dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Deze column stond op 6 juni 2014 in de Volkskrant.

 

Dankbaar ben ik, dat ik niet in Saoedie-Arabië woon. Dat ik van mijn overheid mag autorijden. Dat ik alleen over straat mag, met mijn gezicht in de zon. Dat ik mag schrijven wat ik denk, zonder dat me tien jaar cel en duizend zweepslagen te wachten staan.

Dankbaar ben ik ook, dat ik niet in Pakistan woon. Dat ik van mijn familie mag trouwen met de man die ik liefheb, zonder dat ze me doodslaan op straat terwijl niemand iets doet.

En dankbaar ben ik, dat mijn twee dochters niet in India wonen, waar zusjes die even het veld ingaan om te plassen door een groep mannen worden verkracht, vermoord en opgehangen in een boom, en bestuurders en politici dan zeggen: ach, ja, nou, boys will be boys.

De afgelopen twee weken lieten zien dat het nog altijd vrij suboptimaal is om een vrouw te zijn in deze wereld. De VN geeft er wat ontluisterende cijfers bij. Eén op de drie vrouwen wereldwijd krijgt te maken met seksueel of huiselijk geweld. Er zijn op deze aardkloot 64 miljoen kindbruidjes. Ongeveer 140 miljoen meisjes worden besneden.

De VN heeft het over een pandemie van geweld tegen vrouwen. De Pakistaanse schrijfster Bina Shah noemde het vorige week een oorlog: ‘We zitten al middenin de Derde Wereldoorlog. Het is de oorlog voor de rechten, veiligheid en waardigheid van vrouwen. We zijn deze oorlog nog niet aan het winnen. Ik vraag me af of we dat ooit zullen doen.’

Er zijn mensen die denken dat deze oorlog tegen vrouwen enkel in landen ver weg woedt. Dat we in onze ‘beschaafde’ westerse wereld gevrijwaard blijven van zulke zaken. Rosanne Hertzberger, bijvoorbeeld, benoemde ons land in haar column in het NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag tot een paradijs voor vrouwen. ‘Wij Nederlandse vrouwen, wij hebben de loterij gewonnen.’

Het was mooi geweest als dat waar was; dan had ik nog meer gehad om dankbaar voor te zijn. Maar ook in Nederland en aanverwante naties is er nog genoeg te bevechten. In een land als de Verenigde Staten wordt van alle moordslachtoffers meer dan 40 procent omgebracht door haar (ex)-manlief. In Nederland maakt ruwweg de helft van de vrouwen een vorm van seksueel geweld mee, blijkt uit studies van Rutgers WPF, waarvan ongeveer 16 procent voor haar zestiende. Eén op de negen vrouwen is ooit verkracht.

Het idee is vaak dat achter deze cijfers een reeks aan incidenten schuilgaat, begaan door losgezongen maniakken. Die gedachtengang sprak ook uit de berichtgeving rondom de slachtpartij van Elliot Rodger. Waar de moorden in India en Pakistan van een degelijke cultuuranalyse werden voorzien – over eerwraak, en dat een vrouw daar al snel een hoer is – werd Rodger omschreven als ‘geestelijke gestoorde man’. Het onderliggende patroon van vrouwenhaat in westerse samenlevingen bleef goeddeels onbesproken.

Maar dat patroon is er wel. Zoals feminist Marilyn French schreef in haar boek De oorlog tegen vrouwen: ‘De gewelddaden van individuele mannen vormen een intrinsiek deel van een cultureel geheel.’

Het zit hem in de manier waarop een verkrachtingsbedreiging op internet in veel kringen een aanvaarde manier is om een vrouw te laten weten dat je het met haar oneens bent. In dat er bijna geen vrouw is die nooit seksuele intimidatie meemaakte. In hoe daders slechts bij hoge uitzondering voor de rechter komen. In hoe tienduizenden vrouwen op twitter onder de vlag #yesallwomen hun ervaringen met vrouwenhaat deelden en de meeste mannen hun handen er vanaf trokken met een ‘zou ík nooit doen’. In hoe jongens onderling hun mannelijkheid kunnen bewijzen door meisjes als minderwaardig neukobject te beschrijven. In hoe vorige week in een Amerikaanse metro twee gekleurde trans vrouwen werden aangevallen en ontkleed terwijl medereizigers foto’s en filmpjes maakten, maar niemand de politie belde. In hoe elke vrouw die ‘s avonds alleen over straat loopt weet dat ze beter tijdig kan oversteken als ze een groepje aangeschoten mannen tegenkomt, en weet hoe ze haar sleutels tussen haar vingers kan klemmen zodat ze zichzelf daarmee in geval van nood kan verweren.

‘De beschaving en de vooruitgang van een samenleving worden afgemeten aan de positie van de vrouw’, zei de Saoedische activiste Souad Al Shammary zondag in Seks en de Zonde. Ze heeft mijn diepe respect en mijn steun. De weg die vrouwen in haar land te gaan hebben is veel langer dan de onze. Dankbaar ben ik dus, dat ik in Nederland woon. Maar ook hier zijn wij nog niet klaar. We zijn pas klaar als de oorlog tegen vrouwen overal helemaal is afgelopen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Je kunt er vergif op innemen. Wanneer er qua vrouwenemancipatie goed nieuws is, is er ook iemand die roept dat die emancipatie nu voltooid is. Zo ook deze week.

Het goede nieuws kwam van de Emancipatiemonitor 2014 van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het lijvige rapport stond dit jaar vol met olijke tijdingen over de genderverhoudingen in Nederland, en dus was het tijd voor wat onvervalste hoera-journalistiek. Zo meldde de Volkskrant dat er de afgelopen tien jaar veel meer meisjes op de middelbare school voor techniek zijn gaan kiezen. Trouw kwam met een ander jofel Monitor-nieuwtje: vrouwen raakten door de crisis niet massaal hun baan kwijt. Sterker nog: ondanks alle economische onheil zaten ze wat steviger in het arbeidsmarktzadel dan mannen.

Ook het Parool had nog iets aardigs toe te voegen: het aantal vrouwen dat liever geen betaald werk doet omdat ze de zorg voor manlief, huishouden en kleine oempaloempa’s voorrang willen geven, halveerde sinds 2003. En NRC Handelsblad ging van enthousiasme helemaal uit z’n sterretje: ‘De emancipatie zegeviert’, ronkte de avondkrant van eloquent Nederland. Alsmede: ‘Coördinerend SCP-onderzoeker Ans Merens kan geen domein bedenken waarop de ontwikkeling achteruit is gegaan.’

De definitieve voltooid-verklaring van de emancipatie kwam van het radio 1-programma De Ochtend. Luisteraars en experts mochten afgelopen dinsdag reageren op de stelling: ‘Nederland is voldoende geëmancipeerd.’ Op hun website stemden meer dan 1200 mensen; twee derde was het ermee eens.

De uitgenodigde deskundigen hadden wat meer moeite met het volhouden van deze goednieuwsshow. Demograaf Jan Latten van het CBS deed nog echt zijn best, maar kon niet voorkomen dat een en ander wat karig begon te klinken: ‘Er zijn niet méér vrouwen op de arbeidsmarkt gekomen, maar toch is dat gunstig, want er zijn mínder mannen op de arbeidsmarkt gekomen, door economische tegenwind.’ Ook een ander damesmazzeltje dat hij aanstipte kwam verminderd puik uit de verf: ‘Vrouwen hebben een extra recht, die leven een paar jaar extra. Mannen krijgen zware gebreken en gaan dood. Vrouwen krijgen zware gebreken en blijven leven. Dat is toch een pluspunt voor vrouwen.’ Juist, ja.

Voormalig Opzij-hoofdredacteur Cisca Dresselhuys hield bij Radio 1 zelfs de schijn niet meer op: ‘We zijn niet klaar.’ Vooral de situatie die na 1 januari 2015 gaat ontstaan, baart haar zorgen. Als gemeentes links en rechts mensen in hun eigen kracht gaat zetten, wie moet dan de bijbehorende mantelzorg leveren? Het zullen wel weer de vrouwen zijn die hier ingepiepeld gaan worden.

En dat is niet de enige domper op het emancipatiefeestje. Tussen alle vrolijkheid door staat er in de Emancipatiemonitor bijvoorbeeld ook dat het aantal financieel onafhankelijke vrouwen niet is gestegen. En dat vrouwen gemiddeld zo’n 26 uur per week werken, maar mannen bijna full-time. En dat het SCP en het CBS vrezen dat met de nakende bezuinigingen in de zorg toch weer veel vrouwen hun baan kwijt gaan raken – het gevolg van buitengewoon ongeëmancipeerd regeringsbeleid dat er in grote lijnen op neerkomt dat werk waarvoor we vooral-vrouwen eerst betaalden, straks door vooral-vrouwen gratis moet worden gedaan.

En dan is er nog een akkefietje dat niet in het persbericht stond en waar niemand het over had: dat ‘zegevieren van de emancipatie’, dat gaat vooral over witte, hoogopgeleide vrouwen. Het aantal laagopgeleide vrouwen dat werkt blijft onverminderd laag; slechts 33 procent van de dames met alleen basisschool heeft een baan, meldt het rapport. Ook bij vrouwen van Turkse of Marokkaanse afkomst is de arbeidsdeelname niet om te juichen: 40 procent. Bovendien nam dit percentage af, niet toe. Bij Surinaams-Nederlandse vrouwen idem.

In dit licht lijkt het me wat voorbarig om de journalistieke champagnekurken kanttekeningloos te laten knallen. Niet dat ik niet van een feestje houd – integendeel. En ik realiseer me ook best dat de strijd voor vrouwenemancipatie langzaam gaat en daarmee voor de gemiddelde verslaggever sub-spannend is. En dat je dan zelfs een klein snufje goed nieuws graag opkalefatert tot een gezellig hoera-verhaal of een prikkelende stelling. Zo houden we het leuk.

Desalniettemin: stellen dat de emancipatie af is, is toch een beetje alsof je in de auto stapt om van Amsterdam naar Apeldoorn te rijden, en bij Hilversum zegt: ‘Nou, mensen, we gaan de goede kant op, dus we kunnen nu wel ophouden met gas geven.’

Het probleem is: zo komen we er nooit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Waar blijven de vrouwen in de wetenschap? Al bijna twintig jaar studeren er aan de Nederlandse universiteiten meer vrouwen af dan mannen, en toch wil het met de doorstroom maar niet lekker lukken. Zo is nog geen 45 procent van de gepromoveerden vrouw, en onder universitair docenten daalt het damesaandeel nog verder, naar ongeveer een derde.

Schermafdruk 2015-05-01 12.14.50Verklaringen voor deze ‘fuik’ zijn vaak wat aan de simpele kant. Vrouwen hebben gewoon niet de behoefte om ziel en zaligheid te doneren aan de wetenschap, stellen sommigen, terwijl anderen wijzen naar seksisme in de academische wereld. Volgens Marieke van den Brink, universitair hoofddocent op het gebied van gender en diversiteit aan de Radboud Universiteit, ligt het genuanceerder. ‘Er is niet één struikelblok’, vertelt ze. ‘Er zijn juist heel veel kleine struikelblokjes, gedurende de hele carrière, die vaak op individueel niveau niet te moeite waard lijken en die je als individu soms niet eens bewust opmerkt, maar die vrouwen uiteindelijk toch minder succesvol maken.’ Maar wat zijn die struikelblokjes precies? Waarom zwemmen de dames na twintig jaar nog steeds die academische fuik in?

 

Geen kwestie van niet willen

Om maar te beginnen met het ontkrachten van een hardnekkige mythe: het is niet dat vrouwen niet vooruit wíllen in de wetenschap. De gedachte dat ze liever al dan niet parttime bij hun gezin zijn, of liever beleid maken dan boven de reageerbuisjes hangen, klopt volgens Van den Brink niet. De aanname achter dit idee, zo legt ze uit, is dat op universiteiten een zuivere meritocratie heerst. Wie zijn best doet en alle zeilen bijzet, komt er sowieso wel. En als je een paar carrièrerondes verder dan aanzienlijk minder vrouwen dan mannen overhebt, dan moet dat volgens deze redenering wel komen doordat de vrouwen onderweg uit vrije wil hebben besloten iets anders te gaan doen. ‘Maar dat bleek niet uit een onderzoek dat ik deed onder Amsterdamse studenten in de aardwetenschappen’, zegt Van den Brink. ‘De meisjes werden tijdens hun studie al aangemoedigd om meer de ‘zachte’ beleidskant op te gaan. Want ja, geologie is zo’n mannenwereld. Jongens kregen daarentegen wel het advies om zich met de ‘harde’ geologie bezig te houden.’

Het is een voorbeeld van het subtiele seksisme dat op universiteiten nog veel voorkomt. In 1997 deden onderzoekers Christine Wennerås en Agnes Wold van de Göteborg Universiteit een klassieke studie onder Zweedse biomedici. Het ging om een groep jonge, enthousiaste wetenschappers, ongeveer evenveel mannen als vrouwen, die graag in aanmerking wilden komen voor een post-doc-plek en daartoe gingen solliciteren bij een commissie die hen kritisch beoordeelde. Tegelijkertijd maakten Wennerås en Wold hun eigen, minder subjectieve inschatting van de kwaliteit van de kandidaten, op basis van het aantal publicaties dat ze op hun naam hadden staan. Vervolgens vergeleken de onderzoekers beide oordelen, met een verrassende uitkomst: de mannen werden door de commissie veel beter beoordeeld dan de vrouwen, ondanks dat ze het objectief niet veel beter deden. Sterker nog: de vrouwen die qua publicatiedrift het allerbeste scoorden, werden door de commissie even competent geacht als de allerslechtste mannen. Vrouwen moesten maar liefst tweeënhalf keer meer presteren om dezelfde beoordeling te krijgen.

Sindsdien zijn zulke vormen van gender bias vaker aangetoond. Psycholoog Rhea Steinpreis en haar collega’s namen bijvoorbeeld de c.v. van een echte vrouwelijke onderzoeker, en stuurde die bij wijze van sollicitatie naar collega-psychologen overal in de Verenigde Staten. Daarbij had ze ervoor gezorgd dat er twee varianten waren: één met een mannennaam erop, één met een vrouwennaam. Die met een vrouwennaam werd significant vaker afgewezen. Onderzoekers van Yale ontdekten in 2012 hetzelfde. Zij lieten nep-sollicitatiebrieven (m/v) voor de positie van hoofd van een lab lieten beoordelen door 127 faculteitsleden. Ook hier maakten de vrouwen veel minder kans op de functie.

 

Onbewuste vooroordelen

Wat opvalt aan deze studies is dat de mensen die de mannen hoger aansloegen dan de vrouwen hier helemaal geen seksistisch klinkende redenen bij gaven. In plaats daarvan kwamen ze met volkomen redelijk klinkende argumenten: deze vrouw is niet competent genoeg, het ontbreekt haar aan de juiste ervaring, dat soort werk.

En dit zijn geen smoesjes, denkt Van den Brink. Wetenschappers denken oprecht dat zo’n vrouw minder kan; de vooroordelen die daaraan ten grondslag liggen zijn volkomen onbewust. ‘Wanneer je mensen ernaar vraagt, zullen ze aangeven dat mannen en vrouwen dezelfde competenties hebben. Maar wanneer we iemand moeten evalueren, schatten we de ambities van vrouwen onbewust lager in, en dichtten we mannen meer leiderschap en betere vaardigheden toe’, legt ze uit. ‘Stel je voor wat er dan gebeurt als je bijvoorbeeld nadenkt over je promovendi, omdat je iemand postdoc wilt maken. Dan maakt die onbewuste bias als het puntje bij het paaltje komt toch de man tot veiliger keuze. Natuurlijk zijn we het er allemaal over eens dat het om kwaliteit moet draaien. Uiteraard! Maar het gaat erom wát we dan kwaliteit vinden, wát we als kwaliteit zien. En dáár speelt gender een belangrijke rol.’

Maar zit er dan niet een kern van waarheid in die onbewuste vooroordelen? Marise Born, hoogleraar personeelspsychologie aan de Erasmus Universiteit, denkt het niet. Ze wijst op onderzoek van haar Amerikaanse collega Janet Shibley Hyde, die al jaren meta-analyses maakt op het gebied van sekseverschillen. Uit die meta-analyses blijkt keer op keer dat mannen en vrouwen veel meer gelijk zijn dan verschillend in eigenlijk alle eigenschappen die je nodig hebt voor academisch succes: intelligentie, leiderschap, assertiviteit, competitiviteit, rationeel denken, om een paar te noemen. Alleen op seksgebied en qua fysieke agressie lopen de heren en dames consequent wat uiteen – maar die vaardigheden heb je als het goed is op een universiteit zelden tot nooit nodig.

 

De universiteit wil alles van je

En seksisme is niet de enige rem op de vaart der vrouwvolkeren. Ook de manier waarop de academische wereld is georganiseerd, speelt een rol. Die is anno 2014 nog altijd erg traditioneel. Van oudsher werden universiteiten immers vooral bevolkt door mannen zonder zorgtaken, in de tijd dat gezinnen nog bestonden uit een kostwinner – de academicus in kwestie – en een huisvrouw die voor de kinderen zorgde en indien nodig meeverhuisde naar een andere stad of een ander land. In dat systeem is het helemaal niet problematisch dat voltijds werken en buitenlandervaring opdoen dwingende normen zijn. Maar in moderne tijden, waarin meestal beide partners werken, levert dat wel degelijk problemen op.

‘De universiteit is een greedy institution, die heel veel van je opeist’, zegt Van den Brink. ‘Ik zie veel collega’s, vrouwen maar ook mannen, daarmee worstelen. Het idee dat je je volledig aan je carrière moet wijden om succesvol te zijn, is helemaal vervlochten geraakt met het klimaat op de universiteiten. Maar dat helpt vrouwen niet. Integendeel.’

Om maar eens iets te noemen: voor pogingen om een balans te vinden tussen werk en privé is er bijzonder weinig ruimte. Zo legt Marise Born uit dat deeltijders die voor een volgende loopbaanstap in aanmerking willen komen aan dezelfde onderzoekseisen worden gehouden als voltijders. ‘Bij een evaluatie wordt namelijk niet gecorrigeerd voor het feit dat je bijvoorbeeld maar drie dagen werkt. Er wordt gewoon gekeken wat je in totaal allemaal hebt gepubliceerd. Zo’n achterstand, dat loop je moeilijk in.’

Daardoor heerst er ook een cultuur waarin parttime werken eigenlijk geen serieuze optie is. Van den Brink vertelt: ‘Een hoogleraar zei laatst trots tegen me dat hij een briljante promovenda had. Al negen keer had ze gepubliceerd, vertelde hij, en ze was nog niet eens gepromoveerd. Toen vroeg ik: en wat nou als ze straks een periode parttime wil werken? Nee, dat kon niet, zei hij. Dat heeft teveel negatieve gevolgen voor je carrière. En dát snap ik niet. Telt excellentie dan niet meer mee als je niet bereid bent altijd maar alles te geven?’

 

Moordende competitie

Wat deze geef-alles-cultuur struikelbloktechnisch extra fnuikend maakt: het moment dat je er het hardst aan moet trekken is ook het moment dat de meeste jonge onderzoekers graag een huis willen kopen, en trouwen, en kinderen krijgen. Tegen de tijd dat ze eind twintig, begin dertig zijn, komen ze in een soort levensfase-mismatch terecht. Hun carrière vraagt om lange dagen, het liefst aan buitenlandse universiteiten. Vaste contracten zijn extreem schaars, de competitie om een plek in een tenure track extreem groot. Uit het dit jaar bij het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren verschenen rapport Onderzoek naar het Tenure Track Beleid van de Nederlandse Universiteiten blijkt dat vooral vrouwelijke onderzoekers in deze fase worstelen met vragen als: hoe regel je dan een hypotheek? Hoe plan je een zwangerschaps- en bevallingsverlof in? Hoe zorg je dat je niet overwerkt raakt als je de hoge prestatie-eisen gaat combineren met de zorg voor een baby?

En ook jonge mannen worstelen hier steeds vaker mee, bleek afgelopen september uit een onderzoek waarvoor 74 mannen aan Amerikaanse topuniversiteiten uitgebreid werden geïnterviewd. De conclusie: ‘De meerderheid van de mannen vindt dat de allesverslindende aard van academische wetenschap conflicteert met de veranderende vaderschapsnormen’.

Er zijn een aantal manieren om jezelf in deze fase van moordende competitie overeind te houden. Wie fondsen weet aan te boren, heeft betere kansen: een universiteit zit altijd wel te wachten op onderzoekers die geld in het laatje brengen. Van den Brink beaamt dat: ‘Je moet toch eigenlijk wel een Veni-subsidie binnenhalen om verder te komen.’

‘Bovendien: je moet jezelf keihard in de spotlights zetten’, zegt Born. ‘Misschien zijn vrouwen daar te bescheiden voor. En willen mannen juist laten zien dat ze fantastisch zijn.’ Zeker weten doet ze dat niet, benadrukt ze: ‘Het is een hypothese.’ Maar wel één die goed past bij wat we weten over hoe jongens en meisjes worden opgevoed. Waar jongens leren dat een beetje opscheppen best oké is, leren meisjes dat bescheidenheid de vrouw siert, en dat al te veel openlijke ambitie zich gemakkelijk tegen je keert omdat anderen het bitchy en arrogant vinden. Zelfs laten zien dat je competent bent, is voor vrouwen een riskante aangelegenheid, blijkt onder meer uit een studie van Laurie Rudman van Rutgers Universiteit. In sollicitatieprocedures worden sterke, vaardige vrouwen stelselmatig als minder sociaal gezien, en dus als minder geschikt. Een even terzake kundige man heeft hier geen last van, en daarmee automatisch meer kansen op een baan.

 

Old boys

Een andere manier om de competitie voor te blijven is met behulp van de welbekende kruiwagens: mensen die hogerop in de organisatie zitten en je kunnen aanbevelen voor mooie projecten. Maar ook hiervan profiteren de mannen meer dan de vrouwen, stelt Van den Brink. ‘Onderzoekers nemen mensen op sleeptouw die hen aan hun vroegere zelf doen denken – “Ah, zo was ik ook toen ik jong was!”. Ze nemen deze jonge mensen onder hun vleugels, geven ze steun, mooie opdrachten.’

Deze – wederom grotendeels onbewuste – neiging staat bekend als het ‘similar to me effect’. Jonge vrouwen hebben er veel minder baat van, al was het maar omdat er veel minder vrouwen in topposities zitten die dit voor hen kunnen doen. ‘En als universiteiten proberen dat gat te vullen door mentorprogramma’s voor jonge onderzoeksters op te zetten, reageren hun mannelijke collega’s vaak nog verongelijkt ook’, voegt Van den Brink eraan toe. ‘Alsof de vrouwen een voordeeltje krijgen dat zij mislopen. Terwijl zij dat voordeel al automatisch hebben.’

Ander nadeel is dat mannenclubjes, de zogenoemde old boys networks, zo ook in stand blijven. Uit het promotie-onderzoek van Van den Brink bleek dat dit invloed heeft op nieuwe academische benoemingen, bijvoorbeeld van hoogleraar. De procedures daarvoor zijn vaak gesloten, waarbij leden van de selectiecommissie – meestal heren – vooral in hun eigen, man-rijke netwerk zoeken.

En kom je in vrouw al in aanmerking voor zo’n baan, dan komen de onbewuste-vooroordeel- obstakels weer om de hoek kijken. ‘Kijk, wat ze zoeken aan de universiteiten is een schaap met vijf poten’, vertelt Van den Brink. ‘Maar wat ik zag in mijn promotie-onderzoek was dat sollicitatiecommissies bij veel mannen met maar drie of vier poten zeggen: ach, dat komt wel goed, dat leert hij wel bij. Of: ach, hij is niet zo sterk qua onderwijs, dan zetten we er gewoon nog een extra universitair docent naast. Maar bij vrouwen die een pootje missen gaat het van: ja, helaas. Dan twijfelen we toch aan haar kwaliteit.’

==

 

Kader: Wat is er mis?

– De levensfase-mismatch: als onderzoekers rond de dertig zijn, beginnen ze vaak te denken aan het kopen van een huis en het stichten van een gezin. Maar op de universiteit is dit juist de fase waarin ze er hard aan moeten trekken: er is een felle strijd om een handjevol tenure tracks, je moet naar het buitenland om ervaring op te doen. Deze ‘levensfase-mismatch’ treft vrouwen extra, omdat zij degenen zijn die op zwangerschapsverlof gaan, en het moeilijker hebben met de gulzigheid waarmee een academische carriere je tijd opeet.

– Mannenclubjes: het werven van functies gaat nog altijd vaak informeel en via-via, vaak via het old boys network. Vrouwen krijgen zo minder kansen om te solliciteren, en als ze solliciteren, worden er vaak hogere eisen aan hen gesteld of worden hun kwaliteiten minder op waarde geschat.

– Kruiwagenissues: het is belangrijk dat iemand met macht en invloed op een universiteit je op sleeptouw neemt en je aanbeveelt voor mooie projecten. Maar ervaren onderzoekers hebben de neiging om die mentorfunctie te willen vervullen voor jonkies die hen aan zichzelf doen denken. Aangezien de meeste zeer ervaren wetenschappers mannen zijn, krijgen jongemannen vaker een duwtje in de rug dan jonge vrouwen.

– Seksisme: zowel mannen als vrouwen hebben vooroordelen over wat de kwaliteiten zijn van een ’typische man’ en een ’typische vrouw’. Zo heerst het idee dat vrouwen minder ambitieus zijn dan mannen, terwijl van vrouwen wordt verwacht dat ze in eerste instantie teamplayers zijn en pas in tweede instantie hun eigen vakbekwaamheid benadrukken. Deze vooroordelen zijn grotendeels onbewust, maar spelen wel een grote rol als vrouwen beoordeeld worden.

 

Kader: Hoe kan het beter?

– Het kan wel wat minder met de competitie om tenure track-plekken. In tegenstelling tot in de Verenigde Staten kennen we in Nederland immers lange promotie-trajecten, waarin je talent-in-de-dop uitgebreid kunt observeren. Je weet dus al vóór een tenure track wat je aan iemand hebt.

– Leidinggevenden en leden van sollicitatiecommissies zouden zich meer bewust kunnen worden van hun onbewuste vooroordelen. Het is nuttig als ze weten welke vooroordelen er zijn over vrouwelijke wetenschappers, zodat ze zich erop kunnen betrappen. Ook zijn er betrekkelijk eenvoudige tests waarmee je onbewuste associaties zichtbaar kunt maken.

– Om de levensfase-mismatch tegen te gaan, zouden universiteiten zich meer kunnen inspannen om partner die beiden in het onderzoek zitten, allebei een functie te geven. In de Verenigde Staten is het al zo dat sommige instellingen, wanneer ze één buitenlandse medewerker aannemen, actief op zoek gaan naar een functie voor zijn of haar partner.

– Vrouwen die duidelijk maken hoe competent ze zijn, worden als minder sociaal of zelfs als bitchy gezien. In haar boek ‘Lean in’ vertelt Facebook-COO Sheryl Sandberg hoe zij vrouwen dat heeft zien oplossen. Een groepje vrouwen ging elke maand met elkaar lunchen, zodat ze goed op de hoogte waren van elkaars vaardigheden en ambities. Vervolgens gingen ze in de weken na de lunch over elkaar opscheppen, elkaar naar voren schuiven voor leuke klussen en in vergaderingen benadrukken hoe goed hun lunchgenotes waren. Zo konden de vrouwen lobby’en zonder daar op aangekeken te worden.

– Als dit alles niet werkt, is het de moeite waard om te overwegen om vrouwenquota in te voeren. Zo zou je kunnen bepalen dat van de beurzen en subsidies er minstens een bepaald percentage naar een vrouw moet gaan, dat in een tenure track-traject minimaal een bepaald aantal vrouwen wordt toegelaten, enzovoorts.

(Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op de interviews met Marieke van den Brink en Marise Born)

 

Kader: Beurzen en subsidies

Wie fondsen binnenhaalt, heeft op de universiteit betere carrièrekansen. Dat maakt het zorgelijk dat het NWO fors minder subsidies uitkeert aan vrouwen dan aan mannen. Dat komt vooral doordat vrouwelijke academici veel minder vaak meedingen naar onderzoeksfinanciering dan mannelijke: in 2013 kwam slechts 30 procent van de aanvragen van een vrouw. Ook in de toekenning van die aanvragen zit een kleine genderbias: 25 procent van alle subsidies ging naar een vrouw, wat betekent dat mannen ook relatief vaker een beurs binnenhalen. Om precies te zijn: een man had vorig jaar 27 procent kans dat het NWO zijn aangevraagde subsidie toekende, een vrouw 21 procent.

(Bron: NWO Jaarverslag 2013)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In 2011 studeerden er meer dan 125.000 Nederlandse vrouwen aan een universiteit.

Dankzij het feminisme.

Op 12 september 2012 gingen meer dan 4,7 miljoen vrouwen stemmen tijdens de Tweede Kamerverkiezingen.

Dankzij het feminisme.

Sinds 19 juni 1963 reisden er 57 vrouwen naar de ruimte; 43 vrouwen wonnen ooit een Nobelprijs; 62 vrouwen gaven leiding aan een regering.

Dankzij het feminisme droomt mijn dochter dat ze astronaut wordt.

1123 wetenschappelijke publicaties citeerden de paper van de Amerikaanse psycholoog Janet Shibley Hyde uit 2005, waarin ze op basis van meer dan honderd studies vaststelde dat mannen en vrouwen in bijna al hun vaardigheden en eigenschappen hetzelfde zijn. Uitzonderingen betroffen onder meer het gebruik van porno, fysieke agressie en hoe ver iemand een bal kan gooien. Nadrukkelijk niet uitgezonderd waren zaken als ambitie, rationeel denkvermogen, assertiviteit, leiderschap, zelfvertrouwen, en carrièrevoorkeuren.

Zonder het feminisme hadden we nooit geweten hoe gelijk mannen en vrouwen eigenlijk zijn.

Op 20 januari 2012 steunden al 47.427 mensen een onlinepetitie van protestbeweging Spark. In die petitie riep Spark Lego op te stoppen met zijn bouwsteentjessegregatie. Al een paar jaar richtte het Deense bedrijf zich namelijk in zijn reclames steeds exclusiever op jongens. Eind 2011 was gebleken waarom: Lego lanceerde met veel bombast een nieuwe lijn voor meisjes. Lego Friends heette de lijn, en hij werd geleverd in paarse doosjes en met een overdosis aan vrouwelijk gevormde poppetjes en roze blokjes. Maar het was vooral de tuttige inhoud van die doosjes die Spark chagrijnig maakte: ‘Meisjes houden óók van creatief zijn en verhalen verzinnen over avonturen en goed en kwaad en dingen die opgeblazen worden’, schreven ze in hun petitie. ‘Maar [op deze manier] zullen meisjes snel gaan geloven dat ze liever een stoombad hebben, en kleine plastic tietjes. Geef ons dromen die verder reiken dan winkelcentra en schoonheidssalons!’ Ondertussen staat het aantal steunbetuigers op 65.703.

Meer dan een kwart miljoen mensen protesteren sinds mei 2013 op de website change.org tegen de makeover die Disney aan Brave-prinses Merida gaf. Is ze in de film nog jongensachtig en stoer, met ontembaar rood kroeshaar, in de nieuwe versie heeft ze zachte kastanjebruine krullen, en is ze verwulpst, met een sexy slanke taille en grotere borsten.

Het is nog geen revolutie, maar het is een begin. Met dank aan het feminisme.

Op 30 december 2012 demonstreerden tienduizenden Indiase vrouwen (en mannen) naar aanleiding van de dood van Jyoti Singh tegen de verkrachtingsvriendelijke cultuur in hun land, en voor het recht om ’s avonds veilig over straat te kunnen lopen.

Het Everyday Sexism-project verzamelt sinds het voorjaar van 2012 de ervaringen van meer dan tienduizend vrouwen die als seksobject werden behandeld op straat, of werden betast in de metro. ‘Pas toen ik op kantoor kwam, merkte ik dat er sperma op de achterkant van mijn benen zat.’

Dankzij het feminisme mogen vrouwen nu terugschreeuwen dat hun lichaam van hen is. En niet van een man. Laat staan van een of andere viezerik in de trein of een donker steegje.

In dit boek beschrijven 22 vrouwen welk idee Nederland heeft veranderd. Ja, en 79 mannen. Niemand heeft ook gezegd dat we al klaar waren, feminisme-technisch gezien. Maar het is een hele stap vergeleken met de vroeger tijden, waarin de helft van Homo sapiens’ intellectuele capaciteit gewoon werd weggegooid.

Zonder het feminisme had er geen enkele vrouw in dit boek gestaan. En dat had u niet eens raar gevonden.”

Dit korte essay staat in het boek ‘Nederland in ideeën‘ (Maven Publishing, 2013)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Honderdduizend harde euro’s. Die kunnen medisch specialisten die in het ziekenhuis werken krijgen van minister Schippers, vertelde ze vorige week in een interview in deze krant. Het enige wat de artsen hoeven te doen is hun werk niet langer als zelfstandige uit te voeren, maar in loondienst. De reden: onzelfstandige artsen zijn een stuk goedkoper. Niet supergoedkoop, trouwens, want het gemiddelde jaarsalaris van een specialist in loondienst is nog steeds 140.000 euro bruto. En daarnaast mogen de artsen nog individueel met de directies van hun ziekenhuizen onderhandelen over extra geld, bijvoorbeeld ter compensatie van het bedrag dat ze ooit hebben neergelegd toen ze de praktijk van hun voorganger overnamen. Niemand hoeft dus de bedelstaf te vrezen, en Schippers benadrukt ondertussen ook nog zeer vriendelijk dat het hier gaat om een stimulans: ‘Ik dwing niets af.’

Met de zzp’ers die in de thuiszorg voor terminale patiënten werken, werd niet uitgebreid onderhandeld. En ze werden ook niet liefdevol gestimuleerd met honderdduizend euro. Minstens 1200 van hen zijn van de ene op de andere dag brodeloos gemaakt door de Belastingdienst, die lang een constructie gedoogde waarin de zzp’ers in onderaanneming voor doodzieke mensen zorgden, en toen opeens zonder enige vorm van overleg niet meer. Eén van de gedupeerden, Liesbeth van Wijk, zei in Nieuwsuur: ‘Ik snap er werkelijk niets van. Ik doe dit werk al jaren, nooit problemen. Ik heb zeven opdrachtgevers en nu ineens zegt de Belastingdienst dat ik een schijnzelfstandige ben.’

Terwijl ik dit eigenaardige verschil in behandeling aan het overpeinzen was, dacht ik ineens: van de medisch specialisten is 70 procent man. En van de thuiszorgmedewerkers is 94 procent vrouw. Zou dat er iets mee te maken hebben?

Eerst overwoog ik dat ik leed aan een acute aanval van feministische paranoia, maar toen las ik een stuk dat eerder deze maand in Trouw stond. Daarin waarschuwde de Nederlandse Vrouwenraad dat juist vrouwen de dupe gaan worden van de aanstaande overheveling van onder meer de jeugd- en wmo-zorg naar de gemeente. Die gemeentes moeten immers stevig bezuinigen en er is veel onzekerheid over de hoeveelheid zorg die volgend jaar nodig zal zijn, en dus raken veel mensen – vooral vrouwen – in deze branches hun baan kwijt. Het vacuüm aan zorg dat zo ontstaat moet, in het kader van de participatiesamenleving, met name opgevangen worden door die ‘eigen kracht’ waar politici zo dol op zijn tegenwoordig. En ‘eigen kracht’, zo weten we van hoe het nu al in de mantelzorg werkt, komt veelal van vrouwen.

Er vindt dus een belangrijke verschuiving plaats: werk waarvoor vrouwen eerst betaald werden, moeten vrouwen nu gratis doen. (Iets wat we niet aan medisch specialisten zouden vragen, zelfs niet als we ze een ton geven.)

Die verschuiving van betaald naar gratis zien we trouwens op meer plekken. Bijvoorbeeld bij het sluiten van de verpleeg- en verzorgingstehuizen, omdat ook hulpbehoevende ouderen langer thuis moeten blijven wonen. Raad eens wie hen daarbij gaat helpen. Of neem de kinderopvang: doordat die duurder werd en het aantal kinderen afnam verloren veel leidsters hun baan, maar ouders zijn ondertussen niet minder gaan werken. Dat betekent dat die kinderen door iemand anders opgevangen worden; ik durf de gok wel aan dat dit vooral onbetaalde vrouwen zijn. Nog een voorbeeld: onlangs stelde SER-lid Barbara Braams voor om kraamzorg uit het basispakket te halen. Dat is slecht nieuws voor de tienduizend kraamhulpen (m/v, maar vooral v). Braams had bedacht dat papa wel kan bijspringen, maar als die niet kan, niet wil of er niet is, laat het zich niet moeilijk raden wie er komen kramen.

Vrouwenraad-voorzitter Dorenda Gerts is bang dat op deze manier oude rolpatronen er weer insluipen. Die vrees lijkt me niet onterecht, te meer omdat niemand zich hier erg druk over lijkt te maken. Als we al praten over emancipatie, dan gaat het vaak over het aantal topvrouwen, en over hoe met name witte hoogopgeleide middenklassevrouwen zorg en werk combineren. Over de vrouwen die al deze ambities mede mogelijk maken, de vrouwen die over onze kinderen, ouderen en doodzieken waken, en voor wie zorg gewoon werk is, heeft zelden iemand het.

Deze vrouwen verdienen het niet om bij wijze van bezuiniging en onder het mom van ‘participatie’ via de achterdeur het vrijwilligerswerk in te worden gesluisd. Zij verdienen wel een prominente plek in het maatschappelijk debat, en bovenal verdienen ze het om gewoon netjes betaald te worden. Als minister Schippers medisch specialisten een alleraardigst cadeautje van honderdduizend euro kan aanbieden, dan moet dat toch ook te doen zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Geachte professor Dawkins, beste Richard,

Al jaren ben ik fan van u. In mijn werkkamer ligt, altijd onder handbereik, een beduimeld exemplaar van uw boek ‘The selfish gene’. Met mijn dochters kijk ik graag in ‘De betoverende werkelijkheid’, waarin u zo fraai uitlegt hoe prachtig de wetenschappelijke verklaringen voor de wereld om ons heen zijn. Ik deel uw mening dat de evolutietheorie een orde van grootte mooier is het idee dat een godheid de hele janboel schiep in zes dagen. Als mijn dochters later groot zijn, hoop ik dat ze net zoveel genoegen scheppen in logisch nadenken als u doet.

Of eigenlijk moet ik zeggen: als u deed. Want het gaat de afgelopen tijd even wat minder goed met dat nadenken van u. De eerste keer dat ik me zorgen begon te maken was naar aanleiding van het incident met blogger Rebecca Watson, in 2011. Dat jaar nam zij deel aan de World Atheist Convention, waar u ook was, om in een panel te vertellen over het seksisme in de wondere wereld der atheïsten. Na een lange discussie hierover werd ze gevolgd door een man die – het was inmiddels vier uur ‘s nachts – bij haar de lift instapte en haar zonder veel verdere plichtplegingen uitnodigde om mee te komen naar zijn hotelkamer. In een videoblog vertelde Watson dat ze zich hier ongemakkelijk bij had gevoeld, zoals vrijwel elke vrouw dat zou voelen, zo in het holst van de nacht alleen in een afgesloten ruimte met een vreemde die blijkbaar seksuele plannen met je heeft.

Uw reactie op Watsons blog was eigenaardig. Ik had verwacht dat een man van uw intelligentie zich zou kunnen inleven in deze situatie. Al was het maar omdat u ruimschoots over het denkgereedschap beschikt om simpele statistieken te begrijpen – zoals het gegeven dat ruim de helft van de westerse vrouwen in haar leven te maken krijgt met seksueel geweld. Maar in plaats van met begrip reageerde u met sarcasme, in de vorm van een brief aan een denkbeeldige moslimvrouw. ‘Hou op met jammeren, jij. Ja, ja, ik weet dat je genitaliën zijn verminkt met een scheermesje, en… gaap… zeg maar niks, ik weet dat je geen auto mag rijden, en het huis niet kunt verlaten zonder een mannelijk familielid, en dat je echtgenoot je mag slaan, en dat je ter dood gestenigd zult worden als je overspel speelt. Maar houd op met jammeren, jij. Denk aan het lijden dat je arme Amerikaanse zusters moeten verdragen.’

Zo’n sneer heeft maar één denkbare functie: u wilde aantonen dat Watsons ervaring aanstellerij was door te wijzen op het lot van vrouwen die ergere dingen meemaken. Dat is niet alleen onder de gordel, het is ook een grove denkfout. Immers: puur het gegeven dat er ergere problemen in de wereld zijn, zegt niets over het probleem dat je op dat moment bij de hand hebt.

Gelukkig weet u dat inmiddels zelf ook, want afgelopen zomer zei u dat er ‘geen rivaliteit in slachtofferschap zou moeten zijn’ en dat u spijt had van uw oneigenlijke vergelijking tussen Amerikaanse vrouwen en moslima’s. Liefhebber als u bent van rationele gedachtes, twitterde u bovendien het volgende: ‘Date rape is erg. Verkracht worden door een vreemde met een mes is erger. Als je denkt dat dit een goedkeuring is van date rape, ga dan weg en leer nadenken’.

Ik ben blij dat u afstand nam van uw sneer richting Rebecca Watson. Maar helaas lijdt uw twitterbericht, hoewel logisch correct, inhoudelijk andermaal aan hetzelfde euvel: onwetendheid op het gebied van seksueel geweld. Want hoe ‘erg’ een verkrachting is, ligt aan een hoop factoren: de kenmerken van de daad en de dader, maar ook bijvoorbeeld of het slachtoffer geloofd wordt of niet, en welke lichamelijke, psychologische en sociale schade er is aangericht. Hier is gewoon wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, dat u had kunnen opzoeken.

Op zijn best twitterde u een onacceptabel versimpelde versie van de werkelijkheid. Op zijn slechtst verspreidde u een onnozele, schadelijke verkrachtingsmythe. Ik neem u dat extra kwalijk, omdat u hiermee uw imago als rationeel denker en scepticus gebruikte om flauwekul te verkopen. Zo geeft u het fantastische gedachtegoed waar u zo lang voor heeft gestaan een slechte naam. Met pijn in mijn hart wil ik u daarom laten weten dat ik geen fan meer van u kan zijn.

Hoogachtend,

Asha ten Broeke

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.