dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Honderdduizend harde euro’s. Die kunnen medisch specialisten die in het ziekenhuis werken krijgen van minister Schippers, vertelde ze vorige week in een interview in deze krant. Het enige wat de artsen hoeven te doen is hun werk niet langer als zelfstandige uit te voeren, maar in loondienst. De reden: onzelfstandige artsen zijn een stuk goedkoper. Niet supergoedkoop, trouwens, want het gemiddelde jaarsalaris van een specialist in loondienst is nog steeds 140.000 euro bruto. En daarnaast mogen de artsen nog individueel met de directies van hun ziekenhuizen onderhandelen over extra geld, bijvoorbeeld ter compensatie van het bedrag dat ze ooit hebben neergelegd toen ze de praktijk van hun voorganger overnamen. Niemand hoeft dus de bedelstaf te vrezen, en Schippers benadrukt ondertussen ook nog zeer vriendelijk dat het hier gaat om een stimulans: ‘Ik dwing niets af.’

Met de zzp’ers die in de thuiszorg voor terminale patiënten werken, werd niet uitgebreid onderhandeld. En ze werden ook niet liefdevol gestimuleerd met honderdduizend euro. Minstens 1200 van hen zijn van de ene op de andere dag brodeloos gemaakt door de Belastingdienst, die lang een constructie gedoogde waarin de zzp’ers in onderaanneming voor doodzieke mensen zorgden, en toen opeens zonder enige vorm van overleg niet meer. Eén van de gedupeerden, Liesbeth van Wijk, zei in Nieuwsuur: ‘Ik snap er werkelijk niets van. Ik doe dit werk al jaren, nooit problemen. Ik heb zeven opdrachtgevers en nu ineens zegt de Belastingdienst dat ik een schijnzelfstandige ben.’

Terwijl ik dit eigenaardige verschil in behandeling aan het overpeinzen was, dacht ik ineens: van de medisch specialisten is 70 procent man. En van de thuiszorgmedewerkers is 94 procent vrouw. Zou dat er iets mee te maken hebben?

Eerst overwoog ik dat ik leed aan een acute aanval van feministische paranoia, maar toen las ik een stuk dat eerder deze maand in Trouw stond. Daarin waarschuwde de Nederlandse Vrouwenraad dat juist vrouwen de dupe gaan worden van de aanstaande overheveling van onder meer de jeugd- en wmo-zorg naar de gemeente. Die gemeentes moeten immers stevig bezuinigen en er is veel onzekerheid over de hoeveelheid zorg die volgend jaar nodig zal zijn, en dus raken veel mensen – vooral vrouwen – in deze branches hun baan kwijt. Het vacuüm aan zorg dat zo ontstaat moet, in het kader van de participatiesamenleving, met name opgevangen worden door die ‘eigen kracht’ waar politici zo dol op zijn tegenwoordig. En ‘eigen kracht’, zo weten we van hoe het nu al in de mantelzorg werkt, komt veelal van vrouwen.

Er vindt dus een belangrijke verschuiving plaats: werk waarvoor vrouwen eerst betaald werden, moeten vrouwen nu gratis doen. (Iets wat we niet aan medisch specialisten zouden vragen, zelfs niet als we ze een ton geven.)

Die verschuiving van betaald naar gratis zien we trouwens op meer plekken. Bijvoorbeeld bij het sluiten van de verpleeg- en verzorgingstehuizen, omdat ook hulpbehoevende ouderen langer thuis moeten blijven wonen. Raad eens wie hen daarbij gaat helpen. Of neem de kinderopvang: doordat die duurder werd en het aantal kinderen afnam verloren veel leidsters hun baan, maar ouders zijn ondertussen niet minder gaan werken. Dat betekent dat die kinderen door iemand anders opgevangen worden; ik durf de gok wel aan dat dit vooral onbetaalde vrouwen zijn. Nog een voorbeeld: onlangs stelde SER-lid Barbara Braams voor om kraamzorg uit het basispakket te halen. Dat is slecht nieuws voor de tienduizend kraamhulpen (m/v, maar vooral v). Braams had bedacht dat papa wel kan bijspringen, maar als die niet kan, niet wil of er niet is, laat het zich niet moeilijk raden wie er komen kramen.

Vrouwenraad-voorzitter Dorenda Gerts is bang dat op deze manier oude rolpatronen er weer insluipen. Die vrees lijkt me niet onterecht, te meer omdat niemand zich hier erg druk over lijkt te maken. Als we al praten over emancipatie, dan gaat het vaak over het aantal topvrouwen, en over hoe met name witte hoogopgeleide middenklassevrouwen zorg en werk combineren. Over de vrouwen die al deze ambities mede mogelijk maken, de vrouwen die over onze kinderen, ouderen en doodzieken waken, en voor wie zorg gewoon werk is, heeft zelden iemand het.

