dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Modern feminisme is laf en apologetisch’. Dat stond er boven het opiniestuk dat Sophie Merle – sociaal wetenschapper en beeldend kunstenaar, zo leert het tekstje naar de pasfoto – dat vandaag in de Volkskrant stond. ‘Van een militante gelijkheidsideologie is het feminisme verworden tot een inhoudsloze modekreet’, las ik in de lead. Ernaast een foto van drie vrouwen met een hoofddoek, en daaronder de woorden ‘Gelovig of bang?’. Dat klinkt allemaal reuze prikkelend, maar wat Merle precies gaat betogen kan ik er niet uit opmaken. Hoog tijd om haar artikel goed te lezen, dus. Leest u mee?

Merle opent:

Eén van de meest vermoeiende vragen die je als vrouw gesteld kan worden is of je een feministe bent.

Door hier de tweede persoon enkelvrouw te gebruiken doet ze alsof dit een ‘truth universally acknowledged’ is, maar dit lijkt me een persoonlijke kwestie.

Het is eigenlijk bijna onmogelijk om daar antwoord op te geven, aangezien het tegenwoordig volkomen onduidelijk is wat er met ‘feminisme’ bedoeld wordt.

Het feminisme is nooit een eenduidig iets geweest, om de simpele reden dat vrouwen allemaal verschillend zijn (verrassond!). Dat betekent echter niet dat ‘feminisme’ een onduidelijk begrip is. Zelfs de bepaald niet obscure Engelstalige Wikipedia-pagina over feminisme definieert het vrij helder: ‘Feminism is a collection of movements and ideologies aimed at defining, establishing, and defending equal political, economic, cultural, and social rights for women. This includes seeking to establish equal opportunities for women in education and employment. A feminist advocates or supports the rights and equality of women.’ De meeste moderne feministen die ik ken vatten dit als volgt samen: ‘Feminism is the radical notion that women are people’. Dit alles is geen rocket science.

Aan alles kan wel een feministische draai worden gegeven.

No shit, Sherlock!

En dat gebeurt dan ook. Fulltime werken is feminisme, maar de keuzevrijheid om parttime te werken ook. Kiezen voor het dragen van een hoofddoek is feminisme. Alles net zoals mannen willen doen is feminisme. Alles anders dan mannen willen doen is feminisme. Vrouwelijke premier willen worden is feminisme. In je blootje in een videoclip provocatief op een sloopbal rondslingeren is feminisme.

Hier spant Merle het paard achter de wagen. Geen van de voorbeelden die ze geeft zijn feminisme. Het feminisme schrijft immers niet voor wat een vrouw met haar leven moet doen, het gaat erom dat ze kan doen wat zij zelf verkiest in een maatschappij waar er gelijke kansen en rechten zijn voor alle seksen.

Kortom, het feminisme is van militante gelijksideologie ontaard tot een vage, inhoudsloze modekreet die te pas en onpas gebruikt wordt en vooral niks meer durft uit te sluiten.

Hier moest ik om lachen. Eerst negeert Merle vrij opzichtig dat feminisme best helder gedefinieerd is (of ze kan niet googelen, dat kan ook). Vervolgens gaat ze zelf een definitie invullen met uiteenlopende en tegenstrijdige zaken die geen feminisme zijn, maar individuele levenskeuzes. Dat zij hierna het feministisch spoor een beetje bijster is, snap ik best. Wat kritisch zelfonderzoek was misschien op zijn plaats geweest, zo van: ‘Hé, misschien moet ik eens wat gaan lezen over wat feminisme precies is.’ Helaas blijft dit uit. In plaats daarvan maakt ze het zojuist door haarzelf veroorzaakte onbegrip tot een algemeen geldige regel, en concludeert ze dat feminisme een ‘vage, inhoudsloze modekreet’ is.

Het feminisme van de 21ste eeuw is opportunistisch en relativistisch. Het is een feminisme op wieltjes: je kunt er alle kanten mee op.

Dit is een raadselachtig stukje alineagebeuren. Dat feminisme opportunistisch en relativistisch is, klinkt stevig – en doet het vast goed onder de usual feminismehaters – maar Merle vertelt niet waarom dat dan zo is. Voorbeelden ontbreken. Ik heb ook geen idee wat die arme wieltjes er mee te maken hebben.

Dat het westers feminisme failliet is…

Dit volgt volgens Merle blijkbaar logischerwijs uit het voorgaande. Maar aangezien het voorgaande vooral over haar eigen onbegrip ging, lijkt deze stelling me voorbarig.

Dat het westers feminisme failliet is, blijkt niet alleen uit de dalende oplagecijfers van Opzij. Het blijkt ook uit een interview met de nieuwe hoofdredactrice van het feministisch maandblad in de Volkskrant van 15 augustus.

Het maandblad Opzij heeft een oplage van 35.000 stuks. Er wonen meer dan 400 miljoen vrouwen in de westerse wereld*. Dat maakt het een beetje gek om het al dan niet failliet zijn van het westers feminisme op te hangen aan de Opzij. De ‘hoofdredactrice’ Irene de Bel heette trouwens in het Volkskrant-stuk nog gewoon ‘hoofdredacteur’.
*) even voor de vuist weg, ik telde de populatie van de EU, de VS, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland bij elkaar op en deelde die door twee.

Toegegeven, de vraagstelling [van dat interview met Irene de Bel, neem ik aan – AtB] was nogal zwart-wit, maar zelfs de meest karikaturale stellingen zouden toch niet moeten leiden tot een situatie waarin het dragen van de hoofddoek in West-Europa als symbool van westerse vrijheid wordt verdedigd, terwijl roze meisjes-Lego als voorbeeld van onderdrukking (want rolbevestigend) wordt beschouwd.

