dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

‘Je bent helemaal niet gek. Je bent een schuurtjesman’, zegt mijn lief ineens. Vanaf de andere kant van de bank wijst hij op een artikel in Psychologie Magazine, waarin staat uitgelegd dat sommige echtgenoten en vaders een stuk beter functioneren in het gezin als ze zich enkele malen per week terugtrekken in garage, tuinhuis of schuur. Er staan enkele treffende foto’s bij van heerschappen die tussen de vakkundig verzamelde zooi op hun gemak zitten te wezen. En hoewel ik geen schuur heb maar een zolder, had ik er zo tussen gepast: omringd door boeken over wetenschap, gezeten op een babypoepgroene relaxfauteuil, even verlost van de half-psychotische kermis die ontstaat wanneer je meer dan één kleuter loslaat in je huis.

Ontsnappen is een behoefte die je niet behoort te hebben als moeder – het schuurtjesmannenartikel rept dan ook met geen woord repte over schuurtjesvrouwen. Toen ik in mijn column over borstvoeding (13/9) schreef dat ik na de geboorte van mijn eerste dochter snakte naar een dagje ongestoord lezen, regende het boze reacties. ‘Als je zo graag tijd voor jezelf wilt, dan had je geen kinderen moeten krijgen. Waarom zwanger worden als je geen goede moeder wilt zijn?’ mailde ene Marga. Een Paulien zei op mijn blog: ‘Laat je kinderen maar hechten aan een leuke knuffel, want een vaste persoon in de omgeving is er toch niet voor ze.’

Paulien gaat er blijkbaar vanuit dat papa bij ons thuis de man is die des zondags het vleesch snijdt. Niets is minder waar. Toch is Pauliens aanname niet zo vreemd. Vaders zijn als verzorgers van het kindeke teer nog steeds hevig uit de mode, begrijp ik uit onderzoek van het blad Happinez. De meerderheid van een groep van 1300 representatieve ouders vindt dat het kind nog steeds vooral een vrouwenzaak is. Moeder hoort ervoor te zorgen dat alles nageslachttechnisch op zijn pootjes terecht komt en ze dient zich dus beslist niet te verstoppen in schuurtjes of op zolder.

Schrijver en onderzoeker Joan Wolf verzet zich in haar boek Is breast best? tegen dit idee, dat zij ’totaal moederschap’ noemt: een soort morele code waarin van mama verwacht wordt dat ze elk aspect van het leven van haar kind optimaliseert. Alles wat niet optimaal is – een autonome moeder, de fles, de crèche, de vader – is mogelijk gevaarlijk. En daarmee onacceptabel, want als het gaat om baby’s en kinderen dient elk risico vermeden te worden. Wee je gebeente als je je kind vijf dagen per week naar de opvang brengt: je riskeert subgoede hechting en gedragsproblemen. Berg je als je geen borstvoeding geeft: je speelt met het iq en de gezondheid van je kind. En zorgvaders aller landen: weet dat je nooit zult kunnen tippen aan de natuurtalenten van de echte moeder.

Er is geen wetenschappelijk bewijs voor de aanname dat mama beter zorgt dan papa. Homo sapiens-vaders zijn juist veel meer dan de gemiddelde diersoort betrokken bij hun kuikentjes. Ze worden door hun hormoonhuishoudig – testosteron omlaag, ‘knuffelhormoon’ omhoog – zelfs ter dege op voorbereid. Vanaf het moment dat het puntje succesvol bij het paaltje is gekomen willen we allemaal (m/v) instinctief het beste voor ons kind. Soms is dat mama, soms is dat papa. Soms is het de fles, soms de borst. En soms is het een schuurtje.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Je kunt je niet voorstellen hoe het is als je moet kiezen tussen naar de wc gaan of een glas water pakken, omdat je onvoldoende energie hebt om het allebei te doen.’ Zo legt mijn vriendin uit hoe het voelt om chronisch vermoeidheidssyndroom te hebben. Het heeft lang geduurd voordat ze opknapte. Want in tegenstelling tot wat ik verwachtte, sleepte mijn vriendin zich niet onmiddellijk naar een psychotherapeut voor de enige bewezen behandeling: speciale bewegings- en gedragstherapie. Er waren teveel twijfels. Zou het wel werken? Ik heb toch geen psychisch probleem? Hoe kan therapie nou helpen tegen een virus?

De link tussen chronische vermoeidheid en het virus XMRV werd twee jaar geleden gelegd in het vakblad Science. Hoewel de wetenschappelijke publicatie behoedzaam van toon was, strooide het onderzoeksteam van Lombardi daarbuiten met enthousiaste woorden. In het toentertijd uitgebrachte persbericht spreken ze van ‘de grote doorbraak waar we op gehoopt hebben’ en ‘hopelijk kunnen we patiënten erg snel een reeks effectieve behandelmogelijkheden bieden.’ Je kunt het chronisch vermoeiden niet kwalijk nemen dat ze na zulke hoopvolle uitspraken de virustheorie stevig omarmden. Toch moeten ze hem nu, hoe pijnlijk het ook is, loslaten. Vorige week besloot Science om de originele publicatie deels in te trekken. Er is door onafhankelijke onderzoekers afdoende aangetoond dat het virus niet uit de vermoeide patiënt kwam, maar uit een besmetting in het lab.

