dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Elke keer als er een bericht over de woningmarkt in de krant staat, tel ik mijn zegeningen. Toen mijn lief en ik vijftien jaar geleden wilden samenwonen, vonden we binnen vier maanden een flatje in Enschede. Het was klein en oud; je moest je tussen de wastafel en wasmachine door wringen om in de douche te komen. Als er een vrachtwagen door de straat reed, viel er gruis van de muur. Maar het was van ons en de huur was 200 euro per maand.

Een paar jaar later wilden we kopen. Met een baby op de arm bekeken we acht rijtjeshuizen in Deventer, allemaal rond de anderhalve ton. Na rustige onderhandelingen kochten we een klushuis met schimmel in de badkamer, parket dat naar hondenpis rook en een zolder waar het ook binnen regende. Maar wel met vier slaapkamers en een diepe tuin. En onder de vraagprijs.

Hoe anders gaat het nu. De huizenprijzen zijn torenhoog. Een ton boven de vraagprijs bieden is niet abnormaal. Minder rijke jongelui zijn stevig de sigaar: zonder dik salaris, dito vermogen of jubelton van paps en mams hebben ze de keuze tussen de leningen zo hoog opstapelen dat het onverantwoord wordt of toch maar niet kopen. Onder 40-minners met een lager inkomen is het woningbezit tussen 2011 en 2018 gehalveerd.

En dan? In minstens negentig gemeentes is de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning meer dan zeven jaar, becijferde de NOS. In de vrije huursector zijn de prijzen voor veel mensen onbetaalbaar hoog. Steeds meer huurcontracten zijn daar bovendien tijdelijk; dat geeft de verhuurder elke keer dat de woning vrijkomt de kans om de prijs te verhogen. ‘Dit helpt alleen de grootste geldwolven. En dat ben ik ook’, geeft een makelaar besmuikt lachend toe in de Volkskrant.

Ik lees over Sandra, die na haar scheiding in arren moede naar een caravan verhuisde. Over muziekdocent Els, die hoopt dat ze na afloop van haar flexhuurcontract niet met haar kinderen naar de daklozenopvang hoeft. Slachtoffers van huiselijk geweld die nergens heen kunnen. Het stijgende aantal daklozen. Geliefden die niet aan kinderen durven te beginnen.

De meningen zijn verdeeld over wat precies de oorzaak van deze ellende is. Teveel regels, te weinig kapitalisme, opperen sommigen. Hier hoort een lijstje overheidsmiskleunen bij: de verhuurdersheffing, die woningcorporaties stinkend veel geld kost dat ze dus niet kunnen uitgeven aan het bijbouwen van sociale huurwoningen. De jubelton en hypotheekrenteaftrek die de koopprijzen opdrijven. Het Adam Smith Institute, een Britse superneoliberale denktank, voegt daar nog vervelende milieuregels, bouwvoorschriften en bestemmingsplannen aan toe. Op een vrije markt zonder al die irritante dingetjes zouden ontwikkelaars veel meer kunnen bouwen: misschien piepklein, half-gammel of op een plek waar eerst mooie natuur was, maar wel meer. En meer aanbod leidt tot lagere prijzen.

Volgens anderen is het probleem juist dat er teveel kapitalisme is. Kapitalisme kan ons geen goede en betaalbare huizen geven, lees ik in het socialistische Jacobin Magazine, omdat dit nooit het doel is van investeerders en ontwikkelaars. Zij zitten niet in de huizenbusiness; ze zitten in de winstbusiness. Een huis is voor hen gewoon een manier om te zorgen dat hun kapitaal zonder zweten meer kapitaal maakt. En dat gaat, zeker bij hoge grondprijzen, het best door te handelen in dure, luxe woningen.

De geschiedenis geeft de socialisten gelijk. Een NOS-filmpje over de huizenmarkt brengt de 19e eeuw in herinnering, toen de woningmarkt in Nederland helemaal in handen van particulieren was – een vrijemarktidylle, behalve voor de arbeiders die in armzalige krotten moesten wonen. Het was zo schraal dat de politiek ingreep: in 1901 werd wonen een grondrecht, waar de overheid voor verantwoordelijk was.

