dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Bijna twee jaar nadat zijn fraude werd ontdekt, is Diederik Stapel klaar om terug te keren in de maatschappij. Hij schreef zich bij de Kamer van Koophandel in als zzp’er, lanceerde een website en praatte voor het eerst met een journalist over de tijd na het eindoordeel van de commissie Levelt, en de toekomst. ‘Ik heb oprecht spijt betuigd. Ik kan het boetekleed blijven aantrekken. Maar ik heb twee kinderen en een vrouw. Op een gegeven moment is het klaar. Ik moet verder.’

‘Zinritten’, noemt Diederik Stapel het. Dan chauffeurt hij iemand van A naar B, en voert ondertussen een intelligent gesprek. Het is één van de manieren waarop de gevallen psycholoog zijn brood wil gaan verdienen. Bedrijven kunnen hem ook huren voor advies over strategische communicatie. Of als spreker, over hoe een mens ontspoort en wat we daarvan kunnen leren. Met schrijver Anton Dautzenberg werkt hij aan een theatervoorstelling. Op zijn bedrijfswebsite staan de positieve recensies van zijn boek Ontsporing opgesomd.

Het oogt een beetje brutaal, om de uitvloeisels van je eigen fraudezaak als aanbeveling te gebruiken. Maar Stapel is het nederige mea culpa-stadium meer dan voorbij. ‘Ik ben nu zzp’er. Ik pak alles aan. Ik ben heel hoog opgeleid, ik heb veel kennis. Plus de unieke ervaring van het ontsporen en het diepe dal waarin ik daarna ben terechtgekomen. De vraag is nu: waar ben ik goed in? Hoe kan ik gebruiken wat ik heb meegemaakt?’

In een zonnig appartement in Amsterdam Oud-Zuid – de bewoner verblijft momenteel in Boedapest – maakt Stapel warme broodjes met kaas, en praat over de afgelopen twee jaar. Hij oogt nog steeds aangedaan als het eindrapport van de commissie Levelt ter sprake komt. In dat rapport wordt Stapel neergezet als een kille machtsmisbruiker. ‘Zijn positie van groot prestige en macht gebruikte hij om zijn fraude uit te voeren en om elke mogelijke twijfel aan zijn werkwijze in de kiem te smoren’, staat er te lezen. En hoe hij door veel promovendi als persoonlijke vriend werd gezien, met hen het theater bezocht, terwijl er ‘aan de andere kant echter de dreiging [was] als er kritische vragen gesteld werden. De promovendus werd dan duidelijk gemaakt dat dit gezien werd als een gebrek aan vertrouwen en dat er geen vragen gesteld moesten worden.’

Stapel: ‘Ik was net bij het UWV geweest toen ik een sms kreeg dat het rapport er was. Ik ben naar huis gereden. Een vriend was op de fiets gekomen en zat voor de deur op me te wachten. Hij ging de tuin in om te roken, ik begon het rapport te lezen. Toen ik klaar was, viel ik huilend in zijn armen. Ik was gewoon een klein, ziek hondje.’

Het is Stapel niet duidelijk waarop de uitspraken over zijn karakter zijn gebaseerd. Maar hij denkt wel dat de lezing van de commissie Levelt bepalend is geweest voor hoe mensen over hem oordelen. Het NRC Handelsblad gebruikte in hun recensie van zijn boek woorden als ‘narcistisch’ en ‘egomaan’. ‘Diederik Stapel denkt nog steeds dat hij God is’, schreef journalist Marcel Hulspas in een blog op The Post Online, waarin hij uitgebreid speculeerde over Stapels psychopathologie.

Aan die speculaties wil Stapel een einde maken. ‘Ik ben op alle mogelijke manieren getest en onderzocht’, vertelt hij. ‘Nou weet ik niet precies wat de waarde van zulke onderzoeken is, maar narcisme kwam er niet uit. Helaas, na twee jaar therapie is de conclusie van mijn psycholoog dat ik een gewone, gezonde man ben. Niks geks te vinden aan mij.’ Hij glimlacht: ‘Helaas ook niet aan de positieve kant.’

=

Maar als hij geen machtsmisbruikende narcist is, wie is hij dan wel? ‘Mijn vrouw zei het zo: vroeger was je een man in een pak met antwoorden. Nu ben je een jongen in een spijkerbroek met vragen.’ Hij voegt eraan toe: ‘Zij werd verliefd op een jongen die boeken las en twijfelde. Niet op de hoogleraar.’

Is hij nu een beter mens? ‘Dat kan ik niet zeggen. Dat zien we bij de hemelpoort wel.’ Bedrog plegen ziet hij zichzelf niet meer doen. ‘Ik hoop dat ik iets geleerd heb. Ik zal mezelf niet meer aan dezelfde steen stoten. Die steen bestaat ook niet meer. Dat stukje van mezelf bestaat niet meer in mij.’ Hij denkt even na, ogen gesloten. ‘Ik weet niet of ik een slecht mens was. Ik was onthecht, en heel eenzaam. Ik sta nu dichter bij de mensen die ik liefheb.’

Daar heeft Stapel wel een prijs voor moeten betalen. Vlak nadat zijn fraude bekend werd, vertelde zijn vrouw aan een journalist van De Telegraaf dat hij ernstig ziek was. ‘Hij zit geestelijk compleet aan de grond.’ Na het lezen van het tussenrapport van de commissie Levelt raakte hij zo van de kaart dat een vriend hem aan zijn vrouw liet beloven dat hij geen zelfmoord zou plegen. Een psychiater schreef pillen voor. Langzaam ging het beter. ‘Ik voel me wel een soort Sisyphus. Ik rol elke dag die steen weer naar boven.’

Op de vraag of het achteraf gezien toch zin heeft gehad, zijn val en vervolgens het diepe dal, steekt heel even de sociaal psycholoog in Stapel de kop op. ‘Dat is iets dat we onszelf vertellen om te overleven.’ Dan neemt de vader in hem het over: ‘Maar het feit dat ik er nog ben, betekent dat ik denk dat er nog zin van te maken is. Dat het nog om te draaien is. Wat me helpt is dat ik een voorbeeld wil zijn voor mijn kinderen: ook dit kunnen we doorstaan, ik blijf doen wat ik vind dat ik moet doen, ik sta op, ik blijf gaan.’