Lombardi en co hadden veel leed kunnen voorkomen als ze zich meer hadden opgesteld als de CERN’ers die neutrino’s hebben gemeten die sneller gaan dan het licht. In plaats van meteen de revolutie uit te roepen middels een snedig opgehypt persbericht, hebben ze twee andere laboratoria gevraagd om hun experiment te herhalen. ‘Onafhankelijke metingen zijn nodig voordat het effect weerlegd of bevestigd kan worden’, stelt CERN in een persbericht. Met grote nadruk, zodat de voorzichtigheid zelfs doordrong tot de discussietafels van de VARA-corifeeën assorti.

Nu heeft CERN eigenlijk niets buitengewoons gedaan. Ze hebben zich simpelweg uitstekend gekweten van hun wetenschappelijke plicht om geen moord, brand en weg met Einstein te schreeuwen voordat de zaak netjes bevestigd is. In Lombardi’s studie ging het met dat schreeuw-niet-deel faliekant mis. Dat is extra erg omdat onderzoek naar chronische vermoeidheid niet over elementaire deeltjes maar over mensen gaat. Neutrino’s liggen er niet wakker van als je ze onterecht vertelt dat ze sneller dan het licht kunnen. De relativiteitstheorie is in al zijn natuurkundige glorie een tamelijk onpersoonlijke aangelegenheid. Een grote tegenstelling met chronisch vermoeidheidsonderzoek: het wordt niet veel intiemer dan wetenschappers die verklaren waarom je nauwelijks uit bed kunt komen of te moe bent om je kind op te tillen.

Juist als wetenschap persoonlijk is, en het persoonlijke wetenschap, moet je als onderzoeker voorzichtig zijn met wat je zegt. Je kunt niet zomaar een ongefundeerd rooskleurig persbericht uit het raam van je Ivoren Toren laten stuiteren. In onze samenleving hebben wetenschappers een positie van macht en invloed, en daarbij hoort ook de verantwoordelijkheid om rekening te houden met de potentiële irrationaliteit van lijdende patiënten. Een mens is geen neutrino. Voor iemand met chronische vermoeidheid is een theorie niet slechts een theorie, het is een deel van hun leven. Wie door uitputting moet kiezen tussen een glas water en het toilet, heeft daarom boven alles recht op onopgesmukte feiten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er zijn wereldwijd meer dan 160 miljoen vrouwen vermist. Dat zijn meer vrouwen dan er in totaal in de VS wonen. Niemand is naar deze vrouwen op zoek: ze zijn namelijk nooit geboren. In landen als China en India worden zoveel meisjesbaby’s geaborteerd dat de sekseratio over de hele wereld scheef is geraakt. In het pasverschenen boek ‘Unnatural selection’ schrijft Mara Hvistendahl hoe het zo is gekomen, en wat de gevolgen zullen zijn.

‘Het verhaal begint in de jaren vijftig’, vertelt Hvistendahl. ‘Voor het eerst waren er goede voorspellingen over de groei van de wereldbevolking voorhanden. En dat leidde in het westen tot de grote angst dat het westen overweldigd zou worden door niet-westerse populaties. Westerse regeringen, private organisaties zoals de Ford Foundation en later de Verenigde Naties waren bereid elke strategie te financieren die het geboortecijfer snel zou doen dalen. Als je kijkt naar de documenten uit die tijd, dan zie je dat er allerlei wilde plannen werden gemaakt. Zo bedacht men een plan om een steriliserend middel over de bevolking van Korea te verspreiden met sproeivliegtuigjes, zodat de mensen geen kinderen konden krijgen totdat de overheid besloot dat ze in aanmerking kwamen voor een medicijn dat effecten van de onvrijwillige sterilisatie weer ophief.’

‘In de jaren zestig werden in bijvoorbeeld India lokale artsen bijgestaan door westerse gezinsplanningsadviseurs’, vertelt ze. Ze vervolgt met zichtbare afschuw: ‘De manier waarop die adviseurs over de plaatselijke bevolking schreven in hun rapporten… Over zoiets basaals het vragen van toestemming om een spiraaltje te plaatsen of een foetus weg te halen, werd met geen woord gerept. De angst was dat het met vrijwillige geboorteperkingsmethoden te lang zou duren om de gevreesde bevolkingsexplosie tegen te gaan.’

Vanaf halverwege de jaren zeventig introduceerden Amerikaanse artsen technologieën voor prenatale geslachtsbepaling – eerst de vruchtwaterpunctie, later echografie – in Azië. Daarmee werd sekseselectie praktisch uitvoerbaar. ‘Wat je veel ziet, is dat ouders bij hun eerste kind nog niet ingrijpen. Maar is dat eerste kind een meisje, en je bent als echtpaar van plan om je kindertal te beperken, dan moet de tweede of derde toch wel een jongetje zijn’, vertelt ze. Wordt een vrouw voor de tweede of derde keer zwanger van een dochter, dan is abortus een moeilijke maar reële optie. Dit zien we ook terug in de cijfers, zegt Hvistendahl. Bij eerstgeborenen is de sekseratio zelfs in landen als India en China nagenoeg normaal, maar voor het tweede en zeker het derde kind ligt die ratio in sommige regio’s wel op 170 jongens per 100 meisjes.