Ho, huh, wat? Oké, deze zin doen we even stukje voor stukje. Laten we beginnen bij ‘het dragen van de hoofdddoek in West-Europa [die] als symbool van westerse vrijheid wordt verdedigd’. Aangezien Merle net over het Volkskrant-interview met Irene de Bel sprak, neem ik aan dat ze hier reageert op deze passage:

Vraag van de Volkskrant (Evelien van Veen deed het interview): ‘De hoofddoek: symbool van onderdrukking of van individuele vrijheid?’
Antwoord van Irene de Bel: ‘Hier in Nederland: van individuele vrijheid. In Afghanistan is het wat anders, maar hier moeten jonge moslima’s zelf de keus kunnen maken. Het is net als mijn korte rokjes in mijn Cobouw-tijd: met de vooroordelen eromheen kun je je voordeel doen.’

Merle vat dit op alsof Irene de Bel hier het hoofddoekje verdedigt als symbool van westerse vrijheid. Maar dat is niet wat hier staat. De Bel zegt dat ze vindt dat hier jonge moslima’s ‘zelf de keus moeten kunnen maken’. Dat is een mening of wens over de keuzevrijheid van deze vrouwen, geen verdediging van een bepaald soort kledingstuk. Terug naar onze raadselachtige zin.

…waarin het dragen van de hoofddoek in West-Europa als symbool van westerse vrijheid wordt verdedigd, terwijl roze meisjes-Lego als voorbeeld van onderdrukking (want rolbevestigend) wordt beschouwd.

Dit gaat over deze uitspraak van De Bel:

‘[De emancipatie is] bijna voltooid. Na duizenden jaren ongelijkheid hebben we op papier gelijke rechten. Als de mannen nu nog een dag minder gaan werken, zijn we zo goed als klaar. Wat me wel zorgen baart, is het alledaags seksisme. Al dat rolbevestigende speelgoed, roze voor de meisjes, blauw voor de jongens – wat dat betreft gaan we erop achteruit. Vroeger was de lego toch veel meer uniseks?’

Niet een uitspraak waar ik zelf happy mee was, vooral omdat De Bel het klaar-zijn van het feminisme hier volkomen beredeneerd vanuit het perspectief van de witte, heteroseksuele, cis middenklasse vrouw. Daarmee ontkent ze een groot deel van de huidige feministische bewegingen, die zich onder andere inspannen op het kruispunt tussen seksisme en racisme, transfobie en homofobie, die strijden tegen seksueel en huiselijk geweld, tegen huwelijksdwang, tegen geïnstitutionaliseerde vrouwenverminking, of voor meer vrijheid op het gebied van uiterlijk, seks en gender. Dat gezegd hebbende, zegt De Bel hier niet dat roze meisjes-Lego een voorbeeld is van onderdrukking. Ze plaatst dit nadrukkelijk in de categorie ‘alledaags seksisme’, en gebruikt Lego om te benoemen dat we op dit gebied achteruit emanciperen. Wat gewoon een feitelijk juiste uitspraak is.

Er schuilt toch wel wat meer culturele dwang en seksisme in de traditie waaruit de hoofddoek voortkomt dan in een geëmancipeerde vrijemarkteconomie die ouders en kinderen heel veel keuzemogelijkheden biedt op het gebied van speelgoed.

Drie dingen. Ten eerste was het feminisme nooit een wedstrijd. Het is vrij zinloos om een ranglijst aan te leggen over welke vorm van seksisme of culturele dwang erger is. Al was het maar omdat dit zeer persoonlijk is. Willekeurig voorbeeld: een cis meisje uit een streng gelovig islamitisch gezin zal last hebben van andere vormen van dwang en seksisme dan een trans meisje uit een atheïstisch gezin. Wie het zwaarder heeft, is een volstrekt zinloze vraag. Bovendien suggereert zo’n hiërarchie dat de ene vorm van dwang of seksisme wel opgelost moet worden, en de andere de moeite niet waard is. Alsof artsen alleen nog kanker zouden moeten genezen, maar hun neus dienen op te halen voor versleten kniegewrichten.
Ten tweede: die vrijemarkteconomie voorstellen als een geëmancipeerde bedoening waarin heel veel keuzemogelijkheden zijn, is een wel heel, ehm, interessante voorstelling van de werkelijkheid (bezoek mijn seksismemuseum om te zien hoe het wel zit).
Ten derde: waar komt die tegenstelling tussen hoofddoek en vrijemarkteconomie vandaan? Sinds wanneer zijn Nederlandse moslimvrouwen geen onderdeel van die vrijemarkteconomie? Of, nu we het er toch over hebben, van het westers feminisme?

Traditionele rolpatronen bestaan ook in de westerse cultuur, maar in tegenstelling tot de meeste niet-westerse culturen, bestaat er in het Westen, meer dan waar dan ook, de vrijheid en de ruimte om je niks van die rolpatronen aan te trekken zonder daar zeer nadelige gevolgen van te ondervinden.

Zeg dat maar tegen mensen die niet aan die rolpatronen en gendernormen voldoen. Zoals het trans meisje Rachel Pepe, die niet naar het Amerikaanse school mag, tenzij ze zich weer als jongen gaat kleden. Of tegen de jongen die niet naar school mocht met zijn My Little Pony-rugzak Of tegen de mannen en vrouwen die slachtoffer werden van het toegenomen anti-homogeweld in Amsterdam*. Of tegen de homoseksuele, lesbische, biseksuele of transgender tieners die op Nederlandse scholen worden gepest, niet zichzelf kunnen zijn, vaker depressief zijn en vaker een zelfmoordpoging doen.
*) De meerderheid (61,8%) van de plegers heeft alleen de Nederlandse identiteit, blijkt uit dit rapport. Een minderheid heeft (ook of alleen) een Surinaams, Turks, Marokkaans, Duits of Roemeens paspoort.

Dat maakt de verdediging van de hoofddoek en de aanval op roze Lego des te absurder: er wordt dwang geconstateerd waar die niet bestaat, en daar waar het risico op vrouwenonderdrukking het grootst is, is er vooral sprake van ‘keuzevrijheid’.

Een verdediging die niet plaatsvond, een aanval die in feite een voorbeeld is van een objectief waarneembaar fenomeen, een hiërarchie in onderdrukking die eigenlijk zinloos is – moving on….

De aanname dat de keuze voor een hoofddoek in de westerse wereld altijd plaats vindt in een situatie van volkome[n] vrijheid is buitengewoon slordig en gemakzuchtig.

