dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Er staat een bankje op de campus dat een mooi uitzicht heeft over de sintelbaan. Hij staan op een bult – heuvel is een groot woord – voor een klein voetpad met wat struiken en naaldbomen. Bijna elf jaar geleden zat ik er een nacht op met een lange, donkerharige informaticastudent, pratend over alles, zijn armen om me heen, mijn hoofd op zijn borstkas. Die nacht, op dat bankje, werd ik verliefd op mijn man.

Een jaar nadat we verkering kregen, kreeg ik een baantje bij de UT. Naast m’n studies ging ik persberichten schrijven voor de faculteit gedragswetenschappen. Vanaf dat moment was ik van ons duo de kostwinner. Terwijl mijn lief langs vele opleidingen fladderde, tevergeefs op zoek naar een studie die wél bij hem paste, ging ik aan de slag als wetenschapsjournalist en bracht alzo het brood op de plank. We kregen twee kinderen; ik regelde een carrière en een hypotheek, hij de zere knietjes, schone luiers en hier en daar wat programmeerwerk.

De laatste tijd hoor ik dat dit hem heel ongelukkig moet hebben gemaakt. Vlak nadat het Centraal Bureau voor de Statistiek meldde dat het aantal vrouwelijke kostwinners stijgt, kwam de Gentse socioloog Piet Bracke met het nieuws dat mannen hier hevig van in de put geraken. Ze zijn depressiever en meer gespannen dan heren die zelf kost winnen, en lijden ook nog aan slapeloosheid en verminderde eetlust.

Nieuwsuur maakte er een item over, met twee van die mannen wiens vrouw het grote geld binnenbracht. Als ik het me goed herinner had één van hen een bedrijf gehad dat failliet was gegaan, en was de ander druk bezig zijn droom als beginnend kunstenaar en ontwerper waar te maken. Wat me vooral bijbleef is dat ze vrij tevreden leken met hun leven, ondanks dat Bracke werd opgevoerd om te vertellen dat mannen als zij er emotioneel toch echt niet best aan toe waren.

En daar bleef het niet bij, onheilstijdingstechnisch gezien. In het Volkskrant Magazine stond in dezelfde periode een artikel dat op basis van sociologische onderzoek claimde dat stellen waarvan de man relatief veel in het huishouden en aan de verzorging van de kinderen doet, minder vaak seks hebben. Er stond een illustratie bij van een ‘slappe’ plumeau die hem niet meer omhoog kan krijgen.

Het Amerikaanse tijdschrift Forbes, tenslotte, bracht eind april een lang stuk over wat dames die kostwinnen kunnen doen om hun relatie fris en fruitig te houden. Dat blijkt een hele klus, want de vrouwen in dat stuk geven toe dat ze neerkijken op hun al dan niet parttime huisman. ‘Zijn gebrek aan gedrevenheid en passie voor iets buiten de voordeur ergerde haar’, lezen we. Bovendien raken mannen psychisch gecastreerd wanneer ze niet mogen meebeslissen over hoe de binnengebrachte poet moet worden verdeeld. Hoofdboodschap: een vrouw die haar vent zijn natuurlijke rol van beschermer en kostwinner ontneemt, ontmant hem daarmee.

En zo ontstond binnen een paar weken een nieuw maatschappelijk verhaal, over de man als half impotent slachtoffer van niet alleen de vrouwenemancipatie, maar vooral van de emancipatie van zijn eigen vrouw. Ongetwijfeld zullen er stellen zijn voor wie dit klopt. Hen wens ik veel geluk.

Mijn man en ik waren niet zo’n stel. Van zowel ongeluk als neerkijkerij was nimmer geen sprake. Ik heb hem vanochtend voor de zekerheid nog gevraagd of hij zich gecastreerd voelde toen ik nog de kost won. Dat was niet het geval. Hij wees naar onze twee kinderen als bewijsstukken A en B.