Deze vrouwen verdienen het niet om bij wijze van bezuiniging en onder het mom van ‘participatie’ via de achterdeur het vrijwilligerswerk in te worden gesluisd. Zij verdienen wel een prominente plek in het maatschappelijk debat, en bovenal verdienen ze het om gewoon netjes betaald te worden. Als minister Schippers medisch specialisten een alleraardigst cadeautje van honderdduizend euro kan aanbieden, dan moet dat toch ook te doen zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zijn alle Marokkaanse jongens crimineel?’ Die vraag zorgde deze week voor een aardig relletje. En wel hierom: hij staat in het maatschappijleerboek Blikopener, dat uitgeverij Malmberg voor het vmbo In in elkaar geknutseld heeft. Iets verderop stelt het boek dat (sommige) Marokkaanse jongens crimineel worden doordat ze spijbelen en op straat rondhangen. Dit alles staat er al sinds 2001, verklaarde de uitgever, en had nog nooit tot commentaar geleid, totdat HP/De Tijd er dinsdag een venijnig stukje over schreef.

Diverse politici raakten hevig van hun theewater. De PvdA besloot Kamervragen te gaan stellen. Ondertussen liet de uitgever weten dat een en ander bedoeld was om ‘jongeren op een open manier over herkenbare maatschappelijke onderwerpen te laten nadenken en discussiëren zonder daar een waardeoordeel over te geven’. Het lijkt me dat zo’n intentie beter uit de verf komt als je in je lesboek wat minder kort door de criminologische bocht gaat, of – om nog eens een dwarsstraatje te noemen – als je vooraf bedenkt dat deze ‘Marokkaanse jongens’ gewoon Nederlanders zijn.

Helaas is dat niet het enige wat er mis gaat. Zo steeg mijn wetenschapsjournalistieke bloeddruk behoorlijk toen ik in Blikopener een pagina aantrof over de verschillen tussen de hersenen van jongens en die van meisjes. Daar las ik de bekende cliché’s: ‘Meisjes hebben meer verbindingen tussen de linker- en rechterhersenhelft. Daardoor zijn ze beter in taal. En kunnen ze ook beter hun gevoelens uiten dan jongens. Jongens hebben een beter ruimtelijk inzicht. Jongens zijn daardoor meestal beter in wiskunde en techniek.’ Naast dit voordeeltje kunnen jongens ook beter darten, inparkeren en plannen maken. Dit laatste in tegenstelling tot de meiden, want – en dit staat er echt – die ‘doen het eerst zus, dan proberen ze het zo’.

Wetenschappelijk gezien variëren deze wijsheden van gillende onzin tot zeer twijfelachtig. Neem die verbinding tussen de hersenhelften. Die heet het corpus callosum en blijkt inderdaad in sommige studies kleiner in mannen dan in vrouwen. Maar dat zijn toevalstreffers, het soort grote-stappen-snel-thuis-nepresultaten die je soms krijgt als je te weinig mensen in je hersenscanner duwt, stelden onderzoekers vast toen ze in 2008 een groot aantal studies samen analyseerden. In 2013 kwamen er aanwijzigingen dat het wellicht zelfs andersom is: als je netjes compenseert voor het feit dat mannen gemiddeld een iets groter brein hebben dan vrouwen, dan is het heren-corpus wat flinker dan dat van de dames.

Ook op het jongensvoordeel in ruimtelijk inzicht is wel wat af te dingen. Zo blijkt dat je dit keiharde sekseverschil veel kleiner kunt laten worden of zelfs kunt laten verdwijnen met de meest lullige ingrepen: door mee te nemen hoeveel computerspelletjes iemand speelt, of door proefpersonen een kwartiertje te laten oefenen, of door in de standaardtest het tetrisblokje te vervangen door een organisch gevormd poppetje. Zogenaamd diep in het brein ingebakken sekseverschillen in wiskundevaardigheden blijken goeddeels te verdwijnen wanneer in een land de emancipatiegraad toeneemt.

Ondanks de feiten doen neuromythes (m/v) het goed in het onderwijs. Adviesbureau Onderwijs Maak Je Samen – volgens hun website zowel inspirerend als gebruik makend van ‘wetenschappelijk gebaseerde kennis’ – heeft bijvoorbeeld een hele pagina over jongens-meisjesverschillen. Er worden trainingen aangeboden van dik 400 euro, en men kan er een blauwe en een roze poster downloaden over hoe jongens en meiden werken, met daarop onder meer die kullebul over die superieur verbonden dameshersenhelften. Leerkrachten vertelden me dat deze posters ook echt in alle ernst op onze scholen hangen.