Dat seksisme, zoals Hvistendahl het noemt, komt voor een deel door de vrouwonvriendelijke cultuur. ‘Natuurlijk, als ouders in deze landen net zo lief dochters zouden krijgen als zonen, dan was er niets aan de hand. Maar het is niet alleen een probleem van tradities. De voorkeur voor een jongetje in plaats van een meisje komt op veel meer plekken voor dan het gebruik om meisjesbaby’s te aborteren. Maar in een land waar het geboortecijfer hoog is, gaan ouders die per se een zoon willen gewoon door met kinderen maken totdat ze er eentje hebben. Het is juist wanneer ook aan de drie voorwaarden van toegankelijke abortus, beschikbare geslachtsbepalingstechnologie en geboortebeperking is voldaan, dat sekseselectie optreedt.’

Westerse organisaties zorgden eerst dat er aan die voorwaarden werd voldaan, om daarna aan te sluiten bij de voorkeur voor jongens om abortus voor de ouders aanvaardbaarder te maken, vertelt Hvistendahl. Minder meisjes betekent immers netto ook minder kinderen, dus voor het tegengaan van een bevolkingsexplosie was dit een effectieve strategie. Maar dat ging niet zonder slag of stoot. ‘Het Westen heeft een hoop moeite gestoken in het veranderen van de ideeën rond abortus en moederschap. In veel Aziatische landen is een vrouw waardevol als ze vele kinderen heeft. Dat moest natuurlijk veranderen.’ Uiteindelijke trok de stelling dat een laag kindertal samenhangt met economische voorspoed veel mensen over de streep. Hvistendahl: ‘Dat was het verkooppraatje. Het kostte decennia aan propaganda en miljoenen dollars, maar uiteindelijk lukte het.’

In haar boek beschrijft ze een aantal van de gruwelijker uitwassen die de opgelegde geboortebeperking tot gevolg had. De overheid van Zuid-Korea kreeg van de Amerikaanse regering oude legervoertuigen om te verbouwen tot mobiele klinieken waar mannen en vrouwen ‘vrijwillig’ een sterilisatie of abortus kregen. Een arts in India vertelt dat in zijn ziekenhuis aan het eind van de jaren zeventig meer abortussen plaatsvonden dan geboortes, en dat de geaborteerde foetussen bijna allemaal meisjes waren.

Tegenwoordig hoor je internationale organisaties nauwelijks meer over abortus, vertelt Hvistendahl. En dat terwijl tot 99 procent van de sekseselectie op deze manier plaatsvindt. ‘In rapporten van organisaties als de World Health Organization over de scheve sekseverhouding wordt de rol van abortus gebagatelliseerd. Het is niet alsof ze zeggen dat het fantastisch is dat die meisjesbaby’s worden geaborteerd, maar ze suggereren wel dat het kindermoord voorkomt.’ Hvistendahl zet vraagtekens bij die aanname. ‘Sekseselectieve abortus is veel wijdverbreider dan het vermoorden van meisjesbaby’s ooit is geweest. Een foetus is anders dan kind.’ Feministen en mensenrechtenactivisten maken zich zorgen dat een strijd tegen het aborteren van meisjesbaby’s uitmondt in een strijd tegen abortus in het algemeen. Hvistendahl deelt die mening niet. In een wereld waarin vrouwen onnatuurlijk schaars zijn, zal het recht op abortus de minste van onze zorgen zijn, zegt ze.

Het probleem is namelijk dat wanneer je 160 miljoen vrouwen mist, je ook 160 miljoenen mannen overhoudt, zegt Hvistendahl. Ze noemt hen ‘het surplus aan mannen’ en voorziet problemen. ‘Het is moeilijk om vooruit te kijken, omdat we nog nooit iets op deze schaal hebben gezien: dat 15 procent van de mannen niet kan trouwen omdat er niet genoeg vrouwen zijn. Wat me droevig maakt is dat hierdoor de handel in bruiden al heel gewoon is geworden. Het is onder andere in sommige Vietnamese gemeenschappen normaal om je dochter te verkopen.’ Naast gedwongen huwelijken neemt ook de gedwongen prostitutie toe. En Hvistendahl denkt dat het daar niet bij blijft. Hoewel ze de hypothese dat een mannenoverschot leidt tot oorlog te alarmistisch vindt, vreest ze wel voor een toename in criminaliteit en plaatselijke gewelddadige conflicten. Wat dat voor de instabiele regio’s in de wereld zal betekenen? ‘De tijd zal het leren. Het is verontrustend.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het alternatieve psychotherapiecircuit heeft een onschuldig imago. En dat is niet altijd terecht. Sommige technieken die ‘helers’ gebruiken om in de jeugd van hun cliënten te graven, kunnen valse herinneringen laten ontstaan. En dat leidt tot niets dan ellende.