Voor ons, en vele anderen, zijn de resultaten van Brackes studie een papieren conclusie. Dat kan; onderzoek naar groepsgemiddelden laat vrijwel altijd ruimte voor mensen die niet aan het algemene beeld voldoen. Helaas is de publieke discussie niet zo genuanceerd. Na een paar sombere anekdotes en artikelen lijkt het idee dat een man hevig de emotionele sigaar is als zijn vrouw meer verdient niet langer een mogelijkheid, maar een wetmatigheid. Zo kopte de NRC plompverloren: ‘Vrouw kostwinner, man ongelukkig’.

Je hoeft geen genie te zijn om te zien hoe zo’n nepwetmatigheid de keuzevrijheid van zowel mannen als vrouwen lelijk in de weg kan zitten, en daarnaast de emancipatie een gevoelige knauw kan geven. Hadden mijn lief en ik dezelfde beslissingen genomen als we zijn onvermijdelijk nakende depressiviteit in ons achterhoofd hadden gehad? Vast niet. Maar dan waren het wel tien lange, arme jaren geworden.

 

Foto: FreeImages.com/Adriana Herbut

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik mag het eigenlijk niet zeggen, maar ik zeg niets wat niet mag: willen jullie meer of minder Marokkanen?’ vraagt Geert Wilders op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen aan een café vol PVV’ers.
‘Minder! Minder! Minder!’, scandeert de zaal.
‘Dan gaan we dat regelen’, zegt hij. Er klinkt vrolijk gelach. Pas na aandringen van de pers nuanceert Wilders schoorvoetend zijn uitspraak. Hij had ‘slechts’ criminele Marokkanen bedoeld.

Die criminele Marokkaan kennen we inmiddels. Al jaren cultiveert Wilders zeer zorgvuldig het stereotype van de zogenoemde ‘kutmarokkaan’. Zorgvuldig bewatert en bemest hij de zaadjes van het alomtegenwoordige alledaagse racisme in de Hollandse harten, totdat er iets groeit dat hij gebruiken kan.

Zoals het beeld van die kutmarokkaan; een gewelddadige etterbak, die niet naar school gaat en niet deugen wil. Hij – het is altijd een jongeman – bedreigt zijn zusters met eerwraak als ze niet leven als een non in een niqaab, hangt met intimiderend veel vrienden op straat rond, slaat homo’s in elkaar, verkracht westerse vrouwen (‘allemaal hoeren’) en als hij echt zijn dag niet heeft, overweegt hij te radicaliseren tot een alle-ongelovigen-moeten-dood-moslim.

Feiten krijgen nieuwe betekenissen in het licht van dit stereotype. Zo vormde de PVV-angehauchte journalist Joost Niemoller een set Zweedse verkrachtingsstatistieken om in een ‘bewijs’ dat moslimmannen allemaal seksueel gewelddadige schurken zijn.

Niemoller merkt (in principe correct) op dat er volgens internationale cijfers in Zweden meer verkrachtingsaangiftes worden gedaan dan in bijna elk ander land ter wereld. Wie deze misdrijven precies pleegt, is onbekend: net als Nederland houdt Zweden niet bij wat de etnische achtergrond van zedendelinquenten is. Voor Niemoller leidt het echter geen twijfel: het zijn moslimimmigranten die zich massaal in Zweedse bosjes ophouden. In zijn woorden: ‘Momenteel bestaat er een verkrachtingsgolf in Europa, waarbij blanke, niet-moslimvrouwen massaal worden verkracht door moslims.’

Er is natuurlijk een volstrekt logische verklaring voor de torenhoge Zweedse verkrachtingscijfers. Criminologen van Zweedse universiteiten wijzen er bijvoorbeeld op dat de wetten in hun land zaken aanmerken als verkrachting die elders niet strafbaar zijn, en dat zo geëmancipeerde vrouwen in hun land wellicht minder schaamte voelen dan elders om aangifte te doen. Bovendien kent hun rechtssysteem een eigenaardigheid op het gebied van seksueel geweld: van elke daad moet apart proces verbaal worden gemaakt. Dus als een vrouw zich bij de politie meldt omdat ze een jaar lang elke dag door haar echtgenoot is verkracht, dan levert dan niet één maar 365 aangiftes op.

