelijk. Uit onderzoek blijkt dat stigmatisering slecht is voor de gezondheid van dikke mensen. Zo hadden mensen die gediscrimineerd waren om hun gewicht tijdens een grote studie 60 procent meer kans om te sterven – onafhankelijk van hun bmi.

Vooroordelen zorgen dat artsen te vaak niet verder kijken dat de kilo’s, dat ze veel klachten zonder nadere tests of onderzoeken toeschrijven aan iemands gewicht; ze zien geen mens meer, alleen nog een risico. Een obesitasspecialist zei tegen de New York Times: ‘Onze patiënten zeggen: niemand heeft me ooit behandeld alsof ik een serieus probleem heb. Ze wuifden het weg en stuurden me naar Weight Watchers.’

En waarom eigenlijk? Van alle dieetpogingen mislukt uiteindelijk 95 tot 98 procent. De kans dat een vrouw die zo dik is als Stuijvers patiënt nog dun wordt, is 0,15 procent. Deze cijfers zijn niet controversieel. Iemand die dik is op dieet sturen, is ongeveer net zo behulpzaam als iemand die een uitkering komt aanvragen een staatslot meegeven.

Het is hoog tijd dat artsen gaan accepteren dat dikke mensen zelden dun worden, dat ‘is dik’ geen fatsoenlijke diagnose is en ‘val af’ geen behandelplan. Bij gewichtsgerelateerde klachten is dit al geen goede zorg. Maar als er meer aan de hand is, is het een grove schending van de belofte in de artseneed om lijden te verlichten en geen schade te doen.

In het New York Times-artikel vertelt een vrouw hoe haar zere heup werd afgedaan als ‘obesitaspijn’, terwijl ze eigenlijk scheefgroeiende ruggenwervels had. Een andere vrouw kreeg plotseling ademnood, wat volgens een arts kwam doordat er zoveel gewicht op haar longen drukte. ‘Ik ben echt bang. Ik kan niet ademen’, had ze tegen de arts gezegd. ‘Dat is het probleem met obesitas’, was de reactie. Ze bleek een longembolie te hebben.

Rebecca Hiles kwam na een nieuwe bloederige hoestbui andermaal bij de spoedpost terecht. Het was puur geluk dat een arts een CT-scan liet maken. Rebecca bleek een tumor in haar linkerlong te hebben, die inmiddels zoveel schade had aangericht dat de hele long eruit moest; de onderste helft was enkel nog zwart, rottend weefsel. Als de diagnose vijf jaar eerder was gesteld, had dit niet gehoeven, hoorde ze na de operatie. ‘Ik herinnerde me hoe ik vijf jaar lang gezocht heb naar een reden dat ik altijd aan het hoesten was, altijd ziek. Ik herinnerde me hoe iedereen me vertelde dat ik ziek was omdat ik dik was.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het enige goede aan vorige week waren de kersenbomen. Overal zag ik takken vol met roze bloesems, het ene moment rustig in de zon, het andere moment zwaaiend in een stormachtige sneeuwbui. Soms, tijdens een felle windstoot, joegen losgerukte bloemblaadjes mee met de witte vlokken, lente en winter in een woeste dans met elkaar.

De bloesem deed me denken aan een prachtig gedicht van Ada Limón, waarin ze schrijft over ‘the neighbor’s almost obscene display of cherry limbs shoving their cotton candy-colored blossoms to the slate sky of Spring rains’. Snoepkleurige bloesems tegen loodgrijze luchten. Het gedicht heet ‘Instructions on not giving up’, instructies voor niet opgeven. Ik denk dat we zo’n gebruiksaanwijzing momenteel hard nodig hebben.

‘Het lijkt alsof het universum zich in tweeën heeft gesplitst’, schreef ik afgelopen weekend in mijn dagboek. In het ene universum zijn er onverminderd hoge besmettingscijfers, zorgwerkers die op hun tandvlees lopen, een uitputtingsslag, uitgestelde operaties aan je hart of je kanker, een Code Zwart die wordt afgestoft, IC’s waar jonge mensen knokken voor hun leven en zwangere vrouwen vechten voor twee, een minister die toch besluit om de jonge risicogroepers pas weken later dan gepland te vaccineren.