Het begon met een droom over incest. Zo’n nachtmerrie hoeft natuurlijk niets te betekenen, maar voor Marieke is het de start van een lange zoektocht naar de waarheid. Ze twijfelt, vertelt ze aan haar broer. Ze kan het eigenlijk niet geloven, weet niet wat werkelijkheid is en wat fantasie. Is er in mijn jeugd iets gebeurd dat zo erg is dat ik de herinnering eraan volledig heb verdrongen? Ben ik misbruikt?

Marieke (37) zoekt hulp in de alternatieve hoek. Een osteopaat, een hypnotherapeut, een holistisch heler. Daar komt ze vaker. Ze heeft drie moeizame zwangerschappen achter de rug. Als tiener was ze depressief en had ze een vriendje dat seksueel gewelddadig was. ‘Daar heeft ze eigenlijk nooit over willen praten’, vertellen haar ouders, Rik en Anja. En hoewel ze het lastig vinden, geven ze toe dat de relatie met hun dochter stroef was. Ze moeten toekijken terwijl Marieke afstand neemt van haar familie, en steeds meer toenadering zoekt tot haar alternatieve therapeuten.

Een van die therapeuten is Rob Derksen, coach en oprichter van de holistische stichtingen Het Elfenlicht en De Zuil Vitalisering. Vrijwel alle psychische problemen hebben hun oorzaak in de jeugd, denkt hij. Pas als je de emoties van toen weer doorleeft, kan je ziel genezen. Ook stoornissen die door de wetenschap als ongeneeslijk worden gezien, zoals schizofrenie en autisme, zijn op die manier te helen, meent Derksen. In de holistische wereld kijken veel mensen er zo tegenaan. De arrogante wetenschap gaat ervan uit dat alternatieve therapeuten niet weten waar ze mee bezig zijn, zegt hij. ‘Wetenschappers denken dat hun manier de enige juiste manier is. En dat vind ik juist weer erg gevaarlijk en te beperkend.’

‘Ik heb een vermogen meegekregen dat ik intuïtief aanvoel wat ik moet doen’, zegt Derksen over zijn werk als heler. ‘Ik krijg dan beelden of gevoelens binnen. Net alsof ik weet vanuit mijn hart, hé, er is hier een thema met misbruik of zoiets.’ Dat gevoel deelt hij met de cliënt. Vervolgens gebruikt hij een keur aan methodes om die moeilijke jeugdherinneringen aan het licht te brengen. Zelf noemt hij regressietherapie als voorbeeld: ‘Je brengt iemand in wat sommigen een trance of hypnosetoestand noemen. En dan neem je iemand mee in wat er naar boven komt.’ In zijn sessies haalt Derksen zelfs gebeurtenissen naar boven waar iemand voordat die in therapie ging helemaal geen herinnering aan had. Zo had hij een cliënte die geen relaties aan durfde te gaan met mannen. Door ’te werken op dat gedragspatroon’ kwamen ze erachter dat de vrouw was misbruikt door haar broer, zegt hij. ‘Dus dat kan zo ver gaan dat je het helemaal verdringt en dat je het gewoon vergeet.’

Terwijl Derksen in al zijn welwillendheid denkt dat hij op deze manier zijn cliënten helpt genezen, doet zijn aanpak bij geheugendeskundige Elke Geraerts alle alarmbellen afgaan. Geraerts, verbonden aan de Erasmus Universiteit, doet al jaren onderzoek naar het gemak waarmee ons geheugen gefopt kan worden, zodat we iets gaan geloven dat nooit is gebeurd. Ze ziet in haar werk regelmatig mensen die valse herinneringen hebben opgedaan onder invloed van een foute therapeut. Van Derksens aanpak krijgt ze het benauwd; geconfronteerd met het feit dat hij in de afgelopen tien jaar al meer dan vierduizend mensen heeft behandeld, snakt ze hoorbaar naar adem. ‘Het is vrij onwaarschijnlijk dat wanneer je in therapie lang gaat sleutelen en trekken, die herinneringen accuraat zijn’, zegt Geraerts. ‘Op een bepaald moment kun je niet meer onderscheiden wat de therapeut je heeft doen inbeelden versus wat er echt is gebeurd in je kindertijd.’ Van hypnose is aangetoond dat het vaak tot valse herinneringen leidt. Droominterpretatie idem dito. De aanpak van Derksen noemt ze ‘uit den boze’.

Herinneringen liggen niet vast in je brein, zoals gegevens op een harde schijf. Integendeel: je geheugen is veranderlijk en schrikbarend gemakkelijk te manipuleren. Sinds de jaren negentig is vele malen aangetoond dat met suggestie relatief eenvoudig valse herinneringen te creëren zijn. Geraerts liet in haar experimenten mensen geloven dat ze ziek waren geworden na het eten van eiersalade of dat ze waren ontvoerd door ruimtewezens. Zo’n valse herinnering is hardnekkig. In de vakbladpublicatie van Geraerts’ eiersalade-onderzoek staat te lezen dat de herinnering leidde tot ‘significant gereduceerde consumptie van sandwiches met eiersalade, zowel direct als vier maanden na de valse suggestie.’