Dit alles maakt voor Niemoller niet uit. Op rechtse blogs teelt de Zweedse verkrachtingsmythe welig, waardoor het voor de willekeurige surfende burger al gauw lijkt alsof Wilders toch wel een punt had, met zijn plan om Marokkaanse crimineeltjes het land uit te joepsen. Is er tenminste iemand die aan onze mooie, blonde dochters denkt.

Onlangs begon het kutmarokkaanse stereotype ook actuele debatten actief te beïnvloeden. Afgelopen januari verscheen er een groot rapport over geweld tegen homo’s. Hierin had de politie wél gekeken naar de etniciteit van de daders. Ze stelden vast dat het idee van de door de islam geïnspireerde Marokkaanse potenrammer niet strookte met de werkelijkheid: ‘De meerderheid van de verdachten heeft alleen de Nederlandse nationaliteit (61,8 procent). In 16,6 procent betreft het iemand met de Marokkaanse nationaliteit (eventueel samen met de Nederlandse nationaliteit).’

Maar xenofobe stereotypen zijn weerbarstig. Op de opiniewebsite joop.nl barstte een felle discussie los: veel mensen wensten dit feit niet zomaar te accepteren. Triomfantelijk werd uitgerekend dat Marokkanen dan misschien in absolute getallen niet de grootste groep zijn, maar relatief aan hun demografische statistieken wel. Wat we verder met deze kennis moesten, bleef onduidelijk, maar het stereotype van de homohatende kutmarokkaan stond in ieder geval weer volop in bloei.

Als Wilders nu zegt dat hij minder Marokkanen wil, denken veel mensen aan dat stereotype dat hij zo geduldig heeft opgebouwd en opgepoetst. En aan al die ‘feiten’ die dat beeld ondersteunen. Het zaadje van alledaags racisme groeit uit tot een flinke haatplant. Ze zijn allemaal crimineel. Ze verkrachten onze dochters. Ze slaan onze homo’s. Ze beginnen misschien wel een jihad.

Als je het zo zegt, klinkt het bijna redelijk. Natúúrlijk willen we minder Marokkanen! Je zou bijna vergeten hoe dicht Wilders’ oproep ligt bij een pleidooi voor etnische zuivering. Hoeveel agressie hij zaait in de onderbuiken van bange burgers. Hoezeer onze eigen geschiedenis waarschuwt voor zulke woorden.

‘Minder, minder, minder!’ scandeerden ze. En ze lachten.

 

Foto: Wouter Engler / WikiMedia Commons / CC BY-SA 4.0

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Boekhandel Donner uit Rotterdam gaat proberen met crowdfunding de winkel open te houden. Nu de keten Polare failliet is hopen ze dat hun eigen klanten samen minstens een kwart miljoen op tafel willen leggen, voor een klein aandeeltje in de onderneming en vooral voor het voorrecht om leesvoer te blijven halen op een prettige plek. De geur van bedrukt papier alleen al. En de rijen tafels met stapels boeken van schrijvers waar je nog nooit van hebt gehoord, die verhalen over onderwerpen die je je nog nooit had voorgesteld. Hier ligt de intellectuele en emotionele rijkdom van vele culturen, bijeengebracht op een plaats van gecondenseerde verbeeldingskracht en wijsheid.

Als ik de baas van Nederland was zou ik met staatsgeld boekhandels overeind houden in plaats van banken.

Ik weet het wel: boeken kun je ook halen op bol.com en aanverwanten. Kennis is ook verkrijgbaar via Google. Maar dat is anders. En niet alleen vanwege die geur.