Ik klink verbaasd, maar dat is eigenlijk onterecht. In 2012 bleek al uit onderzoek van de Vrije Universiteit dat geloof in hersentechnische larie wijdverbreid is in het Nederlandse onderwijs. Zo meent bijna de helft van de docenten dat we slechts tien procent van ons brein gebruiken. En een trieste 86 procent denkt dat kinderen een dominante hersenhelft hebben (links danwel rechts), en dat dit bepaalt hoe ze leren.

In dat licht is het misschien niet zo vreemd dat leraren maatschappijleer al sinds 2001 kritiekloos uit Blikopener staan les te geven. Verontrustend is het wel. Het doet me vrezen dat ons onderwijs een broedplaats is geworden voor flauwekul. Dat op de plek waar onze kinderen worden voorbereid op hun volwassen leven misinformatie welig kan tieren, zolang je er een neurosausje overheen gooit of de onzin zich beperkt tot vooroordelen over etnische minderheden. Noem me een kniesoor, maar ik vind dat verminderd tof. Juist een school zou een apekoolvrije omgeving moeten zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik vind dat die mega korte broekjes terug moeten in de voetballerij. En dan zo’n hoosbui als tegen Spanje. Mooi man…’. Dat twitterde zangeres Babette van Veen vorige week, voordat de halve finales van het WK begonnen. En zij was lang niet de enige die hardop genoot van al het mannelijk schoon op het veld. ‘Voor de meeste vrouwen wordt het pas leuk als de shirtjes worden gewisseld’, stelde de Telegraaf, waarna de krant meldde dat de Chileen Mauricio Pinilla was verkozen tot mooiste speler van het toernooi. De lezers van gaysite.nl wezen ter aanvulling Daley Blind aan als ‘lekkerste Nederlander’. Zelfs het serieuze RTL Nieuws maakte op haar website in alle ernst plek voor de uiterlijke beoordeling van de zeven knapste voetballers, waaronder wederom ons nationale snoepje Daley, en de zeven lelijkste, waaronder de Franse keeper Stéphane Ruffier.

Het is een interessant fenomeen, dit objectificeren van het mannenlichaam. Het doet me denken aan die Coca Cola-reclames, waarvan de eerste midden jaren negentig op televisie kwam. Een groep kantoormevrouwen stoot elkaar aan en loopt snel naar het raam: ‘Het is half twaalf. Coca Cola Light break!’. Daar zien ze hoe een een appetijtelijke bouwvakker zijn uiterst welgevormde bovenlijf – voorzien van precies de juiste hoeveelheid spieren en borsthaar – ontbloot en een blikje cola nuttigt. ‘And I just want to make love to you’, zingt Etta James zwoel op de achtergrond.

Er zat een zekere triomf in die reclame. Het was alsof de kantoordames iets terugpakten dat vrouwen was afgenomen. In de westerse samenleving worden normaal gesproken vooral vrouwen geobjectificeerd. In reclames worden sexy vrouwenlichamen ingezet om vrijwel alles te verkopen, van knäckebröd tot deodorant. Maar deze Coca Cola Light-man, zo leken de vrouwen te willen zeggen, die is er voor óns. En de seksualiteit die daar bezongen wordt, die behoort óns toe. Die omkering van de seksuele macht is op zijn minst verfrissend. Misschien zelfs empowering.

Hetzelfde geldt voor het openlijk bewonderen van sexy voetbaltorso’s in al dan niet natgeregende strakke shirtjes. Tenminste, zolang de mannen het lustobject zijn. Over Veronica’s WK Lingerie, waarin schaarsgeklede vrouwen penalty’s probeerden te nemen, hoorde ik vooral veel mensen verzuchten dat het zo’n seksistisch cliché was.

Dat levert wel een wat vreemde situatie op. Gedrag dat traditioneel gezien vooral door mannen werd vertoond is voor hen niet langer toegestaan – want seksistisch en dus onwenselijk –, terwijl het voor vrouwen juist bevrijdend is om precies dát te doen wat we van mannen niet langer pikken.

En dat geldt ook buiten de wondere wereld der objectificering. Het feministisch maandblad Opzij ageert bijvoorbeeld in alle toonaarden tegen de uitsluiting van vrouwen, maar in 2008 stelde de redactie toch dat mannen niet mochten solliciteren voor de vrijgekomen functie van hoofdredacteur. Een ingreep die ik op zich wel kan begrijpen. Om een parallel te trekken met de Coca Cola Light-break: juist door seksistisch te zijn kon de redactie iets beschermen dat in het verleden was afgenomen. In dit geval: de vrouwelijke stem in het maatschappelijk debat.