Andere dingen zijn belangrijk geworden. Als wetenschapper wilde hij vooral scoren, meedoen, erbij horen. Hij wist dondersgoed dat hij door te frauderen niet het goede deed, en dat hij bovendien meewerkte aan een verziekte onderzoekscultuur waarin vooral papers in wetenschappelijke topvakbladen tellen. Hij schreef als decaan zelfs een boekje over hoe onderzoekers niet alleen moeten worden afgerekend op hoeveel ze publiceren, maar ook op zaken als samenwerken met anderen, wat de waarde van hun ideeën is voor de samenleving, hoe ze hun onderzoek vormgeven, hoe ze les geven. ‘Ja, dat is natuurlijk heel ironisch, gezien wat ik heb gedaan’, voegt hij eraan toe.

Hij is trots op zijn oude vakgebied, op de manier waarop de sociale psychologie zich heeft herpakt. ‘Ik denk dat de sociale psychologie nu vooraan staat, wat betreft integriteit. Ze zijn nu lichtjaren verder dan andere wetenschapsgebieden. Vooral veel jonge onderzoekers houden zich bezig met het heel goed en degelijk uitvoeren en repliceren van onderzoeken. Dat vind ik mooi om te zien. Het was heel jammer, hoe bijvoorbeeld KNAW-president Hans Clevers de sociale psychologie een onvolwassen wetenschap noemde. Of hoe de commissie Levelt niet alleen karaktermoord pleegde, maar in mijn slipstream ook een vakgebied geweld aandeed.’

Stapel benadrukt dat hij nu helemaal afstand heeft genomen van de sociale psychologie. ‘Er zit in de wetenschap werkelijk niemand meer op me te wachten.’ Bovendien is het nu niet langer academisch succes dat hem motiveert, maar eerder het tegenovergestelde: het geploeter van mensen. ‘In Syrië was een man met zijn vrouw en hun dochtertjes gevlucht. Het was winter, het sneeuwde, ze waren alles kwijt. En hij kreeg een bundeltje: meneer, dit is uw tent. En die moest hij daar in de kou opzetten. Dát ontroert me. Want hij kapt er niet mee. Hij gaat door. Die levenskracht, dat vind ik enorm inspirerend. We kunnen blijven hangen in de crisis, maar we kunnen er ook iets van maken. Vroeger zag ik vooral hoe succesvol iedereen was. Nu zie ik hoe mooi het is dat we allemaal lijden, en hoe kostbaar het is om elkaar te helpen. We zijn allemaal blind, maar niet allemaal op hetzelfde moment. Daarom is het van belang dat je elkaar vasthoudt.’

=

Met deze nieuwe instelling probeert Stapel nu een weg te vinden in het maatschappelijk limbo waar hij zich bevindt. Nu er met het Openbaar Ministerie een schikking is getroffen, is het laatste officiële aspect van zijn fraudezaak afgewikkeld. Over een paar weken moet hij zich melden bij de reclassering, voor een taakstraf van 120 uur. Maar dat betekent niet dat hij nu alles achter zich kan laten. ‘Ik sta op de rand van de samenleving. Ik val er niet uit, want vrienden en familie houden me vast. Ondertussen voorkomen andere mensen dat ik de maatschappij in stap. Ik mag niet meer meedoen.’

Hij geeft een voorbeeld. ‘Ik heb vrijwilligerswerk gedaan. Gewoon, omdat ik iets terug wilde doen. Iets goeds. Kinderen die normaal niet met de academische wereld in aanraking komen krijgen op zondag in een gebouw van de Universiteit van Tilburg les in de rechten, of over medische wetenschap. Ik hielp daar, zette koffie, trapte een balletje, zorgde dat alle kinderen op tijd weer in het klaslokaal waren. Totdat iemand bij de universiteit dat te horen kreeg. Toen mocht ik niet meer komen. De rector heeft er een stokje voor gestoken, heb ik begrepen, omdat de universiteit elke associatie met mij wil vermijden. Dat vind ik heel erg. Ik wil bijdragen, en dat mag niet.’

Hij verplaatst wat dingen op tafel. Een bekertje water, zijn notitieboekje. Om zijn mond een gefrustreerde trek. Hij vertelt hoe hij onlangs op een boekpresentatie was van Arjen van Veelen, schrijver en – net als zijn vrouw Rosanne Hertzberger – NRC-columnist. ‘Mijn vriend Anton Dautzenberg had vooraf gevraagd of ik welkom was. Natuurlijk, zei Van Veelen. Ik stond er maar een beetje, kwam wat mensen tegen die ik ken. Ik ben vrij snel weer weggegaan. Een paar weken later schreef Hertzberger in NRC Handelsblad een column. Dat het zo erg was dat ik nog leefde en rondliep zonder dat iemand tegen me schreeuwde of bier in mijn gezicht gooide. Daar schrok ik van. Dat je de draad weer oppakt, en dat dat eigenlijk niet mag.’

‘Ik heb oprecht spijt betuigd. In mijn boek, en in de brieven en mails die ik stuurde aan de mensen die ik met mijn acties geschaad heb. Die spijt voel ik ook diep. Maar ik heb nu vijf, zes keer sorry gezegd. Ik ben mijn baan en mijn inkomen kwijt. Ik heb mijn doctorstitel ingeleverd, ondanks dat minister Jet Bussemaker later besloot dat fraudeurs dat niet hoeven. Toch sta ik er nog achter, want ik heb de plichten die horen bij die titel verzaakt. Ik heb op eigen initiatief afstand gedaan van het geld dat ik volgens mijn contract nog zou krijgen van de universiteit, omdat ik het moreel onjuist vond om daar aanspraak op te maken. Dat was een moeilijk besluit, want ons geld is al een tijdje op. We leven van leningen, van spaargeld, het salaris van mijn vrouw en van de goedertierenheid van familie en vrienden. Het wordt financieel steeds spannender. Dus ja, ik kan het boetekleed blijven aantrekken. Maar ik heb twee kinderen en een vrouw. Op een gegeven moment is het klaar. Ik moet verder. Ik vind dat iedereen recht heeft op een tweede kans. Dat is beschaving.’