Wanneer je door een goede boekhandel langs de planken en tafels slentert, kom je dingen tegen waar je zelf nooit aan had gedacht. Al grasduinend, hier en daar een achterflap lezend of bladerend door een inhoudsopgave, word je geconfronteerd met zienswijzen die je zelf nooit had opgezocht. Een uurtje door een boekwinkel struinen is het ideale recept tegen tunnelvisie en confirmation bias: de al te menselijke neiging om alleen die informatie tot je te nemen die past bij de ideeën die je al hebt. Grotendeels onbewust kies je ervoor om alleen die schrijvers te lezen die het met je eens zijn en die bevestigen dat ook jij het al die tijd volkomen bij het juiste eind had.

De tafel van Donner en co confronteert je met andere meningen en invalshoeken. Als je echt geluk hebt kom je zelfs soms iets tegen dat zo vreemd en verrassend is dat het je leven verandert.

Bij bol.com is de kans daarop evenwel bijzonder klein. De meeste gebruikers zoeken simpelweg zo de doeltreffend mogelijk op de titel van het boek dat ze willen kopen of de naam van hun favoriete auteur. Eenmaal aangekomen bij het juiste item adviseert bol.com weliswaar andere boeken, maar die adviezen zijn gebaseerd op algoritmes die aan de hand van je eigen smaak en de smaak van mensen die zoveel mogelijk op je lijken iets uit de grote boekendatabase plukken. Daarmee ga je tunnelvisie niet te lijf – integendeel.

Met Google is iets vergelijkbaars aan de hand. Wanneer je iets zoekt, gaat er achter de schermen een proces van start dat ervoor zorgt dat de resultaten op je scherm passen bij jouw hoogstpersoonlijke profiel. Zo gebruik ik Google vooral voor mijn werk als wetenschapsjournalist, dus krijgt academische informatie in de zoekresultaten op mijn scherm bijna altijd volautomatisch de voorkeur. Toen ik onlangs op Google zocht op ‘teenage girls porn behavior’ – voor een verder volkomen onschuldig en zeer wetenschappelijk verantwoord artikel, uiteraard – kreeg ik eerst een lijstje met vijf wetenschappelijke publicaties op Google Scholar.

Dat is natuurlijk reuze handig. Zo handig zelfs dat ik me onthand voel als ik een alternatieve zoekmachine, zoals DuckDuckGo gebruik. Maar het is ook riskant. Want net zoals dat ik op bol.com geen idee heb welke boeken er zijn die niet precies bij me passen, heb ik geen idee wat Google me allemaal niet laat zien. Idem voor het nieuwe Blendle, waar we straks kranten- en tijdschriftenartikelen kunnen kopen. Blendle gaat gebruikers stukken adviseren op basis van wat hun vrienden en mensen met vergelijkbare interesses lezen en waarderen. Tunnelvisie is dan al snel een feit. Dat is ook het issue met de informatie die je via Twitter en Facebook krijgt: we klitten samen in digitale homogene groepjes en bevestigen onszelf.

Het probleem is telkens hetzelfde: welke informatie blijft er verborgen omdat computeralgoritmes besluiten dat het niks voor mij is? Ik weet niet wat ik niet weet. Ik zie niet wat ik niet zie.

Een boekwinkel is één van de weinige plekken waar je hier aan kunt ontsnappen. Waar je vanzelf verder kijkt dan je neus lang is. Waar je de oogkleppen afdoet en je compleet laat verrassen door wijsheid die anders aan je voorbij was gegaan.

Natuurlijk, overheidssteun aan banken was wel echt nodig. De BV Nederland moet toch blijven draaien. Maar zonder goede boekhandels gaat een samenleving geestelijk failliet.