Toch wringt er iets. Zo past deze aanpak maar moeizaam met het gekoesterde ideaal van gelijke behandeling. En hoe meer de emancipatie voortschrijdt, hoe meer het begint te schuren wanneer vrouwen seksisme en objectificering gebruiken om zichzelf te bevrijden.

Dat schuren wordt heel treffend gedemonstreerd door twee Amerikaanse tieners, slam poets David Faganya and Gabe Barralaga. Ze droegen tijdens een wedstrijd een gedicht voor over hun lichaam, en hun fitnesspogingen om hun torso meer te laten lijken op dat van Matthew McConaughey. ‘I’m trying to get this beach body’, zeiden ze. Tevergeefs, want de één was niet gespierd genoeg, en de ander was te dik: ‘Het strand is geen plek voor een walvis als ik.’ Ze sloten af met de woorden: ‘Maar we zijn moe, en uitgeput, van proberen iets te worden wat we niet zijn.’

Wat me trof aan hun voordracht was hoe herkenbaar het was. Het gevoel alleen te kunnen slagen als je uiterlijk aan torenhoge eisen voldoet, de gegarandeerde ontevredenheid met je lichaam die het gevolg is – het zijn dingen waar meisjes en vrouwen al decennia onder gebukt gaan en waar feministen zich al bijna even lang terecht tegen verzetten. Dat jongens nu hetzelfde ervaren is geen vooruitgang, het is triest. Emancipatie ging nooit over een gelijk recht op objectificering. En het laatste wat jongens nodig hebben zijn mensen die bevestigen hoe belangrijk zo’n perfect mannenlichaam is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In alle takken van de IT zijn vrouwen ontzettend in de minderheid. Hoe kan dat? Willen ze niet, kunnen ze niet, of is er sprake van een ‘printplaten plafond’? En waarom is het belangrijk dat er juist wel meer vrouwen gaan programmeren?

“De opgaven zijn echte hersenkrakers. Je moet steeds andere technieken toepassen. Mijn vaardigheden blijven groeien.” Enthousiast vertelt de 35-jarige cyber security-expert Melanie Rieback in dagblad NRC Next over de hack-wedstrijden waar ze aan meedoet. Afgelopen mei nam ze voor het eerst deel aan een capture-the-flag-competitie tijdens de Hack in the Box-conferentie in Amsterdam. Dat was niet alleen een persoonlijke primeur; het was ook de eerste keer dat er op deze conferentie vrouwenteams meestreden om de prijzen.

Daar had de organisatie zich dan ook flink voor ingespannen. Zo werden alle keynote-toespraken op de conferentie door vrouwen gehouden. En dat terwijl je in de cyber security de dames met een lichtje moet zoeken: in Europa ligt het aandeel vrouwen in de branche rond de zeven procent. En dan zijn marketingmensen meegerekend.

Ook in andere IT-sectoren zijn vrouwen schaars. Van de 1000 Europese vrouwen met een bachelordiploma in de ICT op zak gaan er maar 29 in de sector werken, zo blijkt uit een EU-rapport ‘Women active in the ICT sector’, uitgebracht onder leiding van Neelie Kroes. Bij mannen is dat 95 van de 1000. Zij worden bovendien vaker ingezet als professional of manager, terwijl vrouwen veel vaker dan mannen een ondersteunde functie hebben. Volgens VHTO, het landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek, is in Nederland slechts 10 procent van het ICT-personeel vrouw. Bij Google gaat het om 17 procent van de tech-werknemers. En in de open source gemeenschap hebben vrouwen een aandeel van 11 procent, bleek uit een onderzoek uit 2013.

De grote vraag is natuurlijk: waarom zo weinig? Verklaringen vallen uiteen in ruwweg drie categorieën: de vrouwen kunnen niet, ze willen niet, of ze worden zo hard tegengewerkt dat ze maar niet door het printplaten plafond weten heen te breken.

 

Geen computerbrein?

Laten we met het ‘kunnen’ beginnen. Zowel op het MBO, de havo als het vwo kiezen jongens twee tot vier keer vaker voor een profiel of studierichting met techniek erin, blijkt uit VHTO-cijfers. Dit verschil zie je terug in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld bij de informatica-opleidingen. In 2012-2013 was zowel op het HBO als op de universiteit slechts zo’n 16 procent van de studenten daar vrouw. Er zijn dus waarschijnlijk überhaupt minder vrouwen dan mannen die hebben leren programmeren.

