dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ons Hof van Eden. Zo omschrijft Trisha Kehaulani Watson-Sproat de berg Maunakea in een artikel op Vox.com. Hier vond volgens de Hawaiiaanse mythologie de schepping van de wereld plaats toen de Aardmoeder, Papahānaumoku, en de Luchtvader, Wākea, elkaar ontmoetten. Dat maakt de berg een heilige plek. Een heilige plek met twaalf telescopen erop, en plannen voor nog een nieuwe. Een monstertelescoop moet er komen, met een koepel zo hoog als een gebouw van achttien verdiepingen.

Veel oorspronkelijke bewoners van Hawaii reageren daarop zoals ik me voorstel dat christenen zouden reageren als iemand een telescoop in het Paradijs zou willen neerzetten: ze zijn niet zo in hun nopjes. Dus protesteren ze, vreedzaam: met blokkades, tentenkampen en rechtszaken.

Het beeld bestaat dat hier gaat om een conflict tussen wetenschap en cultuur, schrijft Watson-Sproat, die net als haar voorouders is geboren en getogen op O’ahu. Maar dat is niet juist. De actievoerders hebben geen probleem met telescopen. Ze willen ze alleen niet op hun berg.

Het is meer een conflict tussen twee manieren van kijken naar de wereld. Er is de neokoloniale, kapitalistische, westerse blik, die Maunakea ziet als uitgelezen plek om naar het heelal te turen, want er is weinig licht- en luchtvervuiling, puik weer, en er is Amerikaans geld voor. Bovendien staan er geen historisch belangrijke gebouwen op de berg, dus wat is het probleem?

En dan is er de blik van de oorspronkelijke bewoners, die niet alleen nog steeds gerechtvaardigd boos zijn over landonteigening en culturele onderdrukking door de Amerikaanse koloniale macht, maar voor wie ook, aldus Watson-Sproat, ‘de spirituele en culturele betekenis van Maunakea intrinsiek verbonden is met het majestueuze landschap.’ Diep verstrengeld met de Hawaiiaanse cultuur is een liefde voor het land, aloha ’āina. Zorg en verbondenheid met het land en de natuur is deel van de identiteit. (Zaken die, zo merken de actievoerders op, niet in bijzonder goede handen zijn bij het telescoopgebeuren op Maunakea. Als sinds 1998 verschijnen er rapporten over hoe het natuurbeheer van de academici op de bergtop te wensen overlaat.)

Maunakea is niet de enige plek waar deze wereldbeelden botsen. In de Groene Amsterdammer stond een interview met Norka Pareja Ortiz en Celia Umenza; inheemse activisten uit Colombia die met gevaar voor eigen leven opkomen voor mensenrechten en de natuur. Bedrijven – mijnen, plantages – nemen grond in, verwoesten het, en gaan op zoek naar nieuw land. Hun oog valt dan al snel op het land waar nu inheemse mensen wonen. ‘Wij gaan goed met onze territoria om, waardoor ze rijk en vruchtbaar zijn’, zegt Ortiz. Dat komt omdat ze zich innig verbonden voelen met alles om hen heen, en er dus voor zorgen: de natuur, het water, de lucht, de grond. Maar, zegt Umenza, ‘volgens de overheid dragen wij niets bij aan de economie van het land. We hebben geen bedrijven, dus mogen we wel dood als we moeilijk doen.’

Bij nader inzien is ‘botsen’ hiervoor niet het goede woord. Accurater is: het kapitalistische wereldbeeld walst met geweld over de levens van inheemse volken heen. En ook dat is niet exclusief voor Colombia en Maunakea. In hun boek A history of the world in seven cheap things schrijven hoogleraren Jason Moore en Raj Patel hoe onder het kapitalisme zowel natuur als veel mensenlevens goedkoop zijn. Kapitalisme is niet alleen een economisch systeem, stellen zij, maar ook een manier waarop de relatie tussen mensen en de rest van de natuur is georganiseerd. En wel als volgt: in het kapitalisme is alleen dat van waarde dat je kunt tellen in geld. Natuur is daarom iets om te gebruiken; om zo weinig mogelijk in te investeren en zo veel mogelijk winst uit te trekken. En dat geldt ook voor veel mensen; zeker voor oorspronkelijke bewoners of mensen die wonen in (voormalige) koloniën.