 

Foto: FreeImages.com/St. Mattox

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mag je van een wetenschapper verwachten dat hij wijs is? Dat zat ik me deze week af te vragen. Aanleiding was een stormpje in een glas water, veroorzaakt door neurobioloog Dick Swaab. Zijn boek ‘Wij zijn ons brein’ is vertaald naar het engels, en dus gaf hij een interview aan de Sunday Times. Daarin legde hij een link tussen rokende zwangere vrouwen en de latere homoseksualiteit van hun inmiddels-niet-meer-foetus. ‘Prenatale blootstelling aan zowel nicotine als amfetamine vergroten de kans op een lesbische dochter’, waren zijn exacte woorden.

Vooral de net iets minder verstandige Britse en Amerikaanse media sprongen er bovenop. De Daily Mail roeptoeterde iets over een ‘controversieel boek’. De Mirror presteerde het om elke vorm van relativerende kansberekening volstrekt te negeren door de volgende kop boven hun stuk te zetten: ‘Babies ’turned gay’ if mothers smoke during pregnancy – brain doctor claims’.

Aangezien ik op dit moment bezig ben met een boek over de oorzaken van hetero- en homoseksualiteit, klopten er wat nieuwsgierige mensen bij me aan. Klopt het wat Swaab beweert? Het zou kunnen, zei ik na enig speurwerk. Maar ik denk niet dat zijn uitspraken verstandig zijn.

Ik ben er vrij zeker van dat Swaab zijn uitspraak baseert op een onderzoek uit 2001, genaamd ‘The effects of prenatal stress, and of prenatal alcohol and nicotine exposure, on human sexual orientation’, in het vakblad Physiology & Behavior. Twee wetenschappers beschrijven hoe ze 7500 stuks kroost vroegen naar hun seksuele oriëntatie, en hun moeders vroegen hoeveel ze rookten, dronken en stressten toen ze in blijde verwachting waren. Stress maakte de kans op een homozoon groter maar deed niets bij meisjes, roken zorgde enkel voor wat meer lesbiennes en alcohol had geen invloed. Swaab citeerde dit artikel de afgelopen jaren acht keer.

Nu het onverstandige deel. Voor zover ik kan nagaan is het onderzoek nooit gerepliceerd. Dat maakt de uitkomst onzeker, zeker aangezien de effecten niet verpletterend groot waren. Bovendien is dit soort terugblikonderzoek notoir onbetrouwbaar, bijvoorbeeld omdat mensen die een homoseksueel kind blijken te hebben gaan terugdenken waar dat mogelijk door zou kunnen komen.

Het lijkt me niet zo’n goed idee om zo’n betwijfelbaar onderzoeksresultaat te promoveren tot vaststaand feit. Zeker niet aangezien er vervolgens een homorechtenactivist met Swaabs stelligheid aan de haal ging door te zeggen dat dit ‘een klap is voor religieuze en politieke homofoben. Als homo zijn voor het grootste deel of helemaal wordt bepaald door biologische factoren voor de geboorte, dan is het immoreel om lesbiennes en homomannen te veroordelen of discrimineren.’ Waarmee de homo-emancipatie ineens nauw verbonden is geraakt met een onderzoek van dubieuze zeggingskracht. Niet optimaal.

Met iets meer wijsheid had dit voorkomen kunnen worden. Onderzoekers zouden bijvoorbeeld wat vaker om hun eigen enthousiasme voor een bepaalde uitleg kunnen heenklussen, om te wijzen op de tekortkomingen van hun favoriete studies. Swaab, bijvoorbeeld, had zich meer open kunnen stellen voor andere visies op homoseksualiteit.