Volgens velen komt dit door een sekseverschil in de hersenen. Jongens en mannen zijn volgens deze mensen van nature meer geschikt voor zaken die van doen hebben techniek en computers. Dat denkt ook de Britse psychologiehoogleraar Simon Baron-Cohen. Hij meent dat mannen zogenoemde ‘systeemdenkers’ zijn – dol op ontdekken hoe dingen werken –, terwijl meisjes en vrouwen juist uitblinken in sociaal gedrag en empathie. Beide zaken zijn volgens de psycholoog aangeboren. In de baarmoeder staan de hersentjes van jongens namelijk bloot aan veel meer testosteron dan de meisjes. Een hoge dosis van dit geslachtshormoon maakt van de ongeboren jongetjes kleine nerds-in-de-dop, een lage dosis richt de meisjesbovenkamer in op zorgen en samenzijn.

Lang leek het erop dat de zienswijze van Baron-Cohen en co klopte. Zo bleek uit grote studies dat mannen inderdaad beter waren in allerlei vaardigheden die je ook nodig hebt wanneer je een computer programmeert, zoals inzicht in wiskunde en logica. Maar de afgelopen jaren is er iets merkwaardigs aan de hand: deze sekseverschillen worden steeds kleiner. Waren mannen in de jaren tachtig en negentig nog gemiddeld beter in wiskunde dan vrouwen, anno 2014 blijkt uit verschillende studies dat beide groepen even goed scoren. Onder jongeren van Aziatische of Afrikaanse afkomst doen de meisjes het zelfs, ook onder de absolute wiskundetoppers, iets beters.

Cultuur blijkt bovendien een sterkere invloed te hebben op de vaardigheden van mannen en vrouwen dan natuur: vooral in landen waar de vrouwenemancipatie er fruitig voorstaat, doen de meiden het qua wiskundetalent even goed of beter dan de jongens. Ook in Nederland zijn er sterke aanwijzingen dat de seksekloof in studiekeuze langzaam maar zeker kleiner wordt: steeds meer slimme meiden kiezen techniek.

Het is een ontwikkeling die past bij nieuwere inzichten uit de hersenwetenschap. Zo stelt neuropsycholoog Cordelia Fine: “Het mannenbrein lijkt op niets in de wereld zo erg als op een vrouwenbrein. Neurowetenschappers kunnen ze op individueel niveau niet eens uit elkaar houden.”

 

“Wij wilden gewoon het werk doen waar we van houden”

Deze wetenschappelijke inzichten worden gesteund door ervaringen in de praktijk. Er zijn steeds meer initiatieven die meisjes succesvol aan het programmeren doen slaan. Neem ThoughtSTEM, een organisatie uit San Diego onder leiding van Stephen Foster, die naschoolse programma’s organiseert waar kinderen kunnen leren coden. Doordat ze hun lessen heel direct linken aan het bij beide seksen populaire Minecraft, trekken ze veel meisjes aan. “Ik zou zeggen dat de meisjes het juist beter doen dan de jongens, tenminste in mijn klas”, zegt Foster.

Ook andere diversiteitsminnende projecten, zoals de Ada Initiative, Girls Who Code en Black Girls Code, laten zien dat er bij meiden en vrouwen niet alleen deskundigheid maar ook veel enthousiasme is voor het vak. In de New York Times staat beschreven hoe een meisje dat nooit zelfs maar gehoord had van computer science na een eerste kennismaking tegen haar ouders zei: “Dit vind ik echt heel leuk. Is dit iets wat je kunt doen voor de kost?”

Maar wacht even. Als vrouwen dus wel kúnnen coden, hacken en systemen ontwerpen, en ze het ook best wíllen, waarom zijn ze in de IT dan zo schaars?

Een belangrijke aanwijzing staat in het EU-rapport van Neelie Kroes. Van de vrouwen die enthousiast aan een loopbaan als programmeur of informaticus beginnen, houdt een aanzienlijk deel er na een paar jaar weer mee op. Om precies te zijn: van de 30-jarige vrouwen met een bachelorsdiploma in de ICT werkt ongeveer 20 procent in de sector, maar tegen de tijd dat ze 45 zijn is dat nog maar 9 procent. Het kan natuurlijk zijn dat deze dames massaal van gedachten veranderden over hun carrière, maar meestal wijst zulke hoge uitval op iets anders: seksisme op de werkvloer.