Psychologen creëren zo’n valse herinnering door iemand aan het handje door de nepherinnering te leiden: ‘Je bent in het ruimteschip. Stel je dat eens voor. Wat zie je?’ Die methode komt bijna precies overeen met de manier waarop alternatieve therapeuten tijdens een regressiesessie hun cliënt door hun jeugd leiden. In de experimenten werkt de techniek bij ongeveer een op de drie deelnemers; bij hen ontstaat er daadwerkelijk een valse herinnering. Dit zijn meestal mensen die van zichzelf al fantasierijk en suggestibel zijn, aldus Geraerts. Rik en Anja herkennen hun dochter in die omschrijving. Marieke was altijd al gemakkelijk te beïnvloeden, vertellen ze.

Rik en Anja denken dat hun dochter vooral beïnvloed werd tijdens intensieve meerdaagse cursussen in het alternatieve circuit die Marieke veelvuldig volgde. Daar is ze, onder begeleiding van onder andere Rob Derksen, dieper gaan graven in haar jeugd, haar dromen, haar herinneringen, vermoeden haar ouders. Ze deelde wat ze daar meemaakte met haar moeder. Die vertelt met zichtbare afkeer over de groepsdruk: ‘Een aantal keren vertelde Marieke trots hoe er bij cursisten ‘doorbraken’ werden geforceerd. Na urenlange druk van de therapeut vertelde de cursist dan uiteindelijk over haar trauma. Zo was er een incestslachtoffer dat per se moest praten over haar verleden. Toen ze dat te moeilijk vond, ging de groep aan haar trekken en tegen haar schreeuwen, net zo lang tot ze haar verhaal deed. Dat vind ik eng.’

Hoewel Derksen in alle toonaarden ontkent suggestief te werken, geeft hij toe dat hij groepsdruk inzet om bij mensen een doorbraak te forceren. ‘Dat kan heftig zijn’, zegt hij. Hij maakt ook met regelmaat mee dat er meerdere incestslachtoffers in een cursusgroep blijken te zitten: ‘Dat mensen voor het eerst zeggen: ik heb ook zoiets meegemaakt maar ik had het ver verdrongen.’ Zelf ziet Derksen dat als een gunstige uitkomst van de cursus. Maar uit psychologische experimenten blijkt dat valse herinneringen niet alleen kunnen ontstaan onder invloed van een suggestieve therapeut, maar ook onder invloed van mede-groepsleden, zegt Elke Geraerts. Ze vertaalt die bevindingen naar groepssessies waar onder druk aan misbruikherinneringen wordt getrokken: ‘Sommige mensen die al wat gemakkelijker meegaand zijn of die neiging tot fantasie hebben, kunnen dan inderdaad gaan geloven dat zij ook misbruikslachtoffer zijn.’

Marieke raakt er ondertussen steeds meer van overtuigd dat zij zo’n slachtoffer is. Ze besluit haar oudste dochter mee te nemen naar Derksen, om erachter te komen of opa ook iets met het meisje heeft gedaan. ‘Onze kleindochter heeft niets gezegd’, vertelt Anja, ‘maar Rob had met zijn helderziendheid wel van alles geconcludeerd. Dat opa wel opgewonden was geraakt, maar niet aan haar had gezeten.’

‘Ik vind het schrijnend’, zegt Elke Geraerts. ‘Ik vind dat dit soort therapeuten hun beroep niet mogen uitoefenen. Een dokter die op een hele rare manier mensen zieker maakt, mag immers ook niet blijven werken. Hetzelfde zou het geval moeten zijn voor die alternatieve therapeuten.’ Tegelijkertijd wil ze benadrukken dat foute therapiemethodes niet zijn voorbehouden aan het alternatieve circuit. ‘Zelfs mensen die een reguliere opleiding tot psycholoog hebben gevolgd gaan zich soms ook te buiten aan dit soort wanpraktijken. Maar ik denk wel, ook al zijn er geen cijfers van, dat het met name die alternatieve therapeuten zijn. Die denken dat ze als het ware voor god kunnen spelen en vinden zichzelf heel speciaal, en dat leidt tot de meeste ellende, ja.’

Voor Anja en Rik begint de ellende pas echt als de bom barst. Na jaren aan alternatieve therapie beschuldigt Marieke haar vader en haar broer van seksueel misbruik. Terwijl moeder familie bezocht in het buitenland, zou papa zich aan zijn beide kinderen hebben vergrepen. In eerste instantie zegt Marieke dat het maar een enkele keer was gebeurd, toen ze zes was. Nog wat later begint ze te vertellen dat haar broer haar later bijna dagelijks misbruikte. ‘We willen niet herhalen wat ze allemaal precies zei, waar ze haar vader en broer allemaal precies van beschuldigde’, vertelt Anja. ‘Het was zo walgelijk, zo vulgair…’ Ze valt stil, Rik vervolgt: ‘Ik dingen met haar hebben gedaan, zou mijn zoon misbruikt hebben en dat zij dan moest kijken…’ Anja valt hem in de rede: ‘Rik, stop alsjeblieft. Genoeg.’