Die zijn er namelijk volop. Vanwege dat boek van mij bevind ik mezelf regelmatig in het begeesterde gezelschap van wetenschappers van allerhande pluimage. De historici en genderwetenschappers hebben allemaal een zeker afschuw van het biologisch essentialisme van Swaab en co. Hoezo wordt iemands volledig oriëntatie bepaald door hormonen voor de geboorte, vragen zij. Weten deze neurobiologen niet dat seksualiteit een door en door cultureel bepaald begrip is? Het huidige idee van homoseksualiteit als aangeboren, levenslang stabiele identiteit bestaat pas sinds ongeveer 1700. Daarvoor was het puur iets wat je deed, een handeling voor de ietwat kinky man, net als anale seks, of hoerenbezoek. Laat deze biologieminnaars eens bij ons op bezoek komen, zeggen deze onderzoekers dan, dan zullen wij hen eens iets vertellen over seksuele oriëntatie dat hun oren zal doen klapperen.

Dat is een goed idee. Want hoeveel misvattingen zouden we niet de wereld uit kunnen helpen als elke onderzoeker één dag per jaar met collega’s uit een verwant vakgebied zou meelopen? En niet alleen in de wetenschap. Zoals journalist Aliëtte Jonkers laatst opmerkte op discura.nl zouden ook artsen – en hun patiënten – er baat bij hebben als er in de geneeskunde vaker gebuurt zou worden. ‘Tijd om van die apenrots af te komen’, schrijft ze. Minder brullen, meer luisteren. Minder zeker weten, meer twijfelen en vragen. Want ja, ik geloof dat ik toch wel graag wil dat wetenschappers wijs zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als het puur over wetenschap zou gaan, dan was het een gemakkelijke beslissing geweest. Nee, je moet een jongen niet besnijden als daar geen medische noodzaak toe is. De voorhuid is een nuttig stukje vel, dat beter gewoon op zijn plek blijft. Daar beschermt het de uiterst gevoelige eikel tegen schurende zaken als luiers en onderbroeken, en zorgt ervoor dat de man in kwestie goed kan blijven plassen en vrijen. Zonder voorhuid krijgt tot twintig procent van de mannen een dichtgeslibde plasbuis en heeft elf procent moeite met klaarkomen. Bovendien loopt besnijden soms helemaal verkeerd af. Naar schatting overlijden in de Verenigde Staten elk jaar honderd kinderen aan dit ritueel. De Nederlandse artsenfederatie KNMG raad het zomaar-besnijden van jongetjes dan ook af.

Maar het besnijdenisdebat gaat niet alleen over wetenschap. Het gaat ook over geloof. Geloof in medische mythes, zoals dat een besnijdenis urineweginfecties bij jongens zou tegengaan (klopt, maar het verwijderen van de voorhuid levert twee keer zoveel infecties op als er voorkomen worden) en dat een HIV-infectie minder gemakkelijk wordt overgedragen door een besneden schwans (klopt waarschijnlijk niet, en zelfs als, dan is een condoom gebruiken stukken effectiever en goedkoper).

En geloof in God, die volgens de Heilige Boeken Abraham verzocht zijn voorhuid te verwijderen. Om precies te zijn zei Hij: ‘Gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u.’ Vooral joden en moslims voelen zich jaarlijks zo’n 13 miljoen keer geroepen om dit gebod tot uitvoer te brengen op hun al dan niet pasgeboren zoon. Dat is uitermate belangrijk, zo legde de streng gelovige joodse advocaat en traditioneel thuisbesnijder Herman Loonstein uit in Brandpunt, afgelopen maart. Als je het een cijfer zou geven krijgt een keppeltje dragen een één, koosjer eten een zes, maar besnijdenis krijgt een tien.

En dat maakt het ingewikkeld. Want de moeite die Nederlandse artsen hebben met medisch onnodige besnijdenis staat op gespannen voet met deze fel beleden vrijheid van godsdienst. Veel Westerse lieden vinden het in al hun tolerantie ingewikkeld om van die vrijheid wat af te snoepen. Zo ontdekte ook mensenrechtenactiviste Leila Hussein, toen ze de straat op ging met een petitie vóór die andere vorm van kinderbesnijdenis: die van meisjes. In de lichtste vorm worden ze daarbij in de clitoris geprikt, in de zwaarste vorm wordt met een scherp stukje glas de clitoris weggesneden en de vagina op een piepklein gaatje voor menstruatiebloed na dichtgenaaid. De enorme verminking die dat oplevert kunt u zelf nagaan door in Google Afbeeldingen op ‘female genital mutilation’ te zoeken. Ik vergeef het u als u dat niet doet.