Hoe dat er in de praktijk uit ziet, blijkt uit een open brief die negen vrouwelijke programmeurs afgelopen mei plaatsten op het technologieblog modelviewculture.com. Ze vertellen, nog steeds enigszins geschokt, over hun ervaringen. “We hadden dit niet verwacht”, schrijven ze. “Wij wilden gewoon het werk doen waar we van houden.”

Wat ‘dit’ is, blijkt uit een opsomming van wat ze allemaal meemaakten. Een bloemlezing: “We zijn lastiggevallen op mailinglist en voor hoer en kut uitgemaakt. We hebben allemaal verhalen over hoe we werden betast op publieke bijeenkomsten. We maakten mee dat mannen een zakelijke afspraak probeerden te veranderen in een date. We krijgen constant de vraag ‘of we wel kunnen coden’ wanneer we praten over technische onderwerpen of daar presentaties over geven. En soms krijgen we boze mailtjes die dreigend zeggen dat we het vak beter kunnen verlaten, want ‘er zijn niet meer cunts nodig die het verpesten’.”

 

Meer vrouwen, meer geld

En dat terwijl er een aantal uitstekende redenen zijn om de IT-sector wat vrouwvriendelijker te maken. Om maar eens een zakelijk dwarsstraatje te noemen: vrouwen nemen 85 procent van alle aankoopbeslissingen, schrijft technologiejournalist Derek Khanna in the Atlantic. Ze downloaden ook meer films en muziek dan mannen, zijn in de meerderheid op alle sociale netwerken behalve LinkedIn en op sommige platforms zijn ze de fanatiekste gamers. Vrouwen stonden vooraan toen er ge-sms’t ging worden, bij e-health-toepassingen, toen de e-readers op de markt kwamen, en ga zo maar door.

Daarmee wil Khanna niet zeggen dat elke vrouw in de IT zich nou op de edele kunst der damesmarketing moet gaan richten. Maar het is niet moeilijk om je voor te stellen dat een bedrijf met een flink leger vrouwelijke programmeurs een voordeel heeft dat een bedrijf dat vrijwel alleen uit mannen bestaat moet missen. En dat blijkt trouwens ook gewoon uit de cijfers: ook in de IT maken bedrijven die meer diversiteit kennen gemiddeld meer winst dan bedrijven die voor het overgrote deel worden gerund door blanke mannen.

En nu we het toch over geld hebben: het EU-rapport van Kroes en co voorspelt dat het Europees Bruto Binnenlands Product jaarlijks met 9 miljard euro kunnen stijgen als de vrouwen net zo vast op hun plek blijven in hun ICT-baan als de mannen. Tel daarbij op dat er in 2015 naar verwachting 900.000 onvervulde Europese ICT-banen zijn, en er zijn meer dan genoeg redenen om op te houden met het verkwisten van al dat vrouwelijke talent en enthousiasme voor het vak.

Cyber security-expert Rieback wil daarom graag meer rolmodellen voor meisjes die willen programmeren. Met haar team dameshackers wil ze iedereen laten zien dat vrouwen hetzelfde kunnen als mannen. En de negen vrouwelijke programmeurs die een open brief schreven, die willen gewoon heel graag hun werk doen. “We zijn gewoon toevallig mensen die van technologie houden en het met heel ons hart omarmen.”

***
Links:

We need more women in tech: the data prove it

How to get girls into coding

EU-rapport ‘Women active in the ICT sector’

An open letter on feminism in tech

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Vrouwen zijn geen slaaf van hun hormonen. Zelfs als ze op hun allervruchtbaarst zijn, hebben ze geen andere smaak qua mannen dan wanneer de eierstokjes minder jeuken, zo las ik afgelopen zaterdag in deze krant. En dat terwijl evolutiepsychologen al vele jaren voorspellen dat juist in de periode rondom de ovulatie vrouwen een hormonaal aangedreven voorkeur hebben voor een vlugge wip met een dominante, breedbekaakte, symmetrische machoman. Ook al hebben de dames de rest van de maand het liefst een zorgzame vent, hun eitjes laten ze het liefst bevruchten door een man die alle tekenen heeft van een stoer genenpakket.

Althans, dat was dus de theorie waar mee werd afgerekend. De afrekenaar in kwestie was Hidde Boersma, die zich baseerde op een pas verschenen meta-analyse, dus op een publicatie waarin alle deugdelijke studies naar de link tussen cyclus en partnerkeuze samen werden bekeken. Het waren er wel 58, waarmee de onderzoeksgroep van psycholoog Wendy Wood liet zien dat de keuze voor een bepaald type kerel helemaal niet varieert gedurende de maand. ‘Een romantisch verzinsel’, duidde Boersma de evolutiepsychologische theorie.