Merle betoogt hier, en in de alinea’s hierna, dat het helemaal niet gezegd is dat moslimvrouwen wel allemaal in alle vrijheid voor of tegen een hoofddoek kunnen beslissen. Daar heeft ze natuurlijk helemaal gelijk in. Het is alleen een gek onderdeel van haar betoog tegen het moderne feminisme, want ik ken geen feminist die dit ontkent. Elke feminist die ik ooit heb ontmoet keurt hoofddoekjesdwang af – inclusief Opzij-hoofdredacteur Irene de Bel, die immers stelde dat jonge moslima’s ‘zelf de keus moeten kunnen maken’.

(…) Maar laten we ons niet voor de gek houden en wegkijken wanneer er naast vrijheid, zeker ook sprake is van onderwerping.

Merle geeft hier geen voorbeeld van wegkijkerij. Ook in de voorgaande alinea’s, waarin ze uitweidde over welke vormen van hoofdoekdwang zij zich allemaal kon voorstellen, deed ze dat niet. Als die ‘westerse feministen’ op zo’n grote schaal zouden wegkijken wanneer vrouwen ergens toe gedwongen worden, dan zou het toch een koud kunstje moeten zijn om daar een citaatje of twee van op te duikelen. In plaats daarvan gaan we tijdreizen met Merle:

Het meest extreme voorbeeld van het selectief-radicaal, apologetische wegkijkfeminisme is Germain Greer, boegbeeld van de tweede feministische golf (…)

Juist, ja: de tweede feministische golf. Niets ten nadele van de tweede feministische golf – die heeft ons veel goeds gebracht en ik heb veel liefde en respect voor de feministen van deze generatie – maar we zijn ondertussen bezig met de vierde golf. Bovendien ging Merle toch het moderne westerse feminisme failliet verklaren, en niet het feminisme van dertig jaar geleden?

Dezelfde vrouw [Germaine Greer dus] die haar magnum opus begon met ‘vrouwen beseffen niet hoezeer mannen ze verachten’, zegt dertig jaar later in het vervolg op dat boek doodleuk dat het willen verbieden van vrouwenbesnijdenis een westerse poging is tot het uitroeien van een culturele identiteit.’

Ja, wat Greer daar zegt is absurd. En, net als het idee dat hoofddoekjesdwang prima is, is dit helemaal geen populaire houding binnen het hedendaagse feminisme, laat staan dat het mainstream is. Je moet een beweging niet beoordelen op zijn extremisten.

‘Als er een heel hoge prijs – zoals uitstoting, vernedering, laster en soms zelfs mishandeling – voor een bepaalde keuze betaald moet worden, zullen maar weinig vrouwen de moed hebben om die keuze te maken. Voor zeuren over speelgoed wordt per slot van rekening ook een veel lagere prijs betaald dan voor het bekritiseren van een religie die nog wel eens neigt naar fanatisme.’

De suggestie hier lijkt te zijn dat moderne, westerse feministen liever over speelgoed praten dan aan islamkritiek doen omdat ze laf zijn. Dit raakt aan het hardnekkige cliché dat je alleen een goede feminist kunt zijn als je voortdurend de islam bekritiseert (dat vind ik nou vermoeiend ;-)). Bovendien kan ik uit ervaring melden dat praten over speelgoedseksisme je komt te staan op een flinke porte laster, vernedering, alsmede immer gezellige doods- en verkrachtingsbedreigingen. Ik zou het leveren van kritiek op de gendernormen in de westerse cultuur dus niet zo snel de makkelijkste weg noemen ;-).

En ook andere moderne, westerse feministen kiezen niet bepaald de eenvoudigste weg met de laagste prijs. Ik denk aan de Nederlandse feministen van kleur die het lef hebben om kritiek te leveren op onderdrukkende elementen uit de islam of de cultuur van het land van hun ouders of grootouders, en dan ook nog energie hebben om het racisme binnen de Nederlandse samenleving (witte feministen incluis) aan de kaak te stellen (veel, veel kudos!). Of de LGBT-feministen die zich in een klimaat van onbegrip en afwijzing hard maken voor inclusiviteit en gendervrijheid (steun! liefde!). Of de sex positive feministen die opkomen voor een wereld waarin seks weer vooral gaat over vrijheid in plaats van over morele paniek (hou van jullie!). Of de feministen in de sekswerkbusiness die opkomen voor hun rechten, omdat hun werk ook gewoon werk is (zet hem op!). Of de onvermoeibare vrouwenrechtenstrijders die onderdrukking en verminking van en geweld tegen vrouwen steeds weer op de agenda zetten (applaus! <3!). Wat deze feministen gemeen hebben is dat ze volop deelnemen aan de moeilijke strijd voor die gelijke rechten en kansen voor vrouwen waar we het eerder over hadden.

Zo niet Merle. Zij kiest ervoor om vanaf de zijlijn kritiek te leveren op een fenomeen dat ze niet echt begrijpt, met argumenten die niet echt ergens op slaan en voorbeelden die niet echt iets zeggen over het hedendaagse feminisme. Dat is veel minder moeilijk, want eigenlijk heb je dan niks gezegd. Je bent nergens voor gaan staan, je hebt niet het risico genomen dat hoort bij het formuleren van een echt standpunt. Je hebt eigenlijk alleen gezegd: jullie zijn stom. Over vaag en inhoudsloos gesproken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik vind dat die mega korte broekjes terug moeten in de voetballerij. En dan zo’n hoosbui als tegen Spanje. Mooi man…’. Dat twitterde zangeres Babette van Veen vorige week, voordat de halve finales van het WK begonnen. En zij was lang niet de enige die hardop genoot van al het mannelijk schoon op het veld. ‘Voor de meeste vrouwen wordt het pas leuk als de shirtjes worden gewisseld’, stelde de Telegraaf, waarna de krant meldde dat de Chileen Mauricio Pinilla was verkozen tot mooiste speler van het toernooi. De lezers van gaysite.nl wezen ter aanvulling Daley Blind aan als ‘lekkerste Nederlander’. Zelfs het serieuze RTL Nieuws maakte op haar website in alle ernst plek voor de uiterlijke beoordeling van de zeven knapste voetballers, waaronder wederom ons nationale snoepje Daley, en de zeven lelijkste, waaronder de Franse keeper Stéphane Ruffier.

Het is een interessant fenomeen, dit objectificeren van het mannenlichaam. Het doet me denken aan die Coca Cola-reclames, waarvan de eerste midden jaren negentig op televisie kwam. Een groep kantoormevrouwen stoot elkaar aan en loopt snel naar het raam: ‘Het is half twaalf. Coca Cola Light break!’. Daar zien ze hoe een een appetijtelijke bouwvakker zijn uiterst welgevormde bovenlijf – voorzien van precies de juiste hoeveelheid spieren en borsthaar – ontbloot en een blikje cola nuttigt. ‘And I just want to make love to you’, zingt Etta James zwoel op de achtergrond.

Er zat een zekere triomf in die reclame. Het was alsof de kantoordames iets terugpakten dat vrouwen was afgenomen. In de westerse samenleving worden normaal gesproken vooral vrouwen geobjectificeerd. In reclames worden sexy vrouwenlichamen ingezet om vrijwel alles te verkopen, van knäckebröd tot deodorant. Maar deze Coca Cola Light-man, zo leken de vrouwen te willen zeggen, die is er voor óns. En de seksualiteit die daar bezongen wordt, die behoort óns toe. Die omkering van de seksuele macht is op zijn minst verfrissend. Misschien zelfs empowering.

Hetzelfde geldt voor het openlijk bewonderen van sexy voetbaltorso’s in al dan niet natgeregende strakke shirtjes. Tenminste, zolang de mannen het lustobject zijn. Over Veronica’s WK Lingerie, waarin schaarsgeklede vrouwen penalty’s probeerden te nemen, hoorde ik vooral veel mensen verzuchten dat het zo’n seksistisch cliché was.

Dat levert wel een wat vreemde situatie op. Gedrag dat traditioneel gezien vooral door mannen werd vertoond is voor hen niet langer toegestaan – want seksistisch en dus onwenselijk –, terwijl het voor vrouwen juist bevrijdend is om precies dát te doen wat we van mannen niet langer pikken.

En dat geldt ook buiten de wondere wereld der objectificering. Het feministisch maandblad Opzij ageert bijvoorbeeld in alle toonaarden tegen de uitsluiting van vrouwen, maar in 2008 stelde de redactie toch dat mannen niet mochten solliciteren voor de vrijgekomen functie van hoofdredacteur. Een ingreep die ik op zich wel kan begrijpen. Om een parallel te trekken met de Coca Cola Light-break: juist door seksistisch te zijn kon de redactie iets beschermen dat in het verleden was afgenomen. In dit geval: de vrouwelijke stem in het maatschappelijk debat.

Toch wringt er iets. Zo past deze aanpak maar moeizaam met het gekoesterde ideaal van gelijke behandeling. En hoe meer de emancipatie voortschrijdt, hoe meer het begint te schuren wanneer vrouwen seksisme en objectificering gebruiken om zichzelf te bevrijden.

Dat schuren wordt heel treffend gedemonstreerd door twee Amerikaanse tieners, slam poets David Faganya and Gabe Barralaga. Ze droegen tijdens een wedstrijd een gedicht voor over hun lichaam, en hun fitnesspogingen om hun torso meer te laten lijken op dat van Matthew McConaughey. ‘I’m trying to get this beach body’, zeiden ze. Tevergeefs, want de één was niet gespierd genoeg, en de ander was te dik: ‘Het strand is geen plek voor een walvis als ik.’ Ze sloten af met de woorden: ‘Maar we zijn moe, en uitgeput, van proberen iets te worden wat we niet zijn.’

Wat me trof aan hun voordracht was hoe herkenbaar het was. Het gevoel alleen te kunnen slagen als je uiterlijk aan torenhoge eisen voldoet, de gegarandeerde ontevredenheid met je lichaam die het gevolg is – het zijn dingen waar meisjes en vrouwen al decennia onder gebukt gaan en waar feministen zich al bijna even lang terecht tegen verzetten. Dat jongens nu hetzelfde ervaren is geen vooruitgang, het is triest. Emancipatie ging nooit over een gelijk recht op objectificering. En het laatste wat jongens nodig hebben zijn mensen die bevestigen hoe belangrijk zo’n perfect mannenlichaam is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In alle takken van de IT zijn vrouwen ontzettend in de minderheid. Hoe kan dat? Willen ze niet, kunnen ze niet, of is er sprake van een ‘printplaten plafond’? En waarom is het belangrijk dat er juist wel meer vrouwen gaan programmeren?

“De opgaven zijn echte hersenkrakers. Je moet steeds andere technieken toepassen. Mijn vaardigheden blijven groeien.” Enthousiast vertelt de 35-jarige cyber security-expert Melanie Rieback in dagblad NRC Next over de hack-wedstrijden waar ze aan meedoet. Afgelopen mei nam ze voor het eerst deel aan een capture-the-flag-competitie tijdens de Hack in the Box-conferentie in Amsterdam. Dat was niet alleen een persoonlijke primeur; het was ook de eerste keer dat er op deze conferentie vrouwenteams meestreden om de prijzen.

Daar had de organisatie zich dan ook flink voor ingespannen. Zo werden alle keynote-toespraken op de conferentie door vrouwen gehouden. En dat terwijl je in de cyber security de dames met een lichtje moet zoeken: in Europa ligt het aandeel vrouwen in de branche rond de zeven procent. En dan zijn marketingmensen meegerekend.

Ook in andere IT-sectoren zijn vrouwen schaars. Van de 1000 Europese vrouwen met een bachelordiploma in de ICT op zak gaan er maar 29 in de sector werken, zo blijkt uit een EU-rapport ‘Women active in the ICT sector’, uitgebracht onder leiding van Neelie Kroes. Bij mannen is dat 95 van de 1000. Zij worden bovendien vaker ingezet als professional of manager, terwijl vrouwen veel vaker dan mannen een ondersteunde functie hebben. Volgens VHTO, het landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek, is in Nederland slechts 10 procent van het ICT-personeel vrouw. Bij Google gaat het om 17 procent van de tech-werknemers. En in de open source gemeenschap hebben vrouwen een aandeel van 11 procent, bleek uit een onderzoek uit 2013.

De grote vraag is natuurlijk: waarom zo weinig? Verklaringen vallen uiteen in ruwweg drie categorieën: de vrouwen kunnen niet, ze willen niet, of ze worden zo hard tegengewerkt dat ze maar niet door het printplaten plafond weten heen te breken.

 

Geen computerbrein?

Laten we met het ‘kunnen’ beginnen. Zowel op het MBO, de havo als het vwo kiezen jongens twee tot vier keer vaker voor een profiel of studierichting met techniek erin, blijkt uit VHTO-cijfers. Dit verschil zie je terug in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld bij de informatica-opleidingen. In 2012-2013 was zowel op het HBO als op de universiteit slechts zo’n 16 procent van de studenten daar vrouw. Er zijn dus waarschijnlijk überhaupt minder vrouwen dan mannen die hebben leren programmeren.

Volgens velen komt dit door een sekseverschil in de hersenen. Jongens en mannen zijn volgens deze mensen van nature meer geschikt voor zaken die van doen hebben techniek en computers. Dat denkt ook de Britse psychologiehoogleraar Simon Baron-Cohen. Hij meent dat mannen zogenoemde ‘systeemdenkers’ zijn – dol op ontdekken hoe dingen werken –, terwijl meisjes en vrouwen juist uitblinken in sociaal gedrag en empathie. Beide zaken zijn volgens de psycholoog aangeboren. In de baarmoeder staan de hersentjes van jongens namelijk bloot aan veel meer testosteron dan de meisjes. Een hoge dosis van dit geslachtshormoon maakt van de ongeboren jongetjes kleine nerds-in-de-dop, een lage dosis richt de meisjesbovenkamer in op zorgen en samenzijn.

Lang leek het erop dat de zienswijze van Baron-Cohen en co klopte. Zo bleek uit grote studies dat mannen inderdaad beter waren in allerlei vaardigheden die je ook nodig hebt wanneer je een computer programmeert, zoals inzicht in wiskunde en logica. Maar de afgelopen jaren is er iets merkwaardigs aan de hand: deze sekseverschillen worden steeds kleiner. Waren mannen in de jaren tachtig en negentig nog gemiddeld beter in wiskunde dan vrouwen, anno 2014 blijkt uit verschillende studies dat beide groepen even goed scoren. Onder jongeren van Aziatische of Afrikaanse afkomst doen de meisjes het zelfs, ook onder de absolute wiskundetoppers, iets beters.

Cultuur blijkt bovendien een sterkere invloed te hebben op de vaardigheden van mannen en vrouwen dan natuur: vooral in landen waar de vrouwenemancipatie er fruitig voorstaat, doen de meiden het qua wiskundetalent even goed of beter dan de jongens. Ook in Nederland zijn er sterke aanwijzingen dat de seksekloof in studiekeuze langzaam maar zeker kleiner wordt: steeds meer slimme meiden kiezen techniek.

Het is een ontwikkeling die past bij nieuwere inzichten uit de hersenwetenschap. Zo stelt neuropsycholoog Cordelia Fine: “Het mannenbrein lijkt op niets in de wereld zo erg als op een vrouwenbrein. Neurowetenschappers kunnen ze op individueel niveau niet eens uit elkaar houden.”

 

“Wij wilden gewoon het werk doen waar we van houden”

Deze wetenschappelijke inzichten worden gesteund door ervaringen in de praktijk. Er zijn steeds meer initiatieven die meisjes succesvol aan het programmeren doen slaan. Neem ThoughtSTEM, een organisatie uit San Diego onder leiding van Stephen Foster, die naschoolse programma’s organiseert waar kinderen kunnen leren coden. Doordat ze hun lessen heel direct linken aan het bij beide seksen populaire Minecraft, trekken ze veel meisjes aan. “Ik zou zeggen dat de meisjes het juist beter doen dan de jongens, tenminste in mijn klas”, zegt Foster.

Ook andere diversiteitsminnende projecten, zoals de Ada Initiative, Girls Who Code en Black Girls Code, laten zien dat er bij meiden en vrouwen niet alleen deskundigheid maar ook veel enthousiasme is voor het vak. In de New York Times staat beschreven hoe een meisje dat nooit zelfs maar gehoord had van computer science na een eerste kennismaking tegen haar ouders zei: “Dit vind ik echt heel leuk. Is dit iets wat je kunt doen voor de kost?”

Maar wacht even. Als vrouwen dus wel kúnnen coden, hacken en systemen ontwerpen, en ze het ook best wíllen, waarom zijn ze in de IT dan zo schaars?

Een belangrijke aanwijzing staat in het EU-rapport van Neelie Kroes. Van de vrouwen die enthousiast aan een loopbaan als programmeur of informaticus beginnen, houdt een aanzienlijk deel er na een paar jaar weer mee op. Om precies te zijn: van de 30-jarige vrouwen met een bachelorsdiploma in de ICT werkt ongeveer 20 procent in de sector, maar tegen de tijd dat ze 45 zijn is dat nog maar 9 procent. Het kan natuurlijk zijn dat deze dames massaal van gedachten veranderden over hun carrière, maar meestal wijst zulke hoge uitval op iets anders: seksisme op de werkvloer.

Hoe dat er in de praktijk uit ziet, blijkt uit een open brief die negen vrouwelijke programmeurs afgelopen mei plaatsten op het technologieblog modelviewculture.com. Ze vertellen, nog steeds enigszins geschokt, over hun ervaringen. “We hadden dit niet verwacht”, schrijven ze. “Wij wilden gewoon het werk doen waar we van houden.”

Wat ‘dit’ is, blijkt uit een opsomming van wat ze allemaal meemaakten. Een bloemlezing: “We zijn lastiggevallen op mailinglist en voor hoer en kut uitgemaakt. We hebben allemaal verhalen over hoe we werden betast op publieke bijeenkomsten. We maakten mee dat mannen een zakelijke afspraak probeerden te veranderen in een date. We krijgen constant de vraag ‘of we wel kunnen coden’ wanneer we praten over technische onderwerpen of daar presentaties over geven. En soms krijgen we boze mailtjes die dreigend zeggen dat we het vak beter kunnen verlaten, want ‘er zijn niet meer cunts nodig die het verpesten’.”

 

Meer vrouwen, meer geld

En dat terwijl er een aantal uitstekende redenen zijn om de IT-sector wat vrouwvriendelijker te maken. Om maar eens een zakelijk dwarsstraatje te noemen: vrouwen nemen 85 procent van alle aankoopbeslissingen, schrijft technologiejournalist Derek Khanna in the Atlantic. Ze downloaden ook meer films en muziek dan mannen, zijn in de meerderheid op alle sociale netwerken behalve LinkedIn en op sommige platforms zijn ze de fanatiekste gamers. Vrouwen stonden vooraan toen er ge-sms’t ging worden, bij e-health-toepassingen, toen de e-readers op de markt kwamen, en ga zo maar door.

Daarmee wil Khanna niet zeggen dat elke vrouw in de IT zich nou op de edele kunst der damesmarketing moet gaan richten. Maar het is niet moeilijk om je voor te stellen dat een bedrijf met een flink leger vrouwelijke programmeurs een voordeel heeft dat een bedrijf dat vrijwel alleen uit mannen bestaat moet missen. En dat blijkt trouwens ook gewoon uit de cijfers: ook in de IT maken bedrijven die meer diversiteit kennen gemiddeld meer winst dan bedrijven die voor het overgrote deel worden gerund door blanke mannen.

En nu we het toch over geld hebben: het EU-rapport van Kroes en co voorspelt dat het Europees Bruto Binnenlands Product jaarlijks met 9 miljard euro kunnen stijgen als de vrouwen net zo vast op hun plek blijven in hun ICT-baan als de mannen. Tel daarbij op dat er in 2015 naar verwachting 900.000 onvervulde Europese ICT-banen zijn, en er zijn meer dan genoeg redenen om op te houden met het verkwisten van al dat vrouwelijke talent en enthousiasme voor het vak.

Cyber security-expert Rieback wil daarom graag meer rolmodellen voor meisjes die willen programmeren. Met haar team dameshackers wil ze iedereen laten zien dat vrouwen hetzelfde kunnen als mannen. En de negen vrouwelijke programmeurs die een open brief schreven, die willen gewoon heel graag hun werk doen. “We zijn gewoon toevallig mensen die van technologie houden en het met heel ons hart omarmen.”

***
Links:

We need more women in tech: the data prove it

How to get girls into coding

EU-rapport ‘Women active in the ICT sector’

An open letter on feminism in tech

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er staat een bankje op de campus dat een mooi uitzicht heeft over de sintelbaan. Hij staan op een bult – heuvel is een groot woord – voor een klein voetpad met wat struiken en naaldbomen. Bijna elf jaar geleden zat ik er een nacht op met een lange, donkerharige informaticastudent, pratend over alles, zijn armen om me heen, mijn hoofd op zijn borstkas. Die nacht, op dat bankje, werd ik verliefd op mijn man.

Een jaar nadat we verkering kregen, kreeg ik een baantje bij de UT. Naast m’n studies ging ik persberichten schrijven voor de faculteit gedragswetenschappen. Vanaf dat moment was ik van ons duo de kostwinner. Terwijl mijn lief langs vele opleidingen fladderde, tevergeefs op zoek naar een studie die wél bij hem paste, ging ik aan de slag als wetenschapsjournalist en bracht alzo het brood op de plank. We kregen twee kinderen; ik regelde een carrière en een hypotheek, hij de zere knietjes, schone luiers en hier en daar wat programmeerwerk.

De laatste tijd hoor ik dat dit hem heel ongelukkig moet hebben gemaakt. Vlak nadat het Centraal Bureau voor de Statistiek meldde dat het aantal vrouwelijke kostwinners stijgt, kwam de Gentse socioloog Piet Bracke met het nieuws dat mannen hier hevig van in de put geraken. Ze zijn depressiever en meer gespannen dan heren die zelf kost winnen, en lijden ook nog aan slapeloosheid en verminderde eetlust.

Nieuwsuur maakte er een item over, met twee van die mannen wiens vrouw het grote geld binnenbracht. Als ik het me goed herinner had één van hen een bedrijf gehad dat failliet was gegaan, en was de ander druk bezig zijn droom als beginnend kunstenaar en ontwerper waar te maken. Wat me vooral bijbleef is dat ze vrij tevreden leken met hun leven, ondanks dat Bracke werd opgevoerd om te vertellen dat mannen als zij er emotioneel toch echt niet best aan toe waren.

En daar bleef het niet bij, onheilstijdingstechnisch gezien. In het Volkskrant Magazine stond in dezelfde periode een artikel dat op basis van sociologische onderzoek claimde dat stellen waarvan de man relatief veel in het huishouden en aan de verzorging van de kinderen doet, minder vaak seks hebben. Er stond een illustratie bij van een ‘slappe’ plumeau die hem niet meer omhoog kan krijgen.

Het Amerikaanse tijdschrift Forbes, tenslotte, bracht eind april een lang stuk over wat dames die kostwinnen kunnen doen om hun relatie fris en fruitig te houden. Dat blijkt een hele klus, want de vrouwen in dat stuk geven toe dat ze neerkijken op hun al dan niet parttime huisman. ‘Zijn gebrek aan gedrevenheid en passie voor iets buiten de voordeur ergerde haar’, lezen we. Bovendien raken mannen psychisch gecastreerd wanneer ze niet mogen meebeslissen over hoe de binnengebrachte poet moet worden verdeeld. Hoofdboodschap: een vrouw die haar vent zijn natuurlijke rol van beschermer en kostwinner ontneemt, ontmant hem daarmee.

En zo ontstond binnen een paar weken een nieuw maatschappelijk verhaal, over de man als half impotent slachtoffer van niet alleen de vrouwenemancipatie, maar vooral van de emancipatie van zijn eigen vrouw. Ongetwijfeld zullen er stellen zijn voor wie dit klopt. Hen wens ik veel geluk.

Mijn man en ik waren niet zo’n stel. Van zowel ongeluk als neerkijkerij was nimmer geen sprake. Ik heb hem vanochtend voor de zekerheid nog gevraagd of hij zich gecastreerd voelde toen ik nog de kost won. Dat was niet het geval. Hij wees naar onze twee kinderen als bewijsstukken A en B.

Voor ons, en vele anderen, zijn de resultaten van Brackes studie een papieren conclusie. Dat kan; onderzoek naar groepsgemiddelden laat vrijwel altijd ruimte voor mensen die niet aan het algemene beeld voldoen. Helaas is de publieke discussie niet zo genuanceerd. Na een paar sombere anekdotes en artikelen lijkt het idee dat een man hevig de emotionele sigaar is als zijn vrouw meer verdient niet langer een mogelijkheid, maar een wetmatigheid. Zo kopte de NRC plompverloren: ‘Vrouw kostwinner, man ongelukkig’.

Je hoeft geen genie te zijn om te zien hoe zo’n nepwetmatigheid de keuzevrijheid van zowel mannen als vrouwen lelijk in de weg kan zitten, en daarnaast de emancipatie een gevoelige knauw kan geven. Hadden mijn lief en ik dezelfde beslissingen genomen als we zijn onvermijdelijk nakende depressiviteit in ons achterhoofd hadden gehad? Vast niet. Maar dan waren het wel tien lange, arme jaren geworden.

 

Foto: FreeImages.com/Adriana Herbut

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Glazen muiltjes versieren en theekransjes houden. Dat mogen de meisjes doen in de nieuwe Efteling-app. ‘Een echte meiden-app waarin lekker tutten centraal staat’, meldt het persbericht. Voor jongens is er een andere. ‘Stoere jongens helpen Draak met het beschermen van de schat.’

Seksistische ideeën uit de vorige eeuw, oordeelde een grote Efteling-fanclub. Dat lijkt me correct. Toch, als het alleen de Efteling was geweest, had je mij er niet over gehoord. De Kaatsheuvelse Lavenliefhebbers zijn immers in wel meer dingen wat ‘nostalgisch’. Ik noem even de attractie Monsieur Cannibale, waarbij kinderen in ronddraaiende kookpotjes zitten terwijl een zwarte meneer met jaren-vijftig-negerlippen en een pollepel in plaats van een koloniaal botje door zijn neustussenschot hen boosaardig toegrijnst.

Maar het is niet alleen de ouderwetse Efteling. In dezelfde week als hun app-lancering bracht Lego een tijdschrift uit, met voor meisjes een prinsessenthema – ‘Maak je eigen sprookje!’ – en voor jongens een wilde achtervolging met ruige schurken en politiehelicopters. Bij de Hema zag ik een jongenslaptop, blauw met plaatjes van atomen erop, en één voor meisjes, roze met hartjes. Een webwinkel voor babyspulletjes twitterde: ‘Op zoek naar een heel leuk cadeau voor een meisje? Beautycase van pluche’.

En zelfs dát zou niet zo erg zijn, als er in speelgoedland meer diversiteit was geweest. Kinderen komen niet in roze en blauw; uit onderzoek blijkt dat ruim de helft weinig met gendercliché’s opheeft. Als er voor hen nou flink wat apps waren waarin meisjes met draken konden vechten, of waarin jongens werden aangemoedigd om lekker te tutten, had ik met plezier mijn mond gehouden. Maar dat is niet het geval. Ook deze week schreef een tienjarige dat ze zo teleurgesteld was door het spelletjesaanbod op haar iPad. De meisjesspellen gaan allemaal over uiterlijk (ook nog vrijwel zonder uitzondering dat van witte, zeer magere hoofdpersonen). De jongensspellen daarentegen laten je een haai verzorgen of skateboarden. ‘Dingen die cool zijn en niet alleen gaan over iemand mooi maken’, aldus het meisje.

Dit zijn geen incidenten. Uit recent Spaans onderzoek blijkt dat de meerderheid van de televisiereclames gericht is op slechts één sekse. Kracht, macht, competitie en heldendom behoren tot het domein van de jongens, schoonheid en moederschap tot dat van de meisjes. Studies in andere landen laten een vergelijkbaar beeld zien.

Als die zeer jeugdige scheiding der seksen nou geen gevolgen zou hebben, zou ik hier alsnog niet over vallen. Maar ook dat is niet zo. Kinderen weten ze precies wat voor welke sekse gepast is en ze deinzen er niet voor terug om zichzelf en anderen hierin te corrigeren. Een Britse moeder schreef op het blog van de Britse actiegroep Let toys be toys hoe haar kleuterdochter idolaat was van de Disney-film Cars, maar geen sappakjes met deze auto’s mee naar school wilde. Cars is jongensachtig, zei haar dochter. ‘Ik houd er nog steeds van, maar dat mag niemand weten.’

En als het nou bij zo’n anekdote bleef, zelfs dan zat u deze column nu niet te lezen. Maar helaas. Wetenschappers toonden keer op keer aan dat al die jongens-meisjeshokjes grote invloed hebben op kinderen. Amerikaanse sociologen ontdekten bijvoorbeeld dat meisjes een onbekend stuk speelgoed leuk vonden als het werd gepresenteerd als ‘voor meisjes’. Maar werd het gelabeld als ‘voor jongens’, dan dachten ze op voorhand al: dat is niks voor mij.

Onderzoek van psychologiehoogleraar Rebecca Bigler laat bovendien zien dat puur en alleen het nadrukkelijk hanteren van de categorieën ‘meisjes’ en ‘jongens’ – dus zonder de bijbehorende cliché’s te nadrukken – maakt dat kinderen sterker in seksestereotypen gaan geloven. Ze zeggen bijvoorbeeld vaker dat alleen vrouwen voor kinderen kunnen zorgen of dat alleen mannen arts of president kunnen worden.

Hier wil ik graag even bij stilstaan. Die stereotypen die bedrijven zo enthousiast inzetten om hun speelgoed en spelletjes te verkopen, grijpen dus in op de voorkeuren en ambities van jongens en meisjes. Marketing draagt daarmee op uitermate lullige wijze bij aan het geestelijk kortwieken van kinderen op een manier die velen – volkomen terecht – van een overheid, school of religie nooit zouden pikken.

De Efteling krabbelde na de kritiek natuurlijk terug. Op twitter lieten ze desgevraagd weten dat ook meisjes met de drakenapp ‘mogen’ spelen, en jongens met de prinsessen. Maar met zo’n mededeling achteraf bewijzen ze slechts lippendienst aan de diversiteit onder kinderen. De stereotypen zijn al bevestigd, het kwaad is reeds geschied. Van respect voor kinderen getuigt het niet.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op mijn feministische neus staat een witte middenklassebril. Daar herinnerde publicist Nadia Ezzeroili me afgelopen zaterdag tamelijk hardhandig aan. Ze verweet me betutteling en liet weten dat ze het absoluut beu is om binnen het feminisme te moeten vechten tegen witte vrouwen die reddingsvesten en schouderklopjes uitdelen aan vrouwen van kleur.

Het was niet de eerste keer dat ik dit verwijt hoorde. Zo ben ik regelmatig bij feministische debatten waar louter witte middenklasse-onderwerpen op het menu staan. Na afloop van zo’n debat, afgelopen zomer bij de Internationale Socialisten, schreven Hodan Warsame en Chandra Frank van Redmond Amsterdam en Nella van den Brandt van de Universiteit van Gent een blog waarin ze de besproken onderwerpen bekritiseerden. ‘Seksisme staat voor vele vrouwen niet op zichzelf, maar wordt gekruist door racisme’, zeiden ze. En: ‘spreken over de problematiek van de loonkloof is niet relevant voor werkloze vrouwen, het onderwerp zorg-arbeidverdeling gaat niet over het leven van alleenstaande moeders, en het idee van een wettelijk kader van gelijkheid en bescherming gaat al helemaal niet op voor ongedocumenteerde vrouwen.’

Doordat hier in het debat aan voorbij was gegaan was het feminisme gereduceerd geraakt tot ‘een te beperkte agenda gericht op de behoeften en ervaringen van de meest geprivilegieerde, zichtbare vrouwen.’

Deze vier vrouwen hebben gelijk. Veel witte feministen (mijzelf soms incluis) hebben de onhebbelijkheid om met de beste bedoelingen te doen alsof hun ervaringen voor alle vrouwen gelden. Vorige week schreef journalist Laurie Penny een stuk in de New Statesman over hoe kort haar hebben voor vrouwen een politiek statement is. Je verzet je er immers mee tegen de eis van ‘het patriarchaat’ om je stinkende best te doen om zo mooi en sexy mogelijk te zijn, ter behaging van de man.

Ik herkende me in Penny’s verhaal, maar andere vrouwen niet. Schrijfster Flavia Dzodan merkte op twitter op dat voor vrouwen van kleur haarlengte juist het tegenovergestelde kan betekenen. Hun haar is van nature vaak zwart en ruig krullend of kroezend – iets dat vooral opvalt als het lang is. Je haar lang dragen is daarmee niet een manier om patriarchale heerschappen visueel te plezieren, maar om je eigen ontembaarheid en trots en maling aan de witte norm te laten zien. Dzodan, en velen met haar, ergerden zich eraan dat Penny in haar artikel over hét haar van dé vrouw nog geen twee zinnen had gewijd aan dit etnische verschil.

Dat getuigt niet bepaald van ‘inclusief feminisme’ – om Ezzeroili te citeren. Bovendien doet een journalist haar lezers er geen plezier mee, want een kleurrijk perspectief toevoegen is meer dan een obligaat momentje van politiek correctheid. Het kan zeer waardevolle inzichten opleveren.

Zo las ik in het boek ‘The politics of passion’ van antropologieprofessor Gloria Wekker dat het in de Creoolse arbeidersklasse in Suriname niet ongebruikelijk is dat kinderen worden opgevoed door iemand anders dan hun biologische moeder. Ze worden vrij gemakkelijk ‘weggegeven’ aan bijvoorbeeld een zus die zelf kinderloos is. Wie Wekkers beschrijving van de liefde en toewijding van deze niet-biologische moeders leest kan er niet aan twijfelen dat de kinderen hier niet onder lijden. Maar juist dát zet interessante vraagtekens bij de enorme waarde die witte westerlingen aan het genetisch moederschap toekennen. Wetenschappers, jeugdzorg, familierechters die omgangsregelingen bepalen: allemaal nemen ze impliciet aan dat een kind het beste opgroeit bij de biologische moeder. Een kijkje in een andere culturele keuken daagt dat dogma uit.

Soms is zo’n perspectiefwisseling zelfs broodnodig. Neem het debat over hoe moeilijk jongens het hebben in het onderwijs. Wanneer wordt geklaagd dat onze knullen van al die juffen niet als ‘echte mannen-in-spé’ mogen rouwdouwen, bedoelt men – eveneens impliciet – vrijwel altijd witte jongens. Zoals ik eerder deze maand in Vonk schreef: niemand zegt ooit van Nederlands-Marokkaanse jongens dat ze de vrijheid moeten krijgen om eens lekker wat drukker en stoerder te zijn in de klas. Terwijl allochtone jongens het op school het lastigst hebben, is het hele debat geframed rond de onderdrukte mannelijkheid van witte jongens. Toch een tikkie vreemd.

Het is opvallend hoezeer gender en etniciteit vervlochten zijn, en tot welke aannames en ongelijkheid dat leidt – allemaal zaken die pas echt opvallen zodra je langs de randjes van de witte middenklassebril gluurt. En dan niet om te betuttelen, maar uit een honger naar nieuwe inzichten en wijsheid. Een honger die ik altijd heb.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.