Anja zag zich in een onmogelijke positie geplaatst. ‘Toen ik het hoorde was ik zo geschokt, dat ik dacht: ik leef met een beest. En dán moet je je partner ondervragen. Want je moet duidelijkheid hebben. En ik had Marieke beloofd dat ik alles tot op de bodem zou uitzoeken. Je móét wel twijfelen aan je man en zoon, als je dochter zoiets zegt.’ Maar de feiten in Mariekes verhaal bleken niet te kloppen. Anja was niet in het buitenland geweest in het jaar dat haar dochter zes was. Het is bijna onvoorstelbaar dat de forse mishandelingen die Marieke zich herinnerde toentertijd door niemand gezien zijn. Na een loodzware periode concludeert Anja dat de dingen die Marieke zich is gaan herinneren niet echt gebeurd kunnen zijn.

Dat maakt de pijn er niet minder om. Anja twijfelt er niet aan dat haar dochter echt lijdt. ‘Voor Marieke waren de herinneringen levensecht. Ik denk dat ze zwaar getraumatiseerd was toen ze het ons allemaal vertelde.’ De suggestieve methodes die zo gebruikelijk zijn in het alternatieve circuit hebben in deze familie alleen maar slachtoffers gemaakt. Anja vervolgt: ‘Soms vraagt een buurvrouw waarom Marieke nooit meer komt. Wat zeg je dan? Je leeft met een geheim dat het jouwe niet is. Nu zeggen we maar dat ze bij een sekte zit en heeft gekozen om zonder ons verder te gaan met haar leven. Onze familie is uit elkaar gescheurd.’

(Om privacyredenen zijn de namen Marieke, Anja en Rik gefingeerd)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mijn brein is een ‘hij’. Als ik over mijn hersenen schrijf, dan gaat het bijna automatisch over zíjn frontaalkwab, zíjn neurotransmitters, zíjn eigenaardigheden. Natuurlijk weet ik wel dat brein een onzijdig woord is. Maar mijn hersenen voelen zich nu eenmaal man. Niet dat ik me niet op mijn gemak voel met mijn vrouwenlijf. Toegegeven, menstruatie valt als lichaamsfunctie vies tegen en staande plassen is veel handiger dan dat gehannes op je hurken, maar de vent in mijn hoofd heeft niet het gevoel dat er iets mis is met het onderstel.

Ik voel mee met mensen voor wie dat anders is. Die al van jongs af aan naar zichzelf kijken en zeker weten dat er ergens een gruwelijke vergissing is gemaakt, waardoor bij hun brein het verkeerde lijf is geleverd. Maar in plaats van transgenders de ruimte te geven, bestaat in Nederland nog steeds een discriminerende wet die voor een geslachtswissel op je paspoort vereist dat je een steriliserende geslachtsveranderende operatie ondergaat. Staatssecretaris Teeven wil dat nu veranderen – en terecht. Maar terwijl ik hierover nadacht, vroeg ik me af: waarom staat er überhaupt op je paspoort of je man of vrouw bent?

Ooit was het vast handig om zonder al te veel intimiteiten te kunnen controleren of iemand een penis heeft of niet. Bijvoorbeeld toen we vrouwen nog weerden bij de stembus of toen alleen mensen van complementaire geslachten met elkaar mochten trouwen. Maar, emancipatie zij dank, die tijden zijn voorbij. Moderne paspoorten herbergen bovendien zoveel persoonsgegevens – vingerdrukken en dergelijke – dat geslacht weinig toevoegt aan het identificatieproces. Hoe vaak gebeurt het nou dat iemand tussen je benen moet kijken om te weten wie je bent?

Onze obsessie met het registreren van geslacht in twee hokjes doet geen recht aan de complexe werkelijkheid. Wanneer je kijkt naar hersenactiviteit of gedrag, is sekse duidelijk een schaal en beslist geen dichotomie (1). Toch heeft het twee-hokjes-model stevig postgevat, ook in de neurowetenschap. En daar bewijst het vervolgens zichzelf. Wanneer wetenschappers geen man-vrouwverschil vinden, dan publiceren ze er ook niet over. Vinden ze zulks wel, dan schrijven ze vaak een aparte paper (2). Dat het sekseverschil vrijwel altijd kleiner is dan de diversiteit tussen mannen onderling of vrouwen onderling, staat zo diep verstopt in de publicatie dat het zelden de krant haalt. Zo krijg je al gauw het idee dat alle studies uitwijzen dat vrouwen een roze brein brein hebben en mannen een blauw.

Zelfs transseksualiteitsonderzoekers denken er zo over (3). Aan het VU Medisch Centrum kunnen ouders terecht als hun kind denkt in het verkeerde lijf te zitten. In een hersenscanner wordt gekeken of het genderdysfore gevoel ‘klopt’ met de aanwezige hersenactiviteit. Alsof zo’n scanner objectief antwoord kan geven op de vraag welke sekse iemand ‘echt’ heeft.

Die vraag kan je alleen zelf beantwoorden. En het zou mooi zijn als we elkaar, in het paspoort en daarbuiten, meer opties zou bieden dan man (want penis) of vrouw (want vagina). Nog verfrissender: laten we helemaal ophouden met het registeren van geslacht. Nu kun je niet eens een shampootje bestellen bij Yves Rocher zonder aan te geven of je al dan niet behept bent met een klokkenspel. Ik doe er niet meer aan mee. De volgende keer kruisen mijn mannenbrein en vrouwenlijf eendrachtig beide hokjes aan.

Bronnen:

(1) Dat de verschillen tussen mannen en vrouwen over het algemeen klein zijn, de overlap tussen beide seksen groot is en de verschillen tussen de ene vrouw en de andere vrouw (of de ene man en de andere man) meestal meer in het oog springen dan de verschillen tussen mars en venus, blijkt onder andere glashelder uit de paper ‘The gender similarities hypothesis’ van Janet Sibling Hyde. Deze paper is hier online te lezen (pdf): http://wulv.uni-greifswald.de/2006_mw_forsch_gender/userdata/Hyde_2005.pdf

(2) Cordelia Fine schrijft in haar boek ‘Waarom we allemaal van Mars komen’ over het eenzijdige publicatiebeleid van veel wetenschapper, als het gaat om sekseverschillen. Zie ook haar wetenschappelijke publicatie ‘From scanner to soundbite’ hierover (pdf): http://inside.bard.edu/~luka/documents/ResearchPartArt1.pdf

(3) Over de aanpak van het VUmc hoorde ik voor, tijdens en na een radio 1-uitzending van Labyrint op 14 augustus. Ik was zelf een van de gasten. Julie Bakker van het Netherlands Institute for Neuroscience schoof ook aan, en vertelde op de radio hoe ze te werk gaan in het transseksualiteitsonderzoek. De uitzendig is terug te luisteren via de website van W24: http://www.wetenschap24.nl/programmas/labyrint/labyrint-radio/2011/augustus/14-08.html

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als ik de keus had gehad, was ik liever vader geworden. Om te beginnen slaan ze de echt vervelende zaken over, zoals ochtendmisselijkheid, weeën en hechtingen op gênante plekken. Daarnaast hoeven papa’s ook veel minder. Niemand verwacht dat ze tijdens de zwangerschap van de koffie afblijven, en ze hoeven na hun verlof niet met een kolfapparaat onder de arm aan het werk.

Voor vrouwen is ouderschap een stuk minder vrijblijvend. Onder het verkapte dreigement “je wilt toch het beste voor je kind” krijg je bij de verloskundige in foldervorm een overzicht van je plichten. Borstvoeding staat met stip op een. Tenzij je bereid bent om je kind een waslijst aan voordelen te ontzeggen – minder overgewicht, minder allergieën, hoger iq, enzovoorts – behoort je voorgevel de eerste zes maanden toe aan de pasgeboren Oempa Loempa.

De campagne Tiet Zat van Kenniscentrum Borstvoeding (1) doet hier zelfs nog een schepje bovenop en meldt dat de WHO adviseert om (en ik citeer de arts uit hun filmpje) “niet aan stoppen te denken tot twee jaar.” De reden is wederom een uit de bekende lijst borstvoedingsheilzaamheden: het zou goed zijn voor het immuunsysteem van het kind. In moedermelk zitten namelijk antistoffen die het kind kan gebruiken om minder vaak ziek te worden.

Dit is maar beperkt waar. Moeders antistoffen komen namelijk helemaal niet in het bloed van een baby of peuter terecht, en ze bestrijden daar dus ook geen infecties (2). Alleen in de darmen helpen ze een beetje tegen buikprobleempjes (3). Voor alle andere borstvoedingsclaims geldt dat de wetenschap er nog niet uit is. Zegt studie 1 dat moedermelk oorontsteking helpt voorkomen, vindt studie 2 geen effect (4). Overgewicht? Een WHO-rapport nam alle goed uitgevoerde onderzoeken samen en meldt dan hoe groot het beschermende effect van borstvoeding is: 0,01 BMI-punt (5).

Goed uitgevoerd betekent in deze context dat er rekening is gehouden met het feit dat borstvoeders gemiddeld beter opgeleid, gezonder en vaker thuisblijfmoeder zijn. Hierdoor kunnen de voordelen van borstvoeding groter lijken dan ze eigenlijk zijn. Om hier echt goed voor te compenseren, zouden we een experiment moeten doen waarbij we een grote, representatieve groep zwangere vrouwen nemen, en het lot laten bepalen wie er de borst gaat geven en wie de fles. Wetenschappers vinden dit echter te bezwaarlijk, omdat je baby’s geen borstvoeding mag ontzeggen – ook al zijn de voordelen vrijwel onbewezen – en omdat moeders keus in dezen heilig is.

Merkwaardig, want vrije keus is juist iets dat veel moeders nauwelijks ervaren. Welke mama wil haar kind (ik citeer wederom Tiet Zat) “het grootste geschenk dat je als moeder je kind mee kan geven” ontzeggen? En ook nog om zelfzuchtige redenen, zoals: ik ben uitgeput, heb tepelkloven type Grand Canyon en ik wil mijn autonomie terug?