Het was mooi gezegd, maar bij psychologiehoogleraar Mark van Vugt schoot het in het verkeerde keelgat. ‘Slechte wetenschapsjournalistiek’, twitterde hij meteen. De reden: er is nóg een recente meta-analyse, óók naar de link tussen de vrouwelijke cyclus en partnervoorkeur, en die zat niet in Boersma’s stuk. Extra sappig: die meta-analyse – van Martie Haselton en collega’s – concludeerde juist het tegenovergestelde.

Wat is hier aan de hand? Ik stak mijn licht op, en hoorde dat team Wood en team Haselton ooit samen op het meta-analytische pad waren. Maar ze kregen ruzie over welke studies goed genoeg waren om mee te mogen doen. Wood wilde een handjevol buiten de analyse laten omdat ze de vruchtbare periode te ruim definieerden. Sommige rekenden met wel twaalf vruchtbare dagen per cyclus, terwijl vrouwen in werkelijkheid maar op zes dagen kans hebben op bingo.

Daarnaast schrapte Wood nog een paar studies omdat de bijbehorende publicatie leed aan statistische vaagheid, en de onderzoekers desgevraagd niet over de brug kwam met cijfermatige duidelijkheid. In beide gevallen gaat het om studies die Haselton in haar meta-analyse wel meenam. En in beide gevallen gaat het ook om juist die onderzoeken die een sterk verband lieten zien tussen menstruatiecyclusmoment en mannenkeuze. Dit verklaart voor een belangrijk deel waarom Woods meta-analyse een totaal andere conclusie trekt dan die van Haselton en co.

De vraag is welke keuze beter is. Heeft Wood ons behoed voor een staaltje misleidende slodderstatistiek? Of heeft Haselton juist een aantal waardevolle studies gered van gewisse uitsluiting? Of speelt er nog iets anders?

Misschien wel. Haselton en Wood zijn namelijk van verschillende wetenschapskampen. Haselton verklaart modern gedrag graag vanuit de evolutiebiologie. Zo was ze afgelopen december nog in het nieuws met de ontdekking dat vrouwen meer spijt hebben van een een one night stand dan mannen. Deze afkeer van de eennachtswip zit volgens haar als sinds de oertijd in het damesbrein ingebakken. Immers: seksuele losbandigheid was riskant, want voor je het wist was je zwanger. En dat was niet een investering die je wilde aangaan met het DNA van zomaar elke lul de behanger.

Wendy Wood, daarentegen, ziet cultuur en sociale rollen als belangrijkste verklaring voor gedrag. In een veelgeciteerd onderzoek maakt ze bijvoorbeeld gehakt van één van de hardnekkigste sprookjes uit de evolutiepsychologie: het idee dat vrouwen sinds de prehistorie een aangeboren voorkeur hebben voor een rijpere, welgestelde man die hen kan onderhouden. Wood vergeleek verschillende jager-verzamelaarsvolkeren met elkaar, en ontdekte dat dit alleen geldt in culturen waarin vrouwen zelf nauwelijks bestaansmiddelen hebben. In culturen waarin vrouwen zelf echter de kost bijeen scharrelen, hebben ze liever een zorgzame vent die goed is met de kinderen.

Het ligt in de rede dat deze intellectuele tweespalt invloed heeft gehad op hoe Haselton en Wood naar de studies over menstruatiecyclus en mannenvoorkeur keken, al weten we dat natuurlijk niet zeker. Ironisch genoeg is het normaal gesproken juist vaak zo dat meta-analyses de strijd tussen twee wetenschapskampen beslechten. Hierin staat immers onze beste beschikbare kennis, de samenkomst van alle deugdelijke studies die naar een onderwerp zijn gedaan, de gouden veer in de kont van het academisch bedrijf.

Ik vraag me af: als we niet meer op die gouden veer kunnen terugvallen, wat kunnen we dan nog wéten? Misschien vooral dit: objectief onderzoek is een illusie. En wetenschappers zijn net mensen.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

We rollen nog net geen rode loper uit, en er is ook geen champagne. Maar verder is er bijna niets dat we niet willen doen om meer mannen voor de basisschoolklas te krijgen, zo las ik afgelopen woensdag in deze krant. Meer geld, betere carrièreperspectieven, meer status, minder knippen en plakken met olijke kleutertjes – van CNV Onderwijs mag er in de zoektocht naar meer meesters heel veel op de schop.

Want meester zijn moet weer léúk worden. Een mannelijke gymleraar vertelde er nog geruststellend bij dat juffen in de lerarenkamer heus niet altijd over vrouwenonderwerpen praten. Ze hebben het ook weleens over vakantie, bijvoorbeeld. Het zijn net mensen.

De reden voor deze meest recente uitbarsting van meester-enthousiasme is dat nog slechts een erbarmelijke 12 procent van de pabo-bevolking man is. Naar de gevolgen van deze ontwikkeling is nooit onderzoek gedaan, meldde het krantenbericht, maar betrokkenen vinden dit mannentekort een groot probleem, onder andere omdat jongens zo geheel gespeend blijven van geslachtelijk goed passende rolmodellen. (Overigens is dat ‘nooit onderzoek’ niet helemaal juist. In 2004 concludeerde het onderzoeksinstituut ITS op basis van een analyse onder 60.000 leerlingen: ‘Het geslacht van de leerkrachten is niet van invloed op de prestaties, houdingen en gedrag van de leerlingen.’)

Hoe anders gaat het wanneer vrouwen in een bepaalde beroepsgroep goeddeels ontbreken. Neem de ondervertegenwoordiging van dames in de hoge bestuursfuncties in het bedrijfsleven. Toen het Europees Parlement deze zaak afgelopen november met een quotumvoorstel een zetje in de goede richting gaf, was de kritiek niet van de lucht. Het gebrek aan topvrouwen was vooral een kwestie van ongelukkige vrouwelijke keuzes, heette het, zoals een onwil om een carrièrelang meer dan zestig uur per week te werken. Een volkomen particulier probleem van de individuele vrouw dus, dat ze zelf maar moet oplossen door zich beter te schikken naar de mores van de ratrace. Geen bijna-champagne voor haar. Zeker niet iets om een compleet arbeidssituatie voor op de schop te nemen.

Dit patroon komt vaker voor: hebben mannen of jongens een akkefietje, dan wordt dit al snel verheven tot een Probleem van Nationale Importantie. Te paard! Commissies! Meer geld! Maar zit vrouwen of meisjes iets dwars, dan moeten ze zelf maar hun weg uit het moeras zoeken.

Een voorbeeld. De jongenscrisis – u weet wel, het idee dat onze boys met al hun rouwdouwerigheid niet goed passen in die gefeminiseerde samenleving met overal juffen en taal en stilzitten, waardoor ze onderpresteren op school – staat al jaren heel hoog op de politieke en wetenschappelijke agenda. De boodschap is steeds dat de school, de kinderopvang, de ganse samenleving zich moet herinrichten om beter bij deze jongens te passen. Gescheiden lessen, meer meesters, ander lesmateriaal, meer ruimte voor lichamelijke activiteit in de klas, geen plan is te mal.

Maar nu blijkt er ook een meisjescrisis te zijn: ze hebben te weinig zelfvertrouwen. Volgens het recent verschenen boek ‘The confidence code’ is dit een van dé oorzaken voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de hogere regionen van de arbeidsmarkt. De Amerikaanse journalist Soraya Chemaly merkt op dat ook dit als privéprobleem wordt gezien: het is een issue dat vrouwen zelf moeten overwinnen. En ook al zijn er wetenschappelijke aanwijzingen dat meiden met veel meer zelfvertrouwen aan hun schoolloopbaan beginnen dan dat ze hem besluiten, ik voorspel dat de cavalerie der onderwijswijsverandering deze keer niet uitrukt.

Iets vergelijkbaars gebeurt trouwens op etnisch gebied. Hoewel zorgen over voornoemde jongenscrisis oorspronkelijk zwarte, vaderloze jongens in Amerikaanse achterstandswijken betrof, gaat dit debat zowel daar als hier tegenwoordig vrijwel exclusief over witte Vinex-jongens. Wanneer gekleurde jongens het niet goed doen op school, uitvallen, op straat rondhangen of anderszins uit de pas lopen, zegt niemand: ach, ja, boys will be boys. Laten we deze baldadige knullen als maatschappij wat meer de ruimte geven. In tegendeel: ze vallen al gauw in de categorie kut-Marokkaan (dixit Rob Oudkerk) die vernederd moet worden (dixit Hans Spekman).

Zelf ben ik een groot voorstander van meer ruimte voor balddadige rouwdouwers. En van meer meesters voor de klas. Diversiteit, olé! Champagne! Kom maar op met die samenlevingsbrede rode loper! Maar doe dit dan ook voor onzekere meisjes, gestrande op-weg-naar-de-topvrouwen en kut-Marokkaantjes. Gooi van alles op de schop voor iedereen, niet enkel wanneer witte jongens of mannen ondergesneeuwd dreigen te raken. Want dat is het tegenovergestelde van diversiteit: een bevestiging dat een witte man voor veel te veel beleidsmakers nog steeds de meeste waarde heeft.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.