In het andere universum is alles echter dolletjes. We prikken ons zo snel mogelijk door de crisis, twitterde dezelfde minister, en daarna waren de kwetsbare mensen alweer vergeten, want er waren versoepelingen om over te speculeren, we snakken naar een uitje, de Keukenhof, lekker tulpjes kijken, er kwam een blanco cheque van bijna een miljard voor een private stichting die nog meer kekke uitstapjes mogelijk moet maken, de terrassen moeten ook open, mensen gaan op proefvakantie naar Rhodos, een andere minister wenste alle deelnemers een zonnige week.

Deze scheuring van werelden raakt me, als iemand in de medisch hoogrisicogroep, persoonlijk. Want de trieste waarheid is dat ik in beide universa niet goed kan leven: in het eerste dreigt de dood, in het andere besta ik niet. En het vaccin, het middel dat de universa weer aan elkaar kan lijmen en de reddingsboei waar ik al maanden reikhalzend naar uitkijk, werd vorige week net voor mijn neus weggetrokken door een minister die vreesde voor imagoschade. Even verloor ik de moed. De hoop, die ik al meer dan een jaar vastklem als een ballon zonder knoop, ontglipte me en liep flutterend leeg tot er niets meer van over was; een klef lapje rubber in de hoek van een kamer.

Vervolgens is de vraag natuurlijk: hoe blaas je jezelf weer op? Hoe ga je om met zoveel teleurstelling? Hoe leef je door als echt leven eigenlijk niet gaat? Ik ben vast niet de enige die daar nu antwoord op zoekt.

Aangezien onze regering tegenwoordig vooral uitblinkt in de handel in dooie mussen, besluit ik voorlopig alleen nog te luisteren naar dichters. Ik kijk naar mijn lege ballon en lees Wendell Berry, die schrijft hoe hij, wanneer hij wanhoopt over de wereld, op zoek gaat naar kalm water: ‘I go and lie down where the wood drake rests in his beauty on the water, and the great heron feeds. I come into the peace of wild things who do not tax their lives with forethought of grief.’ De vrede van wilde dingen die hun levens niet belasten met gedachten over rouw die misschien nog komen gaat.

Ik wandel naar de kolk en zie een zilverreiger over het water zweven. Overal om me heen staat de lente te dringen alsof er niets aan de hand is: de sleedoorns bloeien zonder ontgoocheling, merels zijn in de weer met takjes, onwetend over lockdowns en vaccins en gescheurde universa.

Het nieuwe, felgroene blad van de meidoorn herinnert me aan de rest van het gedicht van Ada Limón: ‘When all the shock of white and taffy, the world’s baubles and trinkets, leave the pavement strewn with the confetti of aftermath, the leaves come. Patient, plodding, a green skin growing over whatever winter did to us, a return to the strange idea of continuous living despite the mess of us, the hurt, the empty. Fine then, I’ll take it, the tree seems to say, a new slick leaf unfurling like a fist to an open palm, I’ll take it all.’

Nadat de bloesems als confetti op de straten zijn gevallen, komen de bladeren. Geduldig ontvouwen ze zich, ondanks wat de winter ons heeft aangedaan, de pijn, de leegte. Goed, ik kan het hebben, lijkt de boom te zeggen. Ik kan het hebben. Ik geef niet op.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er is een gezegde: we hebben de aarde niet geërfd van onze ouders, maar te leen van onze kinderen. Ik geloof dat dit waar is. En dat je, op wat je te leen hebt, zo goed mogelijk moet passen.

Dus: hoe gaat het nu met onze aarde? Niet zo best. Het KNMI waarschuwde anderhalve week geleden dat we de kritieke grens van 1,5 graad opwarming al in 2030 zouden kunnen bereiken. Uit een pasverschenen VN-rapport bleek dat er elk jaar wereldwijd negen miljoen mensen sterven door milieuvervuiling. Een op de acht plant- en diersoorten dreigt uit te sterven.

Dit is niet langer een probleem van de toekomst: de klimaatcrisis is hier en het is nu. Het ijs op Groenland smelt in recordtempo. De Noordpool zoals wij die kennen is aan het verdwijnen. Op sommige plekken is het daar vier graden warmer. Het ijs smelt vroeger in de lente en begint later in de herfst met aangroeien. Het Antarctische zee-ijs blijkt sinds 2014 veel sneller te smelten dan verwacht.

Weersomstandigheden waaronder gigantische, verwoestende bosbranden mogelijk zijn, komen vaker voor. Op kleine eilandjes in de Stille Zuidzee, zoals Kiribati, is er vaak niets méér tussen de zee en de huizen dan zandzakken en boomstronken. Dichterbij kennen we langdurige droogtes en hittegolven die vroeger vrijwel onmogelijk waren. Wie, zoals ik, graag wandelt, kan in het Deventer buitengebied de sporen van de droogte en het stikstofbeleid zien: gestorven bomen, bossen waar tussen de hazelaars en berken nauwelijks meer iets anders groeit dan brandnetels en bramen. Afgelopen zomer was het zo warm dat ik van allerlei mensen hoorde dat hun konijnen waren gestorven aan oververhitting.

We hebben koyaanisqatsi bereikt. Koyaanisqatsi is een woord uit het Hopi. Het betekent: leven uit balans. Een gecorrumpeerd, chaotisch bestaan. Een manier van leven die vraagt om een nieuwe manier van leven. Die schreeuwt om een nieuwe manier van leven.

En wat doet onze regering? Veel te weinig. Milieudefensie kwam met een rapport over het klimaat- en milieubeleid van 10 jaar Rutte. Onze natuur staat er slecht voor en onze CO2-uitstoot daalt te traag. De energievoorziening bestaat nog steeds voor zo’n 90 procent uit kolen, aardgas en aardolie – net als tien jaar geleden. Slechts 3 procent van de belastingen wordt gehaald bij vervuilers – net als tien jaar geleden. De staat geeft grote bedrijven jaarlijks minstens 3 tot 5 miljard euro subsidie op fossiel brandstofgebruik – net als tien jaar geleden.

Er is een oppervlakte van drie keer Nederland nodig voor al onze consumptie – net als tien jaar geleden. Onze stikstofuitstoot is superhoog, onder meer door ammoniak, want dat spul zit in mest en we hebben per hectare de grootste kakkende veestapel ter wereld – net als tien jaar geleden. Het aantal boerenlandvogels en vlinders is aan het dalen – net als… Afijn.

Wat het kabinet wel deed: een internationale top organiseren, niet over hoe we alles op alles kunnen zetten om onze CO2-uitstoot terug te dringen, maar over adaptatie – over aanpassing aan de opwarming van de aarde, niet over het voorkomen daarvan. Een top over dweilen met de gletsjer open.

Op die top spiegelde Rutte de wereldleiders voor dat er dik te verdienen is aan klimaataanpassingen; een investering van 1,8 biljoen dollar kan in tien jaar meer dan 7 biljoen opleveren. Maar is dat wat de wereld, de aarde van onze kinderen, nodig heeft? Meer kapitalisme? En wat als BV Nederland dan straks ontdekt dat dweilen met de kraan open verdraaid lucratief is? Wat als er straks nóg meer rijke lui zijn die er baat bij hebben om de opwarming juist NIET te stoppen? Wat als onze leiders ons van dralen naar schoorvoeten zo de berustende acceptatie inrommelen: ach ja, de aarde warmt op, tja, nou, niks meer aan te doen. Wil er iemand nog een kekke nieuwe dijk kopen?

We hebben koyaanisqatsi bereikt. Een manier van leven die schreeuwt om een nieuwe manier van leven.