Toen ik moeder werd, wilde ik dolgraag doen wat elke vader kan: er even tussenuit. Naar mijn werk zonder lekkende borsten. Een hele dag een boek lezen zonder gestoord te worden. Borstvoeding was als een te krappe legging: niemand werd er gelukkig van. Zes maanden heb ik bij lange na niet gered, twee jaar borstvoeden was een hel geweest. Vrouwen verdienen het te weten dat borstvoeding geen wetenschappelijk bewezen wondermiddel is. Moeder zijn is al moeilijk genoeg. Je kunt zonder schuldgevoel voor jezelf kiezen.

Voetnoten met bronvermeldingen:

(1) Het Tiet Zat filmpje staat op YouTube: http://www.youtube.com/watch?v=NQfqO58A8XY
(2) Op http://www.slate.com/id/2138629/ staat: “When you ask a bunch of doctors about how breast-feeding prevents infection, they get it wrong—I know they do, because I’ve asked the question. Doctors tell you that colostrum (produced in the first three days or so after a baby is born) and breast milk are full of maternal antibodies. Next, doctors say that these maternal antibodies are absorbed into the infant’s blood circulation and thus serve to protect infants from disease. That’s the correct description of the immunology of breast-feeding for most mammals. It’s also true that human colostrum and milk are rich in maternal antibodies—colostrum is pretty much antibody soup. And babies take in these antibodies as they nurse. But human babies are never able to absorb maternal antibodies from milk or colostrum into the bloodstream, except perhaps in the minutest amounts. Maternal antibodies in milk and colostrum protect against infection—but only locally, working inside the baby’s gastrointestinal tract.” (NB Het Slate-artikel verwijst met links in de lopende tekst naar wetenschappelijke publicaties)
(3) Van de borstgevoede baby’s krijgt 9% in het eerste jaar last van buikpijn en/of diarree. Van de flesgevoede kinderen is dat 13%. Zie o.a. Joan Wolf (2011). ‘Is breast best?’ New York University Press. Voor wie geen zin/tijd/geld heeft om het boek te kopen: een interview van The Sunday Times met Joan Wolf over haar boek is hier te lezen: http://women.timesonline.co.uk/tol/life_and_style/women/families/article6718276.ece(4) Joan Wolf (2011). ‘Is breast best?’ New York University Press. Zie ook: Hoddinott en Tappin (2008), Breastfeeding: a clinical review, in BMJ (http://www.bmj.com/content/336/7649/881.extract). Zij zeggen over onderzoek naar de relatie tussen borstvoeding en oorontsteking: “Studies were of moderate or poor quality; potential confounders were not considered in some studies.”
(5) Het WHO-rapport heet ‘Evidence on the long-term effects of breastfeeding’. De pdf is hier te downloaden: http://www.who.int/child_adolescent_health/documents/9241595230/en/index.html. Hoewel de samenvatting van het rapport erg positief is over de gezondheidsvoordelen van borstvoeding voor grotere kinderen en volwassenen, staat er met regelmaat in het rapport rode vlaggen, zoals dat het gemeten effect veel geringer was in grote studies dan in kleine. Het loont ook om goed te kijken naar hoe groot de vermeende voordelen zijn. Over overgewicht lezen we bijvoorbeeld het volgende: “only 11 studies provided estimates that were adjusted for age, socioeconomic status, maternal smoking and body mass index; among these studies, the crude mean difference of -0.12 (95% CI: -0.16, -0.08) disappeared in the adjusted analyses (mean difference: -0.01; 95% CI: -0.05, 0.03). This result reinforces the importance of controlling for confounding by socioeconomic status and maternal body mass index when assessing the longterm effect of breastfeeding duration on body composition.”
Niet in de column, maar ook interessant is het effect van borstvoeding op bloeddruk. Het WHO-rapport meldt dat: “It was possible to include 30 estimates on the effect of breastfeeding on systolic blood pressure, and 25 on diastolic blood pressure (…) Systolic (mean difference: -1.21 mmHg; 95% CI: -1.72 to -0.70) and diastolic blood pressures (mean difference: -0.49 mmHg; 95% CI: -0.87 to -0.11) were both lower among those subjects who had been breastfed.” Het WHO merkt er bij op dat de meeste van deze studies niet compenseerden voor ‘confounding factors’, wat het waarschijnlijk maakt dat het werkelijke effect nog lager uitvalt dan iets meer dan respectievelijk 1,21 en 0,49 mmHg. Voor de duidelijkheid: een normale bloeddruk zit rond de 120/80 mmHg. Het beschermende effect van borstvoeding is op zijn best zo’n 1 procent.

Deze column verscheen op dinsdag 13 september in dagblad Trouw. Op veler verzoek heb ik voetnoten met bronvermeldingen toegevoegd. Binnenkort volgt een blogpost waarin ik het wetenschappelijk bewijs voor borstvoeding dat Tiet Zat-initiatiefneemster Anne Hofstede me stuurde nader en gedetailleerder op de pijnbank zal leggen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.