Dat is op papier nog steeds zo. In de praktijk heeft bijna elf jaar Rutte & co ons opgezadeld met iets dat ‘de woningmarkt’ heet, maar eigenlijk een combi-gedrocht is van beroerd overheidsbeleid waar vooral rijken van profiteren en het slechtste dat neoliberaal kapitalisme te bieden heeft. Ik kan mijn zegeningen tellen, maar teveel anderen zijn in de steek gelaten door een regering die haar verantwoordelijkheid weigert te nemen. Talloze levens staan op pauze, omdat zoiets fundamenteels als een huis – een nest, een plek waar je kunt ontsnappen aan de wereld, waar je veilig en geliefd bent – van een basisbehoefte en een grondrecht tot een luxeproduct is gemaakt. Iets voor de haves, niet voor de have-nots. Het politieke is zelden zo persoonlijk.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Elke vezel in het hart van veel ervaren klimaatwetenschappers wil schreeuwen: ‘Zie je wel! We zeiden het toch?!’, zei onderzoeker Susanne Moser tegen de NRC. Ze sprak over het pas verschenen IPCC-rapport: een diep verontrustende samenvatting van wat we al wisten over klimaatverandering. ‘We worden getraind om ons hoofd en ons hart volledig gescheiden te houden’, zei Moser, maar er is wanhoop, angst en verdriet onder haar collega’s. ‘Deels omdat ze zelf kinderen hebben, en deels omdat zij heel duidelijk zien wat voor ramp er aan de hand is.’

De tijd dat onderzoekers hun kennis simpelweg over de schutting gooiden en er vanuit gingen dat het goed kwam, is voorbij. In The Guardian noemde een Britse hoogleraar ons toekomstig klimaat ‘een soort hel op aarde’. Een van zijn collega’s vertelde over onwaarschijnlijk maar niet onmogelijk onheil, zoals het instorten van de ijsplaten die de gletsjers op Antarctica tegenhouden of het stilvallen van de warme golfstroom. Zijn woorden: totaal catastrofaal. In een uitgelekte conceptversie van het IPCC-rapport stonden nog deze zinnen: ‘Het leven op aarde kan zich herstellen van een drastische klimaatomslag […]. De mens kan dat niet.’

Dit zou je kunnen alarmeren: als experts al willen schreeuwen over hel en doem, dan is het vast menens. Of niet. ‘Onversneden politiek activisme van het IPCC’, twitterde wetenschapsredacteur Maarten Keulemans over dat concept-citaat. Hij noemde het uiteindelijke rapport ‘politiek aangekleurd’, soms overdreven. Hij is niet de enige die er zo over denkt.

Nou zit ik genoeg om Twitter om te weten dat ‘activist’ in deze context geen compliment is, maar een woord voor iemand met onvoldoende oog voor de feiten; iemand die misschien zelfs bereid is om loopjes te nemen met de waarheid als dat qua idealen beter uitkomt. Maar ik vraag me af of dit idee geen nuance behoeft. Wat als een activist ook iemand kan zijn die alle feiten bestudeerd heeft en tot de oprechte conclusie is gekomen dat er iets moet gebeuren onder moeders paraplu? Iemand die zoveel weet over de gevolgen van een misstand dat zwijgen niet meer lukt? Wat als activisme niet per se het tegenovergestelde is van nuchtere feitelijkheid, maar het logische verlengde ervan? Een zinvol huwelijk tussen emotie en kennis: activisme als welingelichte woede, als gecondenseerde frustratie over wat er aantoonbaar aan de hand is, omgezet in iets nuttigs. In actie.

Columnist Marcia Luyten schreef dat dit niet de tijd is om neutraal te zijn. Ze zag de premier over het IPCC-rapport tutten dat maatregelen wel ‘haalbaar en betaalbaar’ moeten blijven en vond het ‘hoog tijd dat wetenschappers, gewapend met hun objectieve feiten, even dringend en dwingend de macht belobbyen als de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven doen.’ Ik zou verder willen gaan: laat wetenschappers zich niet alleen wapenen met feiten, maar ook met hun verdriet en hun woede. Met hun hart.

Die objectieve feiten zijn immers al heel lang bekend en leiden vooralsnog tot te weinig daden. Maar misschien kan emotie het tij nog keren. Democratie is sentimenteel, schreef filosoof Elizabeth Cantalamessa op Aeon; in een democratie is niet de rede het belangrijkst, maar het gevoel. De waarheid zal ons niet bevrijden, betoogde ze, want niet iedereen erkent dezelfde feiten en mensen die anders over dingen denken hebben de neiging om autoriteit toe te kennen aan andere bronnen. Maar als je je emoties kunt delen, als je een gevoel bij iemand kunt oproepen, dan kan diegene een nieuw perspectief aannemen, al is het maar voor even.

Cantalamessa haalde de Duitse filosoof Fichte aan, die vond dat het daarom de plicht was van elke publieke intellectueel – dus ook wetenschappers – om gevoelens te inspireren bij hun medeburgers. En ze zo aan te zetten tot actie, want Fichte vond dat de mens niet alleen op aard was om zich te laten informeren, maar vooral om te doen. Of, zoals zijn tijdgenoot Goethe zei: ‘Het is niet genoeg te weten, men moet ook toepassen. Het is niet genoeg te willen, men moet ook handelen.’

Greta Thunberg riep ziedend ‘Hoe durven jullie!’ op een VN-klimaattop en kreeg miljoenen demonstranten op de been. De weg van emotie naar actie is korter dan die van ratio naar beleid. Dus waarom zouden we klimaatwetenschappers hun activisme verwijten? Laat ze zoveel mogelijk mensen aansteken met hun boosheid en zorgen. Laat ze schreeuwen. Schreeuw met ze mee. We hebben tenslotte maar één aarde, en dus geen plek voor een hel.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het is zondagochtend en ik zit op mijn knieën voor het caviahok in onze tuin. Twee snuitjes drukken tegen het gaas. Dat doen ze altijd als er iemand aankomt; ik denk dat ze hopen op eten. Als ik het deurtje even open laat staan, proberen ze niet te ontsnappen. En ik vraag me af: is dit nou natuurlijk gedrag?

Onlangs stemde de Eerste Kamer in met de nieuwe Wet dieren, die onder andere gaat over ‘natuurlijk gedrag’: we mogen dieren hier niet langer in beperken. De wet is vooral bedoeld om de veehouderij eindelijk bij de les te krijgen, maar geldt straks ook voor huisdieren. Dat deed stof opwaaien. Caroline van der Plas van de BoerenBurgerBeweging vroeg zich af of je dan nog wel één hond mag houden, want honden levens immers van nature in een roedel. Een liefhebber van Australische prachtvinken wilde weten of dit het einde zou betekenen van de volières waar zoveel mensen plezier aan beleven. Esther Ouwehand van de Partij voor de Dieren kon hem maar half geruststellen. Als het goed gaat met de dieren heeft niemand iets te vrezen, zei ze. Maar, in één adem: ‘Vogels permanent opsluiten in een kooitje is gewoon niet zo’n goed idee. Vogels zijn dieren om te vliegen.’

De wet gaat dus mogelijk verder dan het recht op een goed leven; dieren moeten ook kunnen doen wat in hun aard ligt. Maar wat is dat precies? Is het gedrag dat dieren ook in het wild zouden vertonen? Wat nou als dieren zo doorgefokt zijn dat ze geen wilde equivalent meer hebben, zoals de cavia? Of de hond? Ik probeer me een roedel Chihuahua’s voor te stellen: in het beeld dat zich voor mijn geestesoog voltrekt, kan ik weinig natuurlijks bekennen. Het ziet er wel koddig uit.

Ik vraag me af of onze relatie met huisdieren niet zo verstoord is geraakt dat natuurlijk gedrag nauwelijks meer een optie is. Wat is natuurlijk voor zo’n kortsnuitig hondje dat moeizaam ademt? Of voor een golden retriever met heupdysplasie? En wat doen we met natuurlijk gedrag dat baasjes slecht uitkomt? Neem de castratie of sterilisatie van huisdieren. Je zou denken: niets zo natuurlijk voor een dier als paren en voortplanten. Maar toch gaat vaak de knip erin. Schrijfster Esther Woolfson noemt dit in een Guardian-essay ‘de ontkenning van het natuurlijke recht van een ander wezen. Het is gewoon een ander aspect van de totale macht die we uitoefenen over de dieren die wij kiezen als metgezellen.’

Ik probeer me voor te stellen hoe het is om een hond te zijn. Ik heb geen roedel, geen vrienden of familie. Ik word geaaid, maar zit opgesloten tot iemand me aan een riem doet en mee naar buiten neemt. Daar mag ik poepen, maar lang niet altijd spelen of rennen, en beslist niet seksen. Als ik dit leven niet meer wil, kan ik nergens heen.

Uiteraard maak ik me hier schuldig aan antropomorfisme. Er is geen manier om te weten of een hond zijn liefdevolle gevangenschap zo ervaart. Maar aan de andere kant, zoals Marjan Slob laatst schreef: sinds Darwin zijn wij, mensen, geen wezens meer die door God boven de dieren zijn geplaatst. We zijn ‘dier tussen de dieren’. En wie te afstandelijk kijkt, loopt het gevaar reële ervaringen van dieren te missen.

Als dier tussen de dieren denk ik dat er een onderwerp ontbreekt in het debat over natuurlijk gedrag: vrijheidsdrang. Die oerdrift om te kunnen te doen wat je wilt; hoe, waar en met wie je wilt. We hebben haar allemaal gevoeld tijdens de lockdowns die ons beperkten in ons natuurlijke gedrag (wat voor mensdieren blijkbaar bestaat uit drinken op een terras, dansen in een club en/of op zaterdag naar de Ikea; al zou je dat ook gekooid gedrag kunnen noemen).

Hoe dan ook: het is niet genoeg om niet te lijden. Het is zelfs niet genoeg om een comfortabel en leuk leven te hebben waarin er van je gehouden wordt. Een gebrek aan vrijheid jeukt. Waarom zou dat voor dieren anders zijn?

Zou vrijheidsdrift niet juist het natuurlijke gedrag zijn dan het langst standhoudt, zelfs als een dier allang niet meer wild is? Maar hoe kunnen dieren vrij en natuurlijk zijn als mensen totale macht over hen uitoefenen? Ik weet: daar gaat die nieuwe wet niet over. En toch knaagt het. Als we al sinds Darwin niet meer boven de dieren staan, is het dan niet tijd dat we onze verhouding tot dieren gaan baseren op liefde in plaats van macht? Ik weet ook niet goed hoe precies. Maar ik moet steeds denken aan wat Sting zong: if you love someone, set them free. Als je van iemand houdt, laat ze vrij.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Betere filosofie. Dat was het antwoord van schrijver Carolyn Steel op de vraag van een Shell-topman wat nou een goede oplossing zou zijn voor de klimaatcatastrofe. ‘Hij werd woedend’, vertelt Steel in een Volkskrant-interview. ‘Hij had een antwoord verwacht als ‘Waterstof!’ of ‘Algen!’. Iets waarin hij zijn miljoenen kon investeren. Maar ik zei: laten we, voordat we aan oplossingen denken, eerst eens vaststellen wat we eigenlijk willen bewerkstelligen. Voor mij is dat een goed leven voor iedereen.’

Steel heeft daar natuurlijk wel zo haar ideeën over. Niet: je kapot werken en ‘s avonds uitgeput een afhaalmaaltijd bestellen. Wel: leven in een eerlijke samenleving, omringd door liefde en natuur. En goed eten, zowel maagdarm-technisch als qua voedselproductie. ‘Want voedsel is leven’, betoogt Steel. ‘Eten is de sleutel naar Utopia.’

Nou ben ik een dromer, dus zeg ‘utopia’ en ik begin onmiddellijk te fantaseren over een groene en rechtvaardige maatschappij, gebaseerd op respect voor de aarde, waarin niemand te veel heeft en iedereen genoeg. Na een zinvolle werkdag oogsten we groente in onze volkstuin voor de soep. Vrienden komen langs met zelfgebakken brood. Er is voor iedereen een fijn huis in de buurt van parken die doorlopen tot aan de rand van de stad, waar ze overgaan in grote wilde natuurgebieden, afgewisseld met lieve boerderijtjes waar varkens in de modder spelen en het onbespoten graan wuift in de wind.

Vreemd genoeg maakt deze fantasie niet iedereen wild enthousiast. Filosoof Maarten Boudry schrijft in de essaybundel Meer: hoe overvloed de wereld juist duurzamer en welvarender maakt zelfs een tikje ongeduldig over luitjes zoals ik en ons gedoe over dat het herstellen van een harmonieus evenwicht met de natuur. Zijn bezwaren: lang niet iedereen is te porren voor zo’n sobere groene levensstijl, en bovendien is zelfs de meest toegewijde boomknuffelende matigheid niet voldoende als je streeft naar een CO2-neutrale wereld. ‘Acht miljard mensen die als klimaatheiligen leven, zouden, gegeven de huidige technologie, nog steeds miljarden tonnen CO2 uitstoten’, schrijft hij. We moeten dus nieuwe technologie ontwikkelen en gratis delen met de rest van de wereld. Het is simpel, stelt Boudry, ‘ofwel lossen we het klimaatprobleem op met technologie, ofwel lossen we het helemaal niet op.’

In dezelfde bundel haalt wetenschapsjournalist Hidde Boersma een streep door mijn wuivend-onbespoten-graan-mijmeringen. Het is waar dat vrijwel alle Europese landen inzetten op een overstap van CO2- en stikstof-uitbrakende intensieve landbouw naar schattige biologische boerderijtjes waar natuur en voedselproductie knus hand in hand gaan, schrijft hij. Maar het zou veel slimmer zijn om de meest vruchtbare grond van ons land – een strook van Zeeland naar Flevoland en de Groningse en Friese klei – juist helemaal intensief te beboeren, met gif en kunstmest en alles.

Recent kwamen Wageningse wetenschappers met een vergelijkbaar plan. Ze stellen bovendien voor om niet-grondgebonden landbouw als kassenteelt en champignonkwekerijen te concentreren in de Randstad. Daar is immers puike infrastructuur en wonen al veel etende mensen, dus dat treft. En behulpzame technologische ontwikkelingen kunnen hierin nog meer mogelijk maken. Een tweede agrarische revolutie, noemt de Groene Amsterdammer het zelfs. Vlees komt straks niet meer van een zielig dier, maar van opgekweekte biefstukcellen. Bacteriën en schimmels kunnen eiwitten maken in fermentatievaten. En groentes groeien in loodsen op LED-licht en uit de lucht geslurpte CO2.

Kweekvleesfabrieken en komkommerflats: ze zijn niet lieflijk of mooi, en er wuift helemaal niets. En toch lijkt dit de weg, moet ik schoorvoetend toegeven. Want, zoals Boersma schrijft: ‘Hoe meer wij doen op weinig land, hoe meer ruimte er is voor ‘echte’ natuur, de enige plek waar dieren en planten werkelijk floreren.’

Technologie omarmen en harmonie met de aarde zoeken zijn geen tegengestelde waarden. Ook de Wageningse hoogleraren dromen hardop van ‘kuddes die door uitgestrekte weides banjeren, afgewisseld met kleinschalige vormen van biologische landbouw en voedselbosbouw in een landschap van beekjes, vennen en natuur.’ En het stuk in de Groene over revolutionaire voedseltech sluit af met een romantisch visioen over een groene en ongerepte wereld: ‘De natuur kan weer op adem komen. De visstanden in de oceanen kunnen aansterken. Nederland kan weer een bosrijk land worden, met stekelbaarsjes in heldere beekjes en wolven en lynxen in dichte bossen.’ Over goed leven gesproken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik zeg vaak fuck. Ik vind dat de staat van de wereld daar aanleiding toe geeft. Hongarije neemt een anti-homowet aan. Fuck. Een fascistische engnek gebruikt zijn positie als Kamerlid om schrijfster en ambtenaar Nikki Sterkenburg tot doelwit te maken omdat haar boek over extreem-rechts Forum voor Democratie onwelgevallig was. Fuck. Corona was een klap voor vrouwenrechten: tijdens de lockdowns was er wereldwijd een toename van geweld achter de voordeur, na de pandemie gaan 11 miljoen meisjes misschien nooit meer terug naar school. Dubbel fuck.

Maar waar ik aanstoot neem aan onrecht, nemen anderen aanstoot aan mijn gekaffer. Met name mannen klagen op Twitter regelmatig dat ik niet zo grof moet doen. Het is ondamesachtig, zeggen ze; puberaal, onbeschaafd. Mijn suggestie om me gerust te blokkeren, leggen ze naast zich neer. Het punt is blijkbaar niet dat zij het niet willen horen. Het punt is dat ik het niet mag zeggen.

Dat vind ik interessant. Ik lees een Aeon-essay van filosoof Rebecca Roache. Zij maakt onderscheid tussen godslastering (akelig voor luitjes die geloven in een eerbiedwaardig opperwezen), slurs (scheldwoorden die minachting of haat voor een hele groep uitdrukken, zoals ‘zeikwijven’ of het n-woord) en meer algemene vloeken, ‘vaak met een seksueel of toiletgerelateerd thema’ (zoals fuck). Het probleem met die neuk- en pleevloeken is volgens Roache niet zozeer dat ze intrinsiek boosaardig of zedenkwetsend zijn, maar dat er over die woorden de maatschappelijke afspraak bestaat dat ze niet netjes zijn en dat we ze daarom niet gebruiken. Doet je dat toch, dan laat je weten schijt te hebben aan dit sociale contract en daarmee ook aan de gevoelens van mensen die wel hechten aan onze regels over welvoeglijke taal.

Dit is voor vrouwen een grotere overtreding dan voor mannen. Dames worden immers per extrabelegen stereotype geacht aardig en wellevend te zijn, waar heren vanwege mottenballenidealen over stoerheid en kracht best even met de verbale spierballen mogen rollen. Zo wordt er door mannelijke auteurs heel wat afgesakkerd. Ik citeer Jan Cremer: ‘Motherfuckers! Krijg de pleuris en de grafkanker’. Maar toen Dichteres des Vaderlands Lieke Marsman minister De Jonge vorige maand vanwege zijn toen nog apenballen-zuigende vaccinatiebeleid een ‘lachend bord pap’ noemde, was Twitter te klein. Marsman schreef in haar blog: ‘Al bij het eerste kleine beetje protest moeten de mevrouwtjes de dichteressen een toontje lager zingen: hier hebben we ze niet voor betaald!’

Marsman noemde deze oproep om het toch vooral ‘fatsoenlijk te houden’ terecht paternalistisch en voegde eraan toe dat veel regeringsbeleid misschien niet in woord maar wel in daad verschrikkelijk onfatsoenlijk is geweest. ‘Er stonden zo weinig scheldwoorden in de brieven die de belastingdienst verstuurde. En Hugo de Jonge had zo’n keurig jasje aan toen hij mensen met ernstige aandoeningen stilzwijgend steeds verder naar achter in het vaccinatieschema schoof’.

Sander Schimmelpennick stelde naar aanleiding van het Sterkenburg-incident: ‘Fatsoen moet niet draaien om de vorm, maar om de inhoud. Schelden of oprechte woede zijn niet half zo erg als extreemrechtse hitserij.’ Ik zou verder willen gaan: als het onverteerbare zich vermomt als fatsoen, is onfatsoen het beste antwoord.

Dat vindt ook schrijfster Mona Eltahawy. In onder meer haar boek The seven necessary sins for women and girls stelt ze dat racisme aanstootgevender is dan het woord fuck; armoede is aanstootgevender dan het woord fuck; de onderdrukking van vrouwen is aanstootgevender dan het woord fuck.

Het is belangrijk, benadrukt ze, dat we begrijpen dat staan op decorum niets anders is dan een manier om de status quo te bewaken. ‘Of we nu worden aangespoord om wellevend te doen tegen racisten of beleefd tegen het patriarchaat, het doel is hetzelfde: om de macht van de racist .. en het patriarchaat te behouden.’ Vloeken noemt ze een essentiële vorm van verzet, een hoognodige verstoring van de regels die vooral rijke witte mannen dienen, ‘het verbale equivalent van burgerlijke ongehoorzaamheid’.

Laten we dus vooral fuck zeggen. Elf procent van de studentes wordt verkracht. Fuck. De secretaris-generaal van de VN is bang dat we de ‘point of no return’ aan het bereiken zijn in de klimaatcrisis. Fuck. Door het onmenselijke Europese vluchtelingenbeleid verdrinken er nog steeds kinderen in de Middellandse zee. Fuck. Fuck. Fuck.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Elke keer als ik schrijf over de klimaatcatastrofe vertellen mensen me dat ik het echte probleem negeer: overbevolking. We zijn met teveel en de wereldpopulatie groeit nog steeds: dat is het echte issue, broeikastechnisch gezien. Deze mensen zien de bevolkingskwestie als de verwaarloosde roze olifant in de kamer van de klimaatbeweging; een taboe, onterecht onder het linkerkarpet gebezemd door politiek correcte luitjes assorti die beleid dat tot in de baarmoeder reikt maar onkies vinden. Sylvain Ephimenco schreef in Trouw zelfs al eens over ‘de dodelijke bevolkingsexplosie die door een consortium van hypocrieten al zo lang wordt verzwegen.’

Van zo’n consortium wil ik natuurlijk geen lid zijn. Laat me dus de argumenten van de overbevolkingsdenkers nader bekijken. Ik begin bij de basis: elk extra persoon op onze aardkloot zorgt ook voor extra CO2-uitstoot. Als je een grafiek van de groei van de wereldbevolking sinds 1750 en een grafiek van de stijging van CO2 in de atmosfeer naast elkaar legt, vertonen ze ongeveer dezelfde lijn.

Dat oogt overtuigend, maar is de ‘elk pondje gaat door het mondje’ van de overbevolkingsargumenten: het is niet per se onwaar, maar ook zo’n enorme versimpeling van de complexe werkelijkheid dat het niet echt klopt. Die broeikasgasuitstoot is namelijk zeer ongelijk verdeeld. Zo was een Ethiopiër in 2019 verantwoordelijk voor gemiddeld 0,15 ton; de doorsnee Nederlander voor ruim 9 ton. De rijkste 10 procent van de wereld zorgt voor de helft van alle consumptiegerelateerde CO2-uitstoot; de armste helft van de wereld draagt hier slechts 10 procent aan bij. En 1 procent van de wereldbevolking veroorzaakt de helft van alle CO2-uitstoot van de luchtvaart. De klimaatcatastrofe is geen voortplantingsprobleem; het is een eliteprobleem.

Maar wacht even, zeggen de overbevolkingsadepten: het is toch de bedoeling dat mensen wereldwijd juist uit de armoede komen? Als die voorbeeld-Ethiopiërs van jou straks een Hollands middenklasseleven leiden maar niet hun bevolkingsgroei terugdringen, is de klimaatboot aan.

Niet per se, werpt politicoloog Kiza Magendane tegen in OneWorld. Want wie zegt dat iedere regio dezelfde ontwikkeling moet doormaken als West-Europa en Noord-Amerika? Misschien doen de mensen op het Afrikaanse continent het beter dan wij en laten ze hun welvaart stijgen in harmonie met de planeet; zonder vervuilende industrie, zonder vrachten vlees te eten.

En als het anders loopt, zou het dan niet rechtvaardiger zijn om de opbloeiende voorspoed van de armsten niet te compenseren met baarmoederbemoeienissen, maar door de consumptie in het Westen terug te dringen? Als wij hier minder CO2 uitstoten, kunnen zij wat meer.

Maar dit is niet genoeg, is het volgende argument. Het klimaatprobleem is zo groot, dat we geen enkele oplossing kunnen negeren. Alle zeilen moeten worden bijgezet; ook het bevolkingszeil.

Dit klinkt redelijk, maar het maakt me ook ibbelig. Want de focus op voortplanting is ook een manier om andermaal de verantwoordelijkheid voor het lenigen van de klimaatnood bij individuen te leggen. En dat terwijl er grotere zeilen zijn die aandacht vragen, zoals grootverstokers en bosverbranders als de VS, China en Brazilië, en de twintig olie- en gasbedrijven die samen een derde van alle CO2-emissies voor hun rekening nemen. En in tegenstelling tot baarmoeders kun je het grootkapitaal gewoon, zonder moreel failliet te gaan, via rechters en wetten dwingen om het beste te doen voor de planeet.

Dit heeft bovendien veel sneller effect. Want, even praktisch: bevolkingspolitiek is, naast andere bezwaren, ook nog eens veel te traag. Zelfs als iedereen morgen als razende Rita’s aan geboortebeperking gaat doen, zelfs dan is de wereldbevolking in 2050 zo’n 8 à 9 miljard. Het doel is om in dat jaar een wereldwijde CO2-uitstoot van netto nul te hebben. Dit lukt dus alleen als we vervuilende bedrijven en landen beteugelen, elites ter verantwoording roepen en minder consumeren.

Ook in de kamer van de mensen die stellen dat overbevolking het grote klimaatprobleem is, staat zo een roze olifant: het klopt niet. Wat overblijft is een manier om met grote woorden – ‘dodelijke bevolkingsexplosie’ – de verantwoordelijkheid te verplaatsen van onze vervuilers, onze tandeloze politici, onze rijken en onze manier van leven naar de baarmoeders van zwarte en bruine mensen die zelf geen schuld hebben aan de opwarming van de aarde. Is dat niet veel hypocrieter dan zwijgen over bevolkingspolitiek?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.