En gelukkig staan de verkiezingen voor de deur. Het moment dat we een stem krijgen en de mensen in Den Haag geen andere keus hebben dan naar ons te luisteren. Dit is het moment dat we kunnen stemmen voor de aarde van onze kinderen. Voor minder vee en meer bos. Minder koeien en meer bloemen. Minder gebouwen en meer beekjes. Minder vervuilen en meer bloeien.

Want de wereld is niet van Mark Rutte. De wereld is niet van de VVD. De wereld is niet van de KLM. De wereld is niet van Shell. De wereld is van onze kinderen. De wereld is van ons.

Deze korte toespraak gaf ik op zondag 14 maart 2021 tijdens de klimaatdemonstratie in Deventer. Delen van deze toespraak verschenen eerder als column in de Volkskrant.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het valt me nu al een poosje op: er zijn steeds minder dikke mensen in mijn omgeving. Vooral erg dikke vrouwen worden schaars. Moeders van een kilo of 150 verdwijnen een poosje van het schoolplein, er wordt wat gefluisterd over een maagverkleining, en als ze terugkomen zijn ze ineens aanzienlijk slanker. Hooguit nog categorie ‘mollig’.

Dit maakt mij tegenwoordig vaak de dikste vrouw in een gezelschap. En dat is een bijzondere ervaring, want zo stevig ben ik niet. Ik ben met mijn 115 kilo wat activisten in Amerika ‘midfat’ noemen; zeg maar, ‘medium dik’. Dik genoeg om buiten het doorsnee schoonheidsideaal te vallen, maar niet zo dik dat ik bijvoorbeeld niet in het stoeltje in de bus pas.

Midfat zijn geeft me privileges. Wie dik is, maar niet de dikste in de ruimte, profiteert van een zeker contrasteffect. Mensen zeggen: ‘Oh, maar jij bent toch helemaal niet zo dik?’, terwijl ze met een schuin oog kijken naar iemand die veel zwaarder is dan ik. Ik kan bovendien gemakkelijk passende kleren kopen. Ik kan zonder problemen een auto instappen; ik hoef me nooit af te vragen of de gordel wel past. Ik loop zonder moeite. Ik kan naar een café zonder eerst te checken welke stoelen ze hebben.

In medische context ben ik minder bevoorrecht. Omdat mijn BMI boven de veertig uitkomt, gaat het in de spreekkamer altijd over mijn gewicht. Als ik pijn heb of ziek ben, krijg ik soms geen hulp omdat artsen zonder nader onderzoek aannemen dat mijn kilo’s het probleem zijn. Aan de andere kant kan ik wel op de reguliere weegschaal en ben ik niet te zwaar voor de behandeltafel of de scanner. De grootste vernederingen blijven me bespaard.

Met de opkomst van de body positivity-beweging durven steeds meer vrouwen zichzelf dik te noemen. Dat is winst; ik juich het toe als vrouwen het begrip zonder schaamte durven te gebruiken en hun lichaam weten te omarmen zoals het is. Maar wie een beetje dik is – zeg: maat 44 of 46 – heeft wel een heel ander leven van iemand met maat 60.

Het is gemakkelijker om positief over je lichaam te zijn als je meer privileges hebt; als je nog dicht tegen het heersende schoonheidsideaal aan zit, als je niet te maken hebt met medische vooroordelen. Voor mij is dat moeilijker, maar niet zo lastig als voor ‘superfat’ vrouwen, omdat ik met mijn lichaam nog zonder zorgen op en in veel dingen pas en mijn lijf maatschappelijk nog redelijk acceptabel is.

Bovendien gaat body positivity niet alleen over zelfliefde, maar ook, of zelfs vooral, over het tegengaan van de stigmatisering van dikke mensen. In die strijd zouden niet de dunste dikke vrouwen centraal moeten staan, maar juist de allerdikste. Het doel moet zijn dat ook zij zonder zorgen en discriminatie door het leven kunnen. Want daar profiteert uiteindelijk iedereen van.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.