Bovendien blijft hij, alle veranderingen ten spijt, ook gewoon Diederik Stapel. En dat is geen man die gemakkelijk in de luwte blijft. Het idee dat hij zich moet blijven verstoppen, monddood in de kantlijn van de samenleving, wekt zoveel afschuw in hem op dat hij een aantal keer zegt dat dit ‘voelt als de doodstraf’. Misplaatste ijdelheid? ‘Het gaat me niet om applaus. Als iemand morgen belt en zegt: ik heb een mooie baan als taxichauffeur voor je, dan zeg ik natuurlijk ja. Maar ik wil ook relevant zijn. Als jij weet hoe de rolstoel vooruit geduwd moet worden, dan is het zonde om hem stil te laten staan. Ik weiger mijn mond te houden. Ik zeg wat ik te zeggen heb. Want dit ben ik. Dit is wat mij is overkomen. Ik besta. Weliswaar als reservedoelpaal aan de rand van het veld. Maar ik ben er wel.’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Honderdtwintig kilo. Zoveel woog ik toen ik op mijn zwaarst was. En aangezien ik klein ben, was er op dat moment ongeveer twee keer zoveel mij als de normen voorschrijven. Mijn body mass index lag ruim boven de 40. Morbide obesitas heet dat, wat naar klinkt, alsof je ieder moment dood om kan vallen.

Mijn flinke gewicht was het resultaat van een jaartje erop los leven. Net als het gros van mijn huisgenoten had ik me in het eerste jaar van mijn studententijd een dieet van bier, pizza en chocoladekoekjes aangemeten. Dat bleek met mijn aangeboren neiging tot molligheid geen overdreven goed idee. Terwijl vrienden wegkwamen met een minuscuul buikje waren voor de kerstvakantie al mijn broeken te klein. Mijn buik groeide zo snel dat ik striae kreeg.

De volgende zomer, aan de rand van het zwembad – in een nieuw aangeschaft grotematenbadpak – besloot ik dat dit niet zo door kon gaan. Ik moest gezonder gaan leven, anders prijkten aan de horizon des mijnes levens enkel nog joggingbroeken, saunaslippers en scootmobielen. Mijn voornemen slaagde redelijk; ik onttrok mezelf voor een groot deel aan het kroegleven, dronk voortaan met een vriend op mijn studentenflat groene thee in plaats van bier en ging bij de veganistische kookclub waar de meest chique saus op het menu werd gemaakt van groentenat met een half lepeltje maizena (ik verzin dit niet).

Mijn gewicht daalde – hoewel niet zo snel als ik had gehoopt – en ik voelde me beter. Ik was, en ben, volgens alle maatstaven behalve de weegschaal een gezonde vrouw. Ik eet dingen met veel vitaminen erin, ben in vorm, beweeg regelmatig, mijn bloeddruk, cholesterolgehalte en bloedsuikerwaarden zijn picobello in orde. Ja, ik heb nog steeds obesitas, flink zelfs, maar ik voel me kiplekker. Met enige regelmaat voel ik me zelfs mooi.

In kranten en tijdschriften lees ik dat dit eigenlijk niet kan. Overgewicht en obesitas zijn immers heel slecht voor de gezondheid. Nagels aan de maatschappelijke doodskist, want wie dik is krijgt onvermijdelijk hartklachten of diabetes en vroegtijdig een tuintje op zijn buik. En een geld dat die gezondheidsproblemen kosten: drie miljard per jaar aan zorgkosten en verzuimde dagen op het werk. En het wordt alleen maar meer. Oh, zouden al die dikke mensen nou maar wat meer gaan bewegen en wat minder eten! Een samenleving met alleen maar Claudia Schiffers erin, dat zou een gezond idee zijn.

De overgewichtszorgen zijn voor een deel terecht. Niemand betwist dat dikke mensen als groep meer kans hebben op hart- en vaatziekten, diabetes en gewrichtsproblemen. Maar tegelijkertijd is er in de wetenschap nog volop debat over de vraag wat nou de precieze oorzaak is van die ziektes. Zijn de vetrolletjes zelf het probleem, of is het de leefstijl die aan de ene kant leidt tot zwaarlijvigheid, en aan de andere kant tot suikerziekte of hartklachten? In februari kwamen Amerikaanse onderzoekers bijvoorbeeld tot de conclusie dat niet obesitas leidt tot diabetes, maar een eetpatroon met teveel suiker. Of je van die suikerconsumptie nu dik werd of niet. Dit simpele feitje laat zien dat het belangrijk is om onderscheid te maken leefstijl en gewicht, en om niet op basis van alleen gewicht conclusies te trekken over de gezondheid van een individu.

En dit is niet het enige onderzoek dat vraagtekens zet bij de aanname dat lichaamsvet een bedreiging voor je gezondheid is. De Amerikaanse epidemioloog Katherine Flegal van de Centers of Disease Control analyseerde afgelopen januari bijna honderd studies en stelde vast dat mensen met matig obesitas (een BMI tussen 30 en 35) even lang leefden als mensen met een zogenoemd gezond gewicht. Mensen met overgewicht (een BMI tussen de 25 en 30) bleken zelfs langer te leven. Ze denkt dat dit komt doordat een beetje extra lichaamsvet als gezondheidsbuffer kan dienen als je ernstig ziek wordt.

Flegal heeft dan ook niet zoveel op met BMI-indelingen als ‘overgewicht’ en ‘obesitas’. ‘Dit zijn gewichtscategorieën, geen gezondheidscategorieën’, stelt ze. Een uitspraak die gestaafd wordt door de cijfers. Van alle mensen die last krijgen van typische ‘overgewichtsaandoeningen’ zoals hoge bloeddruk, hoog cholesterol, veel buikvet en afwijkende bloedsuikerwaarden is bijvoorbeeld veertig procent slank. ‘Thin on the outside, fat on the inside’, wordt dat ook wel genoemd. En nog zoiets: van alle mensen met obesitas is een op de vier op deze vlakken zo gezond als een vis.

 

Het is precies dit zwakke verband tussen gezondheid en gewicht dat hoogleraar Paul Campos van de Universiteit van Michigan aan het twijfelen heeft gebracht over het nut van een Claudia Schiffer-rijke samenleving. Er is geen enkel bewijs dat de volksgezondheid erop vooruitgaat als alle dikke mensen dun worden, schrijft hij in zijn boek The obesity myth. Sterker nog: niemand heeft enig idee hoe je zwaarlijvigen slank maakt. Van alle mensen die op dieet gaan is 83 procent na twee jaar zwaarder dan voordat ze begonnen met lijnen. Een percentage dat toeneemt naarmate er meer jaren verstrijken. Echt heel veel gewicht verliezen lukt bijna niemand. Mensen die van morbide obees naar slanke den gaan zijn zo zeldzaam, dat er in de VS een speciaal register voor is. Iets meer dan tienduizend Amerikanen staan erin, die gemiddeld 35 kilo zijn afgevallen en dat al zo’n zes jaar volhouden. Voor het perspectief: er zijn meer dan 100 miljoen Amerikanen met obesitas.