We zien kapitalisme als noodzakelijk en onvermijdelijk, schrijven de hoogleraren, maar in feite is het in crisis omdat het goedkoop maken van natuur en levens altijd een strijd is. Het leven vecht namelijk terug: grond raakt uitgeput, dieren sterven uit, mensen staan op voor hun rechten en hun land.

Umenza zegt: mensen van buiten denken dat ze alles kunnen kopen. ‘Maar wat als het water op is? Wat als het land kapotgemaakt wordt? Wat als de zon door brandlucht niet meer te zien is?’

Dan zouden we vast willen dat we, in ons kapitalistische westen, meer aloha ’āina hadden gehad. Meer liefde voor het land. Voordat het te laat was.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De sierkers in mijn tuin heeft dikke knoppen, en dat zit me dwars. Uit mijn slaapkamerraam zie ik de opgevouwen suikerspinbloesem aandringen. Geef me nog twee warme dagen, lijken de knoppen te zeggen, en ik ontplooi mezelf.

Het is te vroeg, zou ik terugkaatsen als het zin had om met bomen te praten. Misschien komt er nog flinke vorst en dan vriezen je knoppen kapot. Of, erger nog, de kou blijft uit. En dan heb jij met je roze blaadjes eigenwijs het begin van de lente gemarkeerd in februari in plaats van in april.

De natuur is van slag, las ik. Boswachters zien het klein hoefblad in bloei staan, en de narcissen en het gras. Arctische wintervogels blijven weg. Van de leg door het veranderende klimaat, is de conclusie. Dat ben ik ook. Want we mogen als moderne mensen dan ver verwijderd lijken van de natuur, met onze centrale verwarming, magnetrons en Netflix, als je bent opgegroeid in een klimaat met seizoenen zitten ze toch in je bloed. Er bestaat een haast lichamelijke verwachting over hoe de wereld buiten in een bepaalde tijd van het jaar aan moet voelen.

Wanneer die verwachting niet uitkomt, leidt dat tot onbehagen. Ik heb mijn muts nog niet hoeven dragen, er was geen sneeuw, geen ijs op de vijver; iets is loos. Unheimisch, dat is misschien het beste woord. Dit seizoen, deze ‘winter’, voelt niet helemaal als mijn Heim, mijn thuis.

Zadie Smith schrijft in haar essay Klaagzang om de veranderde seizoenen: ‘Het is pijnlijk om terug te denken aan vroeger. .. Toen je op weg naar school de rijp op de hulstbessen bewonderde. .. Hele sportvelden die kraakten onder je schoenen.’ Het is een hartzeer waar we nog maar weinig woorden voor hebben, stelt ze. ‘Voor de huidige klimaatverandering zijn allerlei wetenschappelijke en ideologische termen, maar nauwelijks huiselijke. Is dat verrassend? Mensen die in rouw zijn, evenals mensen die zich schamen en generen, drukken zich meestal uit in eufemismen. Het droefgeestigste eufemisme: ‘het nieuwe normaal’.

Is deze non-winter het nieuwe normaal? Misschien is het nog triester dan dat. ‘Een nieuw normaal klinkt alsof we in een nieuwe toestand zijn beland en daar zullen blijven’, zei klimaatwetenschapper Michael Mann na extreme bosbranden in Californië. ‘Maar als we fossiele brandstoffen blijven verbranden en koolstofvervuiling in de atmosfeer brengen, zal de opwarming van het aardoppervlak gewoon doorgaan.’ Er is geen nieuw normaal; het wordt nog erger.

Ik zal niet te apocalyptisch doen. Dit is uiteraard niet het einde van de wereld. Maar wel het einde van een wereld. Een wereld waar ik op gesteld ben. Een wereld met Elfstedentochten, en kinderen op sleetjes, en ochtenden waarop alle bomen in het vroege zonlicht glinsteren van de rijp, alsof er die nacht elfenstof is gestrooid, waardoor je doodnormale omgeving ineens een plek vol magie is geworden.

Het is goed om bij zo’n einde iets bij te voelen, denk ik. Frustratie, woede, rouw, angst, wanhoop, alles tegelijk. Klimaatpijn.

Natuurlijk doen feiten er ook toe. Het is belangrijk om van de wetenschapsredactie te horen dat duizenden onderzoeken ‘een veel somberder beeld van klimaatverandering schetsen dan gerechtvaardigd is.’ We stevenen nog steeds af op een rampzalige klimaatcrisis, edoch minder catastrofaal dan soms werd voorgesteld. Waarvan akte.

Maar we praten niet voor niets over harde feiten, niet over zachte, troostrijke, rechtvaardige of stimulerende feiten. Als feiten tot daden zouden aansporen zoals gevoelens dat kunnen, hadden we dan niet allang een beter klimaatbeleid gehad? Zoals Marcia Luyten schreef in haar column: ‘Een ramp die zich in afkortingen en kengetallen afkondigt, laat zich makkelijk negeren.’ En bagatelliseren, wil ik toevoegen. Dat gaat onze leiders nog te goed af. Wellicht omdat ze er weinig bij voelen? Luyten schreef ook over premier Rutte, die gevraagd werd of hij last had van vliegschaamte. Hij lachte: ‘Vliegschaamte? Wat erg! Jongens, geniet toch van je leven.’

Misschien is het tijd dat politici voelen wat wij voelen. Vergeet niet hoe vaak vooruitgang al werd afgedwongen door emoties, door de woede en onvrede van het volk. Of hoe gevoelig onze machthebbers zijn voor boze burgers met bezorgde onderbuiken. Dus: wees bang, wees verdrietig, wees kwaad. Gebruik je klimaatpijn als brandstof. Denk aan Audre Lorde: ‘Woede is geladen met informatie en energie.’ Laat je stem horen, demonstreer, schrijf, schreeuw, voer actie, rebelleer. Voel iets. Doe iets. Maar blijf in vredesnaam niet onverschillig. Dit is onze wereld. Ons enige thuis.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een bal in je buik. Of, om preciezer te zijn, een maagballon die je al hoestend en kokhalzend doorslikt, waarna je zo misselijk bent dat je meteen moet gaan slapen in een meegebrachte camper. Het is het nieuwste al-dan-niet-wondermiddel in de nimmer aflatende strijd tegen ‘de nog steeds groeiende overgewichtepidemie’, zo meldde de Volkskrant, en speciaal bedoeld voor mensen die te dun zijn voor een maagverkleining. Of het werkt, is onzeker. Gewicht kwijtraken is meer dan een technisch trucje, het is een ‘life event’, stelt een geïnterviewde bariatrisch chirurg in het artikel. Hij lijkt er een hard hoofd in te hebben.

Ik wil zelfs nog wel wat verder gaan. Permanent gewichtsverlies is meer dan het ‘life event’; het is zonder buitensporige zelfkwelling bijna onmogelijk. Als de ervaringen van talloze dikke mensen en stapels wetenschappelijk onderzoek de afgelopen decennia iets duidelijk hebben gemaakt, is het wel dat er achter elk nieuw dieet en wondermiddel een ongemakkelijke waarheid schuilgaat: dikke mensen worden zelden dun. En als het ze wel lukt, betalen ze daar vaak een hele hoge prijs voor.

Psycholoog Traci Mann schrijft in een stuk voor de American Psychological Association dat dikke mensen die serieus lijnen in het begin inderdaad best flink kunnen afvallen, maar dat uit studies blijkt dat vrijwel al deze mensen na een paar jaar weer ruwweg even zwaar zijn als dikke mensen die nooit aan een dieet zijn begonnen. Dit is geen kwestie van karakterzwakte, benadrukt ze. Wanneer je afvalt, heeft je lijf steeds minder energie nodig, mede omdat die op spaarstand gaat. Dus niet alleen moet je een dieet je hele leven volhouden, je moet wanneer je afvalt steeds nóg minder gaan eten. En dat terwijl je hersenen, hormonen en cellen juist schreeuwen om calorieën.

De enkeling die dit volhoudt, lukt dit alleen door gedrag te ontwikkelen dat nog het meest aan een eetstoornis doet denken. In de New York Times stond het verhaal van Janice Bridge, die al vijf jaar lang zeventig kilo eraf houdt. Ze is elke minuut van de dag gefocust op eten: ze weegt zichzelf elke ochtend, weegt al haar eten, houdt nauwgezet een eetlogboek bij. Ze sport elke dag twee uur. ‘Het is een worsteling’, zegt ze. ‘Het is een van de moeilijkste dingen die er zijn.’

Het is misschien niet verbazingwekkend dat sommige dikke mensen een maagverkleining willen, wat in feite een manier is om door het amputeren van een gezond orgaan je lichaam tot een dieet te dwingen op straffe van misselijkheid, braken en zogenoemde ‘dumpings’, waarbij je bijna van je ei gaat als je teveel of te snel eet. Naast die gezelligheid loop je kans op onder meer naadlekkages, bloedingen, ontstekingen, uitvallende haren en nagels, chronische buikpijn, maagzweren, vitaminetekorten en darmafsluitingen. Zelfs mensen die zeggen dat ze geen spijt hebben van de operatie gebruiken woorden als ‘ontzettend zwaar’ en ‘keihard knokken voor elke kilo’.

Schrijver Ragen Chastain noemt maagamputaties een ‘crap shoot’. ‘Een paar mensen ervaren geen vreselijke bijwerkingen, sommige mensen zijn er gelukkig mee ondanks de vreselijke bijwerkingen, sommige mensen zijn ongelukkig vanwege de vreselijke bijwerkingen en sommige mensen sterven, en je kunt vooraf niet weten in welke groep je terecht komt.’ Ik moet denken aan de vrouwen die ik ken die hun maag lieten verkleinen: bij twee ging dat redelijk oké, één is altijd uitgeput, één is altijd misselijk en één is doodgebloed.

Mijn hart huilt om de dikke mensen die zoveel pijn lijden om dun te worden. En, misschien meer nog, om het feit dat het zo normaal wordt gevonden dat we zo’n kwelling ondergaan. Dat de samenleving dit eigenlijk van ons verwacht. Dat artsen, die ooit in een eed beloofden aan de patiënt geen schade te doen, deze vaak vruchteloze of verschrikkelijke lijdenswegen herhaaldelijk, soms bijna achteloos, adviseren aan dikke mensen. Buikpijn? Probeer af te vallen. Ontstoken polsgewricht? Val eerst maar eens wat af. Zere heup? Misschien kun je een maagverkleining overwegen.

Chastain schrijft: door verschrikkelijke, levenslange bijwerkingen en zelfs sterven te zien als een volstrekt redelijk resultaat van maagverkleiningen, geven artsen toe dat ze het volkomen oké vinden om onder het mom van ‘gezondheidszorg’ dikke mensen te doden of ernstig kwaad te doen, zolang er maar een kans is dat we er dun van worden.

Dikke mensen hebben geen wondermiddel nodig. Wat we nodig hebben, is dat dit ophoudt.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er is een Aziatische fabel, of mogelijk een Turkse uitdrukking, of misschien een uitspraak die is gebaseerd op werk van de Griek Aesop, die luidt: ‘Het bos werd steeds kleiner, maar de bomen bleven op de bijl stemmen. Want de bijl was slim en had de bomen ervan overtuigd dat hij een van hen was, omdat hij een steel van hout had.’

Ik zag een aantal Britten deze fabel aanhalen nadat de verkiezingen in hun land vorige maand zo diep ongelukkig uitpakten voor de linkse Labour-partij. Hun bijl is premier Boris Johnson, die zichzelf presenteert als man van het volk, terwijl het beleid dat hij voorstaat vooral rijken en grote bedrijven helpt. En dat in een land waar, om een akkefietje te noemen, ruwweg vier miljoen kinderen in armoede leven.

Er is iets veranderd, schreef Guardian-columnist George Monbiot. Niet alleen in Groot-Brittannië, maar eerder ook in de Verenigde Staten, India, Brazilië, Australië, Hongarije, Polen, Turkije. De bijlen van deze wereld hebben de formule geperfectioneerd die armen ervan overtuigt om te stemmen voor de belangen van de zeer rijken.

Het zette me aan het denken over de situatie in ons land. Ik zou graag de VVD nomineren als opperbijl: een partij waar men lovend spreekt over de gewone hardwerkende Nederlander, maar waar vooral de welgestelden der aarde altijd met een gerust hart op kunnen rekenen. Het is ook de partij die, op twee kabinetten na, mijn hele leven in de regering heeft gezeten. Dat verklaart misschien de staat van ons bos: dat steunt, piept en kraakt.

Er zijn vier onderwerpen die burgers tamelijk eensgezind belangrijk vinden: zorg, onderwijs, huisvesting, klimaat. Na bijna vier decennia toch-wel-meestal-VVD-aan-den-knopkes hangen deze dingen op zijn best met plakband en secondelijm aan elkaar. Op zijn slechtst is er enkel nog een rokend hoopje as te vinden – zie: sociale woningbouw, zie ook: jeugdzorg – zonder feniks in zicht. Er zijn te weinig juffen, meesters, verpleegkundigen, agenten. Het aantal daklozen is sinds 2009 meer dan verdubbeld. Er is geen echt plan voor een CO2-neutrale toekomst. Rechtse politici zijn er in geslaagd om veel te slopen van waar wij het meest om gaven, terwijl ondertussen de rijksten profiteerden. En toch is de VVD in de peilingen nog steeds met enige afstand de grootste partij. Forum voor Democratie, een kleiner maar nog scherper bijltje, is de grootste groeier.

Hoe kan dat toch? Misschien heeft dit ermee te maken, overwoog ik: dat links en rechts niet alleen andere standpunten hebben, maar ook een ander mensbeeld. Op rechts huldigt men het neoliberale ideaal: wie hard werkt, kan alles bereiken. Succes is maakbaar, falen eigen schuld, vecht je maar in. De staat moet vooral zorgen dat die maakbaarheid niet gefrustreerd wordt door lieden die rechts als profiteurs ziet, zoals vluchtelingen of uitkeringsgerechtigden. Op links, daarentegen, gaat men ervan uit dat armoede en achterstelling ontstaan buiten de schuld van het individu en dat de staat vooral ongelijkheid moet bestrijden en moet zorgen voor goede collectieve voorzieningen.

Dit zorgt ook voor een andere kijk op controle. Volgens het rechtse ideaal heeft het individu controle over zijn eigen leven, ellende en welvaren; of dat is in elk geval de belofte. En dus kan de staat zich terugtrekken. Dat is precies wat kabinetten de afgelopen decennia hebben gedaan, met de VVD als luidste cheerleader: ze lieten onder meer zorg en woningbouw aan de markt over. Inmiddels is duidelijk wat een soepzooi dat opleverde.

Het linkse ideaal legt de controle niet voornamelijk bij het individu, maar meer bij de overheid. En daarmee vraagt links altijd meer vertrouwen dan rechts. Zij vragen de burger om hun lot voor een belangrijk deel in de handen van de regering te leggen. Maar, vraag ik me af, durven burgers na zoveel jaren van sloop de controle over hun leven wel te schenken aan de staat die eerder zoveel stuk maakte? Waarom zou je de belofte van maakbaar succes inruilen voor vertrouwen in een regering, zelfs een linkse, wanneer je door de vorige kabinetten steeds weer gepiepeld werd? En zou het daardoor, hoe paradoxaal ook, niet zo zijn: hoe langer en beroerder rechts aan de macht is, hoe moeilijker het voor links wordt om te winnen?

Als er zoveel bomen zijn omgehakt in je bos, zie je dan het verschil tussen de bijl en de boswachter nog wel?

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Eigenlijk ben ik een beer, denk ik. Wanneer de dagen zo kort zijn dat het zachte licht van de opkomende zon vrijwel naadloos overgaat in die van de ondergaande, overvalt me de drang om me terug te trekken. Ik verlang naar een warm hol, waarin ik dommelend de wereld aan me voorbij kan laten gaan tot het weer lente is. Laat mij maar slapen.

Jaloers lees ik over dieren die aan winterslaap doen. De Europese grondeekhoorn, zo meldt een artikel op Kennislink, slaapt acht maanden – dat vind ik persoonlijk dan weer een tikkie gortig, maar elk zoogdier haar meug – en laat daarbij de temperatuur van haar binnenste zakken tot ver onder de tien graden, soms zelfs tot onder het vriespunt. Dat doet ze om haar kleine eekhoornbreintje te beschermen tegen de ophoping van schadelijke eiwitten.

Beren blijken geen winterslaap te houden, maar een winterrust. Ze worden soms eventjes wakker, en hun temperatuur daalt slechts tot een graad of dertig: een berenlijf is veel te groot om veilig tot bijna nul graden te laten afkoelen. En terwijl beren liggen te tukken, recyclet hun lijf urine en proteïnen, zodat ze niet te veel spiermassa kwijtraken en niet in hun eigen berenplas liggen. Superhandig. Wil ik ook.

In de hersenen van een beer zitten kalendercellen, in een dun laagje om het steeltje van de hypofyse heen, die haar vertellen wanneer het tijd is om te slapen en weer wakker te worden. Volgens bioloog Shona Wood hebben mensen een vergelijkbare structuur. Misschien verklaart dat waarom we in Nederland elk jaar met z’n honderdduizenden de winterblues krijgen. Ik ben niet de enige die liever in een hol zou kruipen.

Helaas gaat het leven in december gewoon door. De bank heeft geen hypofysesteeltje dat haar influistert dat het prima is om de hypotheek even te vergeten, mijn opdrachtgevers hebben geen kalendercellen die zeggen dat het oké is om door deadlines heen te dromen.

Dus hang en wurg ik, net als zoveel anderen. Op zonnige dagen fantaseer ik verlangend over een geestelijk luilekkerland waar elke vorm van stress op magische wijze van mijn schouders wordt gehaald en vervangen wordt door warme chocolademelk met slagroom. Op bewolkte dagen weet ik zeker dat het niet goed komt: niets zal nog vanzelf gaan, ik deug nergens voor, het wordt nooit meer lente.

Er is teveel van alles, en te weinig winterslaap. Ik moet denken aan een gedicht van de Pools-Amerikaanse schrijver Czesław Miłosz: ‘The bright side of the planet moves toward darkness / And the cities are falling asleep, each in its hour / And for me, now as then, it is too much. / There is too much world.’

Er is teveel wereld.

Waar ik normaal bruis van hoop en vuur en het verlangen naar een betere samenleving verlaat elke vorm van strijdbaarheid mijn lichaam, om vervangen te worden door een allesoverstemmende wens om van onder een warm dekbed oude afleveringen van Inspector Morse te herkijken, omdat dat de enige manier lijkt om mijn brein ervan te overtuigen dat ook dit zal overgaan.

Er is teveel wereld, maar hoe kom je aan minder? Er gaapt een kloof tussen wat ik moet en wat ik eigenlijk kan hebben. Wat ik moet: naar de tandarts. Wat ik aankan: een kop thee zetten en daar mijn handen omheen vrouwen. Wat ik moet: kerstdiners voorbereiden. Wat ik aankan: toetjes testen. Wat ik moet: overleggen met het verpleeghuis van mijn opa, die niet meer weet wie ik ben. Wat ik aankan: alle Harry Potter-boeken opnieuw lezen.

Elk jaar kom ik dicht bij het punt waarop ik me overgeef aan het donker. Morgen laat ik alle ballen die ik in de lucht heb vallen, zeg ik tegen mezelf. Ik maak van de bank mijn hol, en omring me met wol, die ik brei tot een trui die groot genoeg is om in te verdwijnen, zodat niemand ziet dat ik stiekem toch ben gaan slapen.

Maar ik doe het niet. In plaats daarvan tel ik af. Want zondag 22 december is het zover: dan keert de zon. Elke dag wordt weer een beetje lichter; het voelt als heuvelaf lopen voor de ziel. En ik zou durven zweren: als je de dag na midwinter buiten op je achterpoten gaat staan, en je steekt je snuit in de lucht, dan ruik je de lente.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Zonder ons geen zorg’, las ik op een van de spandoeken die na de verpleegkundigenstaking van vorige week was blijven hangen in de hal van het ziekenhuis. Op een ander: ‘De handen aan het bed eisen vijf procent.’ Iets verderop: ‘Niet omdat het kan, maar omdat het moet.’

Natuurlijk moet het. Zoals verpleegkundigen en hoogleraren uitlegden in de Volkskrant: het werk is moeilijker geworden, er is medisch meestal meer mogelijk, mensen hebben dikwijls meerdere aandoeningen, ze gaan zieker naar huis. Maar terwijl de complexiteit toenam, stegen het salaris en de waardering voor de verpleegkundigen niet mee. Sterker nog: ze moeten vaak benadrukken dat verpleegkunde echt een vak is. Professor Bianca Buurman hekelt dat minister De Jonge het steevast over ‘liefdevolle zorg’ heeft, terwijl het gaat over keiharde deskundigheid. Marieke Schuurmans, hoogleraar verplegingswetenschap: ‘Ik kan heel empathisch naar een wond kijken, maar als ik alleen maar blijf kijken, valt op een dag het been eraf.’

Een gebrek aan geld en waardering, een nadruk op liefde en empathie: het is onderdeel van een oud patroon dat drie andere hoogleraren, Cinzia Arruzza, Tithi Bhattacharya en Nancy Fraser, uit de doeken doen in het manifest Feminisme voor de 99%. Met de opkomst van het kapitalisme, zo schrijven ze, kwam er een onderscheid tussen twee soorten werk. Aan de ene kant was er de productieve arbeid: het werk in fabrieken, mijnen en kantoren, waarmee winst gemaakt kan worden. En aan de andere kant was er reproductieve arbeid: werk dat geen winst oplevert, maar dat wel nodig is voor de even noodzakelijke ‘productie’ van mensen, gemeenschappen en cultuur. Hieronder vallen bijvoorbeeld kinderen krijgen en opvoeden, het huishouden doen, en ook zorgen voor zieken en ouderen.

Deze scheiding in soorten werk was tegelijkertijd een scheiding tussen de seksen, betogen Arruzza, Bhattacharya en Fraser: de productieve arbeid gold als het domein van vooral-de-man, en de reproductieve arbeid als het domein van vooral-de-vrouw. Zo raakte kapitalisme onlosmakelijk verbonden met genderongelijkheid.

En niet alleen met ongelijkheid, ook met onderdrukking, stellen de drie professors. Want aangezien kapitalisme – de naam zegt het al – draait om het vergaren van steeds meer kapitaal, werd het werk dat winst produceert het hoogst aangeslagen. Reproductieve arbeid telt in een kapitalistische samenleving als ondergeschikt. Het wordt aanzienlijk minder gewaardeerd, en van vrouwen wordt vaak verwacht dat ze dit werk onbetaald of slecht betaald doen. Stereotiepe fabeltjes over de aangeboren superzorgzame vrouwelijke natuur zijn het kapitalisme hier uiterst behulpzaam geweest: waarom zou je een vrouw een goed salaris geven voor zorgwerk dat ze uit puur biologisch genoegen toch wel zou doen?

Het is een bijzonder verneukeratief patroon waar we nog steeds in gevangen zitten. En niet alleen verpleegkundigen worstelen ermee. Ook bijvoorbeeld huishoudelijk werkers lijden onder de ingesleten gewoonte om hun reproductieve arbeid weinig te waarderen en nog minder te betalen. In een OneWorld-artikel vertellen vrouwen hoe ze moeten werken voor minder dan minimumloon, niet doorbetaald krijgen bij ziekte en zomaar ontslagen kunnen worden. Hun werk wordt, ook juridisch, niet gezien als ‘echt’ werk.

De positie van huishoudelijk werkers laat zien hoe het patroon en het hele kapitalistische systeem piept en kraakt. In een kapitalistische maatschappij telt het als vooruitgang als iedereen meer werkt, want dat wordt er meer winst gemaakt, stellen Arruzza, Bhattacharya en Fraser. Maar het zorgwerk verdwijnt niet, en ook mannen nemen het niet massaal over. Dus moeten vrouwen kiezen: toch minder ‘winstwerk’ doen om tijd te hebben voor de nog steeds noodzakelijke reproductieve arbeid, of die arbeid uitbesteden aan vrouwen uit een lagere klasse, vaak vrouwen van kleur.

Wanneer vrouwen voor dat laatste kiezen zien sommigen dat als feministische triomf: deze vrouwen zijn ‘bevrijd van het aanrecht’. Maar wat betekent dat als dit alleen kan omdat er andere vrouwen zijn die onderbetaald zorgen voor hun huizen, kinderen en bejaarde ouders? En hoe moeten die vrouwen zich bevrijden? Hoe komen zij aan voldoende waardering, een prima salaris, aan een goed leven? En wat doen we als het antwoord op die laatste vraag is: ‘Niet’?

Dan is het tijd om dit kapitalistische patroon van genderonderdrukking en onderwaardering van reproductieve arbeid bij het grofvuil te zetten. Om een antikapitalistische feministische revolutie te beginnen. Niet omdat het kan, maar omdat het moet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.