Terug naar Hussein. Die liep dus door de Londense straten, en vroeg mensen om een petitie te tekenen vóór vrouwenbesnijdenis, om zo ‘te helpen haar cultuur, tradities en rechten te beschermen’. Binnen een half uur had ze 19 handtekeningen verzameld. Slechts één persoon had geweigerd te tekenen.

Op zich ben ik altijd heel blij als mensen anderen hun cultuur, geloof en tradities gunnen. Ik denk dat het belangrijk is dat we onze collectieve neuzen niet teveel in zaken steken die ons niet aangaan. Maar hier zit een grens aan, en die grens bereik je ruimschoots als je met een stukje glas de geslachtsdelen van een meisje te lijf gaat. Vandaar dat vrouwenbesnijdenis in veel landen, waaronder Nederland, terecht ontzettend verboden is.

Rest de vraag waarom we die stap voor jongensbesnijdenis niet zetten. Ja, de gevolgen zijn gemiddeld genomen minder erg. Maar dat zijn groepsstatistieken, en daar heeft de individuele babypenis niets aan. Bovendien: dit zou een principepunt moeten zijn, geen wedstrijdje in schadelijkheid, schreef politicoloog Rebecca Steinfeld op theconversation.com. En het principe is hetzelfde: je grijpt drastisch en onherstelbaar in in de onderste regionen van een kind dat hierin geen keuze krijgt. Dit wel strafbaar stellen voor meisjes maar niet voor jongens riekt naar dubbele moraal. Alsof meisjes (als zwak geslacht) meer recht hebben op de bescherming der wet en de jongens dat (als stoere kerels in wording) niet nodig hebben. Ongeëmancipeerde kullebul, zegt Steinfeld, en daarom verklaart ze jongensbesnijdenis tot feministisch issue. Een prima standpunt, denk ik. Als wetenschap en geloof met elkaar in de clinch liggen, laat het recht op gelijke behandeling dan de doorslag geven.

 

Foto: FreeImages.com/Csaba Magdo (stockphoto, posed by model)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik dacht dat het een eitje zou zijn. Aan tafel bij Pauw & Witteman zou ik even haarfijn uitleggen waarom de nieuwe speelgoedcatalogus van Bart Smit een slecht idee was. In die folder waren meisjes achter roze stofzuigertjes en schoonmaaktrolly’s gezet met de tekst: ‘Zo goed zijn als mama, dat wil je ook!’ Jongens waren in geen velden of wegen te bekennen. Die stonden enkele tientallen bladzijden verderop door microscopen te kijken of zich voor te bereiden op een leven als piloot.

Het is gedragswetenschappelijke basiskennis dat zulke stereotypering invloed heeft op de keuzes die we (m/v) maken in onze levens. Een meisje dat altijd hoort dat zorgen en poetsen bij haar sekse past begint lastiger een carrière als technisch natuurkundige. Maar tot mijn verrassing werd deze gedachtegang aan tafel bij Pauw & Witteman maar belachelijk gevonden. Neurobioloog Dick Swaab deed het voorkomen alsof enkel mentaal uitgedaagde jaren ‘70-tuinbroekfeministen nog denken dat iets anders dan prenatale geslachtshormonen en de daarin gemarineerde hersenen ons gedrag bepalen.

Op weg naar huis zat ik hier over na te denken. Hoe kon het nou, dat ik zojuist de psychologische communis opinio had weergegeven, en dat deze werd weggewuifd ten faveure van een ‘100 procent aangeboren’-gedachte die op het gebied van sekseverschillen zo vaak weerlegd is dat slechts een handjevol koppigerds er nog in geloven? Hoe kan het dat het nature-verhaal voor zovelen nog steeds geloofwaardiger is dan het nurture-verhaal? Waarom wordt de ene wetenschappelijk verklaring eigenlijk zoveel gemakkelijker collectief omarmd dan de andere?

Ik dacht aan Kuhn, en zijn ideeën over wetenschapsrevoluties. Dat wetenschap sprongsgewijs vooruit gaat. Echte vooruitgang komt pas op het moment dat de huidige paradigma’s en het daaraan verbonden diepgewortelde wereldbeeld onhoudbaar blijken. Dat gaat niet zonder een strijd van felle voor- en tegenstanders, waarbij er veel verzet is tegen het bewijs dat de revolutionairen aandragen. Men geloofde Copernicus ook niet zomaar op zijn mooie bruine ogen toen hij zei dat de aarde om de zon draaide in plaats van andersom.

Sinds Copernicus hebben we nog vier zulke revoluties meegemaakt, zegt de invloedrijke psycholoog Vilayanur Ramachandran. Darwin bracht het idee dat mensen geen goddelijke creatie zijn maar de uitkomst van honderden miljoenen jaren evolutie. Freud introduceerde het idee van het onbewuste: niet alles wat we doen is bedacht. De ontdekking van DNA. En tot slot noemt Ramachandran de neurorevolutie: dat we niet meer zijn dan een pak neuronen, en dat we door deze te bestuderen eindelijk de essentie van de denkende mens zullen ontdekken.

Dit is de huidige revolutie. Het is bovendien de derde die qua wereldbeeld het natuurlijke in de mens benadrukt in plaats van het sociale. Evolutie, genen, hersenen: de maatschappij is eraan gewend geraakt van de wetenschap te horen dat biologie bepaalt wie we zijn.

Veel feministen nuanceren dit, hoewel ze het biologische in de mens niet ontkennen. Mensen blijven dieren, voor een belangrijk deel gedreven door oerdriften – seks, eten, niet alleen zijn, nog meer seks. Maar zoals elk dier zorgen ook wij dat we ons aanpassen aan onze omgeving. En de omgeving van het rijke, tot in de overlevingstechnische puntjes verzorgde westen wordt nu eenmaal niet in eerste plaats gedomineerd door natuurlijke omstandigheden als voedseltekorten, kou, hitte, droogte en nattigheid, maar door sociale omstandigheden. Speelgoedwinkels die voortdurend benadrukken dat jongens stoer zijn en meisjes mooi, huiselijk en zorgzaam, bijvoorbeeld.

Maar dat Bart Smit en co dat benadrukken maakt het nog geen natuurwet. In andere culturen gelden voor man en vrouw andere stereotypen, regels en verwachtingen. Bijvoorbeeld: onlangs vonden archeologen twee Etruskische skeletten, waarvan één met speer en de ander met juwelen. Onmiddellijk repte men over een krijgsprins en zijn vrouw. Totdat DNA-onderzoek uitwees dat deze speerdragende prins eigenlijk een prinses was. En het skelet met de juwelen was een man. Oeps.

Zulk nieuws relativeert. Ons DNA mag dan misschien onmiskenbaar mannelijk of vrouwelijk zijn, ons gedrag wordt minstens evenzeer door onze sociale omgeving bepaald. Momenteel is die omgeving vrij strikt: roze versus blauw. Dat vinden feministen – terecht – reden voor een revolutie. Maar de belangrijker revolutie is misschien wel een wetenschappelijke: dat we eindelijk het idee loslaten dat je mensen kunt begrijpen door enkel hun brein, evolutie en genen te bekijken, zonder de omgeving in acht te nemen. Dat we meer zijn dan onze biologie. Dat we door en door sociale dieren zijn.

 

Foto: FreeImages.com/Mikael Conhamn

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.