Experts weten dit alles. Net zoals ze weten dat overgewicht de sterftekans niet verhoogt, en dat je tegelijkertijd dik en gezond kunt zijn. Waarom blijven ze in de media dan toch zo hameren op de nadelen van dik zijn? Waarom struikel je in de krant over de stukken die wijzen op de noodzaak om af te vallen door meer te bewegen en minder te eten? Campos vermoedt dat de zorgen over overgewicht misschien wel helemaal niets met volksgezondheid te maken hebben, maar eerder met het feit dat mensen zwaarlijvigheid erg verkeerd en afkeurenswaardig vinden.

Een moreel probleem met dikke mensen, dus. Om precies te zijn: volgens Campos heeft onze samenleving last van een aanval van morele overgewichtpaniek. Morele paniek is een sociologisch verschijnsel dat voor het eerst werd opgetekend in de jaren zeventig. De bedoeling was om een verklaring te vinden voor het bijzondere fenomeen dat een complete samenleving zich soms ineens ontzettend druk maakt over een enkel moreel beladen onderwerp: de ze-stelen-ons-werk-stuip rondom Midden- en Oosteuropeanen, bijvoorbeeld, of de seksualisering-van-de-samenleving-paniek naar aanleiding van een enorm reclamebord met een schaarsgeklede vrouw in een goudkleurige bikini die lingerieketen Hunkemöller prominent in het centrum van Utrecht hing.

Tijdens zo’n morele paniekaanval staat een bepaalde bevolkingsgroep heel negatief in de belangstelling – volksduivels, noemt Campos ze. Het publiek maakt zich luidruchtig zorgen over de schade die deze volksduivels aanrichten (‘drie miljard per jaar!’), en er volgt een felle oproep aan beleidsmakers, experts en ander invloedrijke luitjes om ‘iets te doen’. In het geval van de overgewichtpaniek zijn de volksduivels dikke mensen, en wat er gedaan moet worden: ze moeten afvallen. Vandaar alle aandacht voor ‘gewoon minder eten en meer bewegen’, en boodschappen als ‘van overgewicht word je ziek’.

 

Hoogleraar en overgewichtexpert Kathleen LeBesco van MaryMount Manhattan College is het eens met Campos’ analyse. In haar artikel Fat panic and the new morality ontleedt ze de morele overgewichtpaniek nog wat nauwgezetter dan Campos dat doet. Zo vertelt ze hoe elke uitbraak van morele paniek begint wanneer binnen de samenleving een bezorgdheid over een onderwerp ontstaat, die de gemoederen flink verhit maar bij nuchtere beschouwing wat overdreven is. Die overdrijving is in het obesitasdebat ruimschoots aanwezig. Ik liet eerder zien dat de relatie tussen overgewicht en gezondheidsproblemen complex en genuanceerd is. En toch stonden in de Nederlandse kranten de afgelopen jaren koppen als: ‘Vraatzucht nekt Nederland’ en ‘Overgewicht wordt een ramp in Nederland’. Hans de Goeij, voormalig directeur-generaal van het Ministerie van Volksgezondheid zei zelfs: ‘de obesitasepidemie heeft het karakter gekregen van een sluipmoordenaar en het effect van een kernramp.’

De nuance is dan ver te zoeken. Dat houdt mensen echter niet tegen om te roepen ‘dat er iets gedaan moet worden’, zegt LeBesco. Degene die niet kan of wil meedoen aan de voorgeschreven oplossing – zoals de dikke medemens – kan rekenen op flink wat vijandigheid. ‘We wijzen met een beschuldigende vinger naar de individuen die volgens ons lui of onwetend zijn, die het uit de hand laten lopen, die geen wilskracht hebben, of een combinatie daarvan’, schrijft LeBesco.

Die beschuldigende vinger, die ken ik heel goed. Van de verloskundige, die me berispte omdat ik voor mijn eerste zwangerschap niet op dieet was gegaan. Of ik wel wist wat voor risico’s ik nam met mijn ongeboren kind? Dat ik verder kerngezond was maakte volgens haar niet uit. Want ik was dik. Of van mensen op straat, die me ‘vretend varken’ noemden toen ik met de inmiddels 3-jarige dochter een ijsje at, om de eerste echt warme lentedag te vieren.

De maatschappelijke vijandigheid blijkt ook uit onderzoek. Een studie naar veelal Amerikaanse televisieseries liet zien dat dikke karakters minder werden aangeraakt, minder vrienden hadden en vaker het doelwit waren van nare grappen. En wetenschappers van Yale University ontdekten dat in de media zwaarlijvige mensen 23 keer zo vaak als dunne mensen zonder gezicht op de foto staan. Hun vetrollen waren tot in detail in beeld gebracht, maar het hoofd was gewoon, hopla, van de foto geknipt. Een aanpak waar ook Nederlandse media beslist niet immuun voor zijn, weet ik sinds ik er op ben gaan letten.

 

De vraag is natuurlijk hoe we als samenleving zover gekomen zijn. Wat voedde de morele paniek? Ten eerste de geschiedenis, schrijft hoogleraar en historicus Peter Stearns van George Mason University schrijft in zijn boek Fat history. Al sinds het einde van de negentiende eeuw, toen magerheid in de mode raakte, staat het beschimpen van de dikke medemens hoog op de publieke agenda. Stearns geeft talloze voorbeelden, waaronder deze, uit een advertentie voor een middeltje waarmee je – aldus de verkoper – moeiteloos een pond per week kunt verliezen: ‘Gebruik NU Rengo. Wacht niet tot u een walgelijke verschrikking bent.’ Deze afkeer kwam decennia vóór de eerste kennis over diabetesrisico’s, over de relatie tussen obesitas en hartklachten, of over de link tussen overgewicht en overlijden. Lang voordat er zorgen waren over gezondheid, was het oordeel: dikke mensen zijn fout. Wie er maar wat op los leeft, kan op afkeuring rekenen.

Dat heeft trouwens nog een andere, meer psychologische reden. Mensen hebben van nature een diep gewortelde behoefte aan een wereld die rechtvaardig in elkaar steekt. Goede mensen overkomen goede dingen, en wie iets slechts overkomt moet zelf wel slecht zijn. Het is mentaal extreem oncomfortabel om te denken dat dingen zomaar gebeuren. Toch is dat vaak zo. Uit tweelingenonderzoek blijkt keer op keer dat gewicht voor zo´n 75 procent in de genen zit. Het gevolg: de een heeft het idee dat ze alles kan eten wat ze wil, en de ander heeft het gevoel dat ze van een glas water al dik wordt.

Echt rechtvaardig is dat niet, en om het wereldbeeld te herstellen haalt ons onbewuste een truc uit die psychologen ‘blaming the victim’ noemen. We geven degene die iets slechts overkomt (of dik wordt) zelf wat schuld. Dat herstelt het idee dat narigheid alleen met de slechteriken gebeurt en dan knaagt een en ander niet zo, van binnen.

Hoe dat ‘blaming the victim’ er in de praktijk uitziet, is al jaren het onderzoeksterrein van psycholoog Rebecca Puhl van Yale University. Haar artikelen en boeken geven een onthutsend beeld van de manier waarop mensen met overgewicht, kennis over genen ten spijt, de verantwoordelijkheid voor hun eigen omvang in de schoenen geschoven krijgen. Zo zou hun karakter niet deugen: een op de drie huisartsen vindt dikkerds ruggengraatloos, morsig en lui. Of zwaarlijvigen zouden de verkeerde beslissingen genomen in hun leven: zeven op de tien Britse verpleegkundigen vond dat obesitas het gevolg was van persoonlijke keuzes op het gebied van eten en bewegen.

Deze manier van denken – dikke bult, eigen schuld – beïnvloedt hoe naar dikke mensen gekeken wordt. Een derde van de verpleegkundigen vindt obese patiënten weerzinwekkend en wil ze liever niet verplegen. Bazen vinden mensen met overgewicht minder competent; de beslissing om iemand al dan niet aan te nemen hangt voor 35 procent af van lichaamsgewicht. Uit een onderzoek onder 449 Amerikaanse studenten bleek dat zij liever een relatie hadden met iemand met een geslachtsziekte dan met iemand met obesitas. De conclusie, volgens Puhl: het stigma van dikke mensen is het laatste vooroordeel dat nog helemaal geaccepteerd is. Het is in onze samenleving allang niet meer oké om over vrouwen te praten als het zwakke geslacht, of over zwarte mensen als een heel ander ras, maar afkeer tonen van mensen met overgewicht, dat mag gewoon.

Het ironische hieraan is dat uit onderzoek bekend is dat juist afkeer en vooroordelen schadelijk zijn voor de gezondheid. Vele studies toonden aan dat mensen in een gestigmatiseerde bevolkingsgroep qua ziektes meer te lijden hebben. Paul Campos heeft daarom in het debat over obesitas en gezondheid maar één advies: laten we ophouden over gewicht. Het verband met kwalen en sterfte is zo zwak, en de stigmatisering zo groot, dat experts, media en beleidsmakers de BMI’s en kilogrammen maar beter helemaal uit hun hoofd kunnen zetten. Gezond leven is een prima idee, maar laten we de weegschaal gewoon wegdoen.

Dat advies ga ik zelf ook ter harte nemen. Een groot deel van mijn leven had ik er zonder nadenken voor getekend om mijn mollige lijf te ruilen voor dat van Claudia Schiffer. Maar aan de andere kant: de wereld is toch veel leuker als we er niet allemaal hetzelfde uitzien? Gezondheid kan vele vormen aannemen. Ook dikke. Dat is geen probleem, dat is diversiteit.

*****

 

KADER:

De ene dikkerd is de andere niet. Maar wanneer is overgewicht wel een probleem? Canadese artsen onder leiding van Arya Sharma ontwikkelden de Edmonton Obesity Staging System, een schaal waarop mensen met obesitas kunnen worden ingedeeld al naar gelang de daadwerkelijke gezondheidsklachten die ze hebben. Sharma en co adviseren om kerngezonde dikkerds met rust te laten, maar er moet er wel iets gebeuren als iemand:

  • ook nog een ziekte heeft die aan obesitas gerelateerd is (zoals diabetes of slaapapneu)
  • of middelmatig tot zware psychologische problemen ondervindt door haar gewicht (depressie, een eetstoornis, angst)
  • of dagelijkse bezigheden niet meer goed kan uitvoeren, bijvoorbeeld omdat ze snel buiten adem is, niet meer goed kan bewegen of haar werk niet meer kan doen

Daarnaast zijn er symptomen die wijzen op een vergroot risico op ‘typische overgewichtsziekten’. Deze symptomen kunnen ook bij dunne mensen of mensen met ‘gewoon’ overgewicht voorkomen:

  • een hoge bloeddruk
  • verhoogd cholesterolgehalte
  • afwijkende bloedsuikerwaarden (gemeten op een lege maag)
  • teveel buikvet
  • verhoogde hoeveelheid triglyceriden (dat zijn vetten in de bloedbaan)

Wanneer iemand drie of meer van deze symptomen heeft, spreken artsen van metaboolsyndroom en stijgt de kans op onder meer een hartinfarct of een beroerte aanzienlijk.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Recent observeerden we een foetus van 32 weken terwijl ze haar vulva aanraakte met de vingers van haar rechterhand’, schrijven twee Italiaanse artsen in 1996 in wat ongetwijfeld een van de interessantere publicaties in de American Journal of Obstetrics and Gynaecology was dat jaar. Tijdens een zwangerschapsecho zagen ze hoe een ongeboren meisje zichzelf bevredigde. ‘De strelende bewegingen waren gecentreerd rondom de regio van haar clitoris. De bewegingen stopten na dertig tot veertig seconden en begonnen opnieuw na een paar minuten. Deze lichte aanrakingen werden steeds herhaald en gingen gepaard met korte, snelle bewegingen van het bekken en de benen. Na nog een pauze kwamen hier samentrekkingen van de spieren in de romp en ledematen bij. Tijdens de climax volgden er snelle spiersamentrekkingen over het hele lichaam. Tenslotte ontspande ze en ging ze rusten. Het duurde ongeveer twintig minuten.’

Negen jaar eerder had een Israëlische arts al vastgelegd hoe een jongetjesfoetus zijn ongeboren penis betastte. Blijkbaar is seks zo lekker, dat we er al voor onze geboorte mee beginnen. Dat is ook geen wonder, als je kijkt naar wat er in het brein gebeurt als de geslachtsdelen vakkundig gestimuleerd worden. Zowel in de eikel van de penis als het topje van de clitoris – het deel van het orgaantje dat zich boven de oppervlak bevindt – zitten enorm veel zenuwen, wat ze bijzonder gevoelig maakt. De hersenen weten vervolgens wel raad met deze informatie. David Linden, hoogleraar neurowetenschappen aan de Johns Hopkins University, beschrijft in zijn boek Genot als kompas hoe dat gaat.

Hij vertelt over een onderzoek aan het Universiteit Medisch Centrum Groningen dat in 2007 werd gedaan in het laboratorium van neuroprofessor Gert Holstege. ‘Het hoofd van de vrouwelijke proefpersoon werd met plakband in de grote [PET]-scanner gefixeerd’, schrijft Linden. ‘Ze moet haar ogen dichtdoen en zo stil mogelijk liggen om de niet aan het orgasme gerelateerde breinactivering te minimaliseren.’Omdat ze niet mag bewegen, vingert haar partner haar tot ze klaarkomt. Een sonde in haar anus controleert of dat ook echt is gelukt. Zoals Linden opmerkt: ‘Het verbaast me dat iemand onder dergelijke omstandigheden nog een orgasme kan krijgen.’

Dankzij dit onderzoek konden wetenschappers vaststellen dat het klaarkomende brein van vrouwen ongeveer net zo reageert als dat van mannen. De meeste activiteit was te zien in het genotscircuit in het brein. Dit circuit bestaat uit hersendelen als het ventrale tegmentale gebied, het dorsale stratium en de nucleus accumbens. Al deze gebiedjes zijn erg gevoelig voor de neurotransmitter dopamine, het stofje dat ook in je hersenen rondzoemt na bijvoorbeeld een snuif cocaïne. En ja, dat is lekker.

Mars en Venus komen klaar
Dat mannen- en vrouwenbreinen dezelfde activiteit laten zien bij het klaarkomen, lijkt voor de hand liggend als je naar hun ervaringen kijkt. Maar vanuit evolutie-oogpunt is juist het bijzonder dat de orgastische Mars en Venus-hersenen zo op elkaar lijken. Voor mannen is een simpele en doeltreffende voortplantingsverklaring voorhanden waarom seks voor hen zo vreselijk lekker is. De spiersamentrekkingen die bij het klaarkomen horen, zijn immers nodig om het sperma van A naar Baarmoeder te krijgen. Dat dit zo gevoel zo lekker is, is duidelijk nuttig. Grote dopaminebeloningen werken erg motiverend, wat voorkomt dat mannen halverwege een vrijpartij afhaken en wat anders gaan doen. En: hoe lekkerder de seks, hoe meer je ervan wilt, hoe groter de kans dat je veel baby’s verwekt, die van jouw de mogelijkheid erven om een orgasme te krijgen, waardoor ze ook weer meer baby’s maken dan hun niet-klaarkomende concurrenten, enzovoorts.

Dit is dan ook meteen het laatste simpele deel van het antwoord op de vraag waarom seks lekker is. Verder zijn er vooral raadsels. Zoals: waarom kunnen vrouwen dan ook klaarkomen? Dat heeft geen voortplantingsnut; bevruchting kan even prima plaatsvinden zonder vrouwelijke spiersamentrekkingen. Een vrouw hoeft voor succesvolle conceptie niet eens opgewonden te zijn. Zelfs van een verkrachting kan ze zwanger worden.

Nog zo’n raadsel: wij mensen hebben veel meer seks dan strikt noodzakelijk. Waar dieren doorgaans het leeuwendeel van hun vrijages beperken tot de periode waarin de vrouwtjes vruchtbaar zijn, seksen wij de hele cyclus lustig voort, waarschijnlijk omdat we meestal geen clou hebben wanneer de eisprong gaat plaatsvinden. Waarom geven mensenvrouwen geen duidelijke signalen af dat het tijdstip T gearriveerd is? Onze aapnichtjes de chimpansee en de bonobo doen dat beter: bij hen zwellen de geslachtsdelen groot en roze op, zodat iedereen kan zien dat ze vruchtbaar zijn. Bij mensen is zelfs na drie maanden heel gericht ‘proberen’ een derde van de vrouwen niet zwanger. Dat is niet erg efficiënt, wat raar is, want evolutie staat niet bekend als een proces dat graag verspilzucht in stand houdt.

Seks als lijm
Hoogleraar geografie en antropoloog Jared Diamond van de University of California, Los Angeles, denkt dat deze twee zaken – klaarkomende vrouwen en verborgen eisprongen – iets met elkaar te maken hebben. In zijn boek Why sex is fun beschrijft hij twee hypotheses die kunnen verklaren hoe dat zit. De eerste hypothese is geïnspireerd door het werk van zoöloog Desmond Morris en draait rond nog een derde evolutiefeit: dat mensenbaby’s in een hulpeloze toestand worden geboren. In tegenstelling tot prille aapjes kunnen ze zichzelf niet vasthouden aan hun moeder, leren pas laat zitten en lopen en kunnen zelfs als peuter nog niet hun eigen eten zoeken.

Die hulpeloze wezens hebben een veel grotere overlevingskans als er meerdere mensen zijn die voor ze zorgen, schrijft Diamond. Het is veel gemakkelijker om zo’n kwetsbaar kleintje in leven te houden als twee ouders zich ertegenaan bemoeien. Stel je nou voor dat een oervrouw overduidelijk vruchtbaar was. Een oerman kwam langs, deed zijn lekkere seksding en verliet na de conceptie terstond de grot om een nieuw vruchtbaar vrouwtje te zoeken.

Dat is onhandig, stelt Diamond. ‘Wat kan de vrouw doen om haar man te houden? Haar briljante oplossing: blijf seksueel actief, zelfs na de ovulatie! Houd hem bevredigd door te copuleren wanneer hij maar wil! Op die manier blijft hij rondhangen, hoeft hij niet te zoeken naar nieuwe sekspartners en zal hij zelfs zijn dagelijkse portie vlees delen.’ De verstopte eisprong zorgt ervoor dat het mannetje niet weet wanneer hij bingo heeft, en het vrouwenorgasme zorgt dat ook de oerdame seks lekker vindt, wat haar motiveert om het voldoende frequent te hebben. ‘Recreatieve seks wordt dus geacht de lijm te zijn die mensenkoppels samenhoudt terwijl ze samenwerken om de hulpeloze baby groot te brengen’, besluit Diamond.

Apen zonder relatie
Dit idee krijgt enige steun vanuit neurobiologische hoek. Door opwinding en een orgasme komt namelijk het hormoon oxytocine vrij, dat onder vooral prairiewoelmuizen bekend staat als uitstekend smeermiddel van monogame relaties. Aan Diamonds formulering is echter al te merken dat hij zelf zo zijn twijfels heeft bij de juistheid van de relatielijmverklaring. En terecht, want op evolutievlak is er het nodige tegen deze hypothese in te brengen. Een van de best onderbouwde kritieken komt van Elizabeth Lloyd, hoogleraar biologie aan Indiana University. In haar boek The case of the female orgasm besteedt ze een heel hoofdstuk aan evolutionaire paarbindingshypotheses.

Een van haar kritiekpunten zit hem in het feit dat Desmond Morris en de vele wetenschappers die daarna aan deze hypothese toegevoegd en geschaafd hebben, seks tijdens een onvruchtbare periode als een uniek menselijk verschijnsel zien. Maar dat klopt niet, schrijft ze. Hoewel het waar is dat dieren het vaakst seks hebben rondom de eisprong, weten we van bijvoorbeeld chimpanseevrouwen dat ze ook buiten die periode wel eens aan het vrijen slaan. Orang oetans, makaken, vervetaapjes hetzelfde verhaal – om over de seksueel eigenlijk altijd buitengewoon actieve bonobodames nog maar te zwijgen. Toch vormen geen van deze dieren man-vrouwkoppels die samen voor de kinderen zorgen.

Sterker nog: één van de weinige apensoorten die leven als monogaam stelletje, de gibbon, stellen het soms jaren zonder seks. En daarin lijken ze dan weer erg op mensen. Want, zo merkt Lloyd op, bij mensen is het juist zo dat hoe langer de relatie duurt, hoe minder zin vooral de vrouw heeft en hoe minder vaak een stel het doet. En dat past helemaal niet bij de hypothese dat seks lekker is voor vrouwen zodat ze gemotiveerd is met geslachtsgemeenschap een man aan zich te binden.

Seks voorkomt kindermoord
Jared Diamond zet zijn geld daarom op een tweede hypothese over waarom seks lekker is. Stel nou, schrijft hij, dat de vrouw een verborgen eisprong en altijd zin in seks heeft zodat ze het juist met zo veel mogelijk mannetjes kan doen? Het nut hiervan is misschien niet meteen duidelijk, totdat je het onderzoek van primatoloog en antropoloog Sarah Blaffer Hrdy, emeritus hoogleraar aan de University of California, Davis, erbij pakt. Zij was een van de eersten die wees op het grote evolutionaire belang van kindermoord bij apen.

Veel apensoorten leven in groepen, waarbij een dominant mannetje de dienst uitmaakt. Hij is de baas, heeft dientengevolge ook recht op geslachtsgemeenschap met alle vrouwtjes en verwekt de meeste kinderen. Maar net als bij mensen vinden er soms machtswisselingen plaats. Een ander mannetje uit de groep wordt alfaman, en treft een groep aan vol baby’s die nog door zijn voorganger zijn verwekt. Hun moeders zijn niet vruchtbaar, want die zogen nog. Voor de verspreiding van zijn genen is dat slecht nieuws, dus gebeurt het met enige regelmatig dat hij besluit alle baby’s over de kling te jagen om zo de moeders zelf te kunnen bezwangeren.

Voor de moeders is dit niet alleen verdrietig, maar ook evolutionair inefficiënt. Zij hebben immers geïnvesteerd in het dragen en zogen van hun kleintje. Om juist die investering tijdens een mannetjesmachtswissel te beschermen, zo redeneert Hrdy (en Diamond), loont het als de vrouwtjes seks hebben met zoveel mogelijk mannen. Zo moet elk van die mannetjes rekening houden met de gedachte dat ze misschien wel de vader van het kleine aapje zouden kunnen zijn. Wat daarbij helpt is dat apenvaders hun eigen nageslacht niet herkennen. Een kind dat mogelijk van jezelf is vermoord je niet, is de gedachte. En dat blijkt ook uit observaties in het wild.

Prettige prikkels zijn nog geen orgasme
Het is een beetje een raar idee dat de reden van zoiets heerlijks als lekkere seks zou kunnen liggen in zoiets gruwelijks als kindermoord. Voor mensen die dat niet romantisch genoeg vinden is er goed nieuws: ook in deze hypothese heeft Elizabeth Lloyd de nodige gaten geschoten. Ze geeft toe dat het klopt dat bij de meeste apensoorten de vrouwen fanatiek in het rond seksen; ondanks dat de alfaman de meeste kinderen verwekt komt bijvoorbeeld zelfs 10 procent van een mannetje dat niet eens lid is van de groep. Dit rondseksen gebeurt echter vooral in hun – zeer zichtbare – vruchtbare periode. Een verborgen eisprong is er niet voor nodig.

En de mogelijkheid om klaar te komen eigenlijk ook niet. Hrdy’s scenario geeft een heel goed argument voor het feit dat vrouwen seksuele opwinding kennen en seksuele prikkels lekker vinden, schrijft Lloyd. Maar opwinding en prettige prikkels zijn niet hetzelfde als een orgasme.

Het verschil is relevant omdat apenvrouwtjes van geslachtsgemeenschap helemaal niet zo vaak klaarkomen. Bij één van de apensoorten waarbij hun orgasmefrequentie goed is bestudeerd, de beermakaak, lag deze tussen de vijf en veertig procent van de keren dat ze door een mannetje werden bestegen. Dat het niet altijd raak is, is ook niet zo verwonderlijk. Net als bij mensen ligt het epicentrum van hun genot niet in hun vagina, maar in het topje van hun clitoris. En die wordt bij geslachtsgemeenschap, wederom net als bij mensen, niet altijd voldoende geprikkeld om een orgasme te veroorzaken.

Omdat mannen het kunnen
Hrdy’s kindermoordhypothese verklaart dus heel aardig waarom seks evolutiegewijs voor vrouwen mwah-wel-oké lekker is, maar niet waarom het ook oh-mijn-god-ga-door-ja-daar-oh-ja-ja-jaaaa lekker kan zijn. Een derde hypothese kan dat wel, is Lloyds overtuiging. Volgens haar is het antwoord op de vraag waarom vrouwen orgasmes kunnen krijgen: omdat mannen het kunnen.

Deze hypothese werd voor het eerst in 1979 geopperd, door antropoloog Donald Symons, ondertussen emeritus hoogleraar aan de University of California, Santa Barbara. Hij combineert de twee belangrijke conclusies die we ook al tegenkwamen in onze zoektocht naar een antwoord op de vraag waarom seks lekker is. Ten eerste: er is geen goede evolutionaire verklaring voor het nut van het vrouwenorgasme. Ten tweede: het mannenorgasme is cruciaal voor de voortplanting en dus onderworpen aan zeer sterke natuurlijke selectie. En bij zulke essentiële lichaamsfuncties zien we wel vaker dat de andere sekse ze ook heeft, ook al hebben ze hem strikt gezien niet nodig. Zolang het orgasme vrouwen niet in de weg zat, was het evolutietechnisch handiger om de mogelijkheid gewoon te laten zitten.

Symons vergelijkt het vrouwenorgasme met de mannentepel. Tepels zijn voor vrouwen een essentieel onderdeel; zonder kun je je kind niet de borst geven. Bij mannen hebben ze geen direct nut in de strijd voor het voortbestaan, maar ze zitten ook niet in de weg. Dus zijn ze blijven bestaan.

Mars en Venus hebben geslachtsdelen
In een café in Amsterdam laat psycholoog-seksuoloog Ellen Laan van het Academisch Medisch Centrum op haar laptop zien dat de hypothese van Symons goed klopt met wat we weten over de anatomie van onze onderste regionen. Op het scherm staat een serie tekeningen die tonen hoe de geslachtsdelen van jongens- en meisjesfoetussen zich gedurende de zwangerschap ontwikkelen. Ze wijst aan: ‘Alle embryo’s beginnen met dezelfde geslachtsdelen. Maar hier, met zes weken, begint er bij de jongens iets te veranderen. Dat komt doordat er op het Y-chromosoom een gen zit, SRY, die ervoor zorgt dat er testosteron vrijkomt. Ik grap wel eens dat de Bijbel het helemaal fout heeft: als er iets waar is, is het dat de man uit de vrouw ontstaat, en niet andersom.’

‘Onder invloed van die testosteron ontwikkelen de geslachtsdelen van de jongen zich langzaam tot penis’, vervolgt Laan. ‘Vijf maanden na de conceptie lijken de geslachtsdelen van jongens en meisjes nog heel erg op elkaar. Daarna worden de verschillen groter. De schaamlippen groeien als het ware aan elkaar; daarom hebben mannen ook een klein naadje op hun balzak. Twee van de vier zwellichamen voegen zich samen tot een, waardoor mannen er drie in penis hebben.’

‘Tegen de tijd dat een baby geboren wordt, zijn de uiterlijke verschillen in geslachtsdelen heel groot. Maar van binnen vallen juist de overeenkomsten heel erg op. Die zwellichamen, die hebben vrouwen ook. Ze zijn onderdeel van de clitoris, wat een veel grotere structuur is dan alleen dat topje wat we normaal ‘clitoris’ noemen. Dat topje is een beetje te vergelijken met de eikel van de man. Maar net als bij mannen zit daar nog een heel verhaal aan vast. Er zijn vier zwellichamen, net als bij de ontwikkelende jongensfoetus, en die vouwen zich helemaal om de plasbuis en de vagina heen. De buitenste zwellichamen zijn gelijk aan het mannelijk zwellichaam dat in directe verbinding staat met de eikel. Net als de twee binnenste, zo blijkt uit MRI-onderzoek, raken deze erg opgezwollen als een vrouw opgewonden raakt.’

‘Eenmaal opgezwollen zorgen de zwellichamen onder meer voor een soort stootkussen, zodat geslachtsgemeenschap geen pijn doet’, legt Laan uit. ‘En dat niet alleen: als een vrouw echt opgewonden is, maakt het de seks voor haar ook veel lekkerder. Een collega van me zei eens: het is moeilijk je seks voor te stellen waarbij de clitoris géén rol speelt. Dat ben ik met hem eens. De structuur is zo omvangrijk, dat hij op de een of andere manier altijd geprikkeld wordt, of je nu geslachtsgemeenschap hebt of het topje van de vulkaan stimuleert. Maar, nogmaals, alleen als de vrouw echt opgewonden is.’

Orgasmepotentie
Vrouwen hebben dus net als mannen anatomisch alles in huis om klaar te komen, ook al lukt dat zowel in het mensen- als in het dierenrijk niet altijd. Donald Symons beschouwt het vrouwenorgasme dan ook al potentie. Volgens hem is de optie op klaarkomen in alle zoogdieren aanwezig, maar weten maar een paar soorten er goed gebruik van te maken. ‘Mensen verschillen hoofdzakelijk van andere zoogdieren in dat ze, bij sommige volkeren, technieken voor voorspel en geslachtsgemeenschap kennen die afdoende intens en ononderbroken stimulatie bieden zodat vrouwen klaarkomen’, schrijft hij.

Daarmee voegt hij een belangrijk element toe aan de vraag waarom seks lekker is: cultuur. De plezierige kant van seks is niet altijd en overal zo belangrijk geweest als hij nu in de westerse samenleving is. En in katholieke kringen geldt wellust nog steeds als een van de hoofdzonden. Als het aan de paus ligt hebben de gelovigen alleen geslachtsgemeenschap voor voortplantingsdoeleinden, en niet voor de zaligheid en de heerlijkheid. Ellen Laan is zich ook bewust van deze historische bagage: ‘Vrouwelijke lust werd, zeker in de joods-christelijke cultuur, bepaald niet toegejuicht.’ Op haar laptop laat ze een plaatje zien van een kuisheidsgordel. ‘Historisch gezien werden vrouwen gezien als licht ontvlambare seksuele wezens, die met dit soort apparaten moesten worden ingetoomd. In de Koran zit dat trouwens anders: daar is het seksuele plezier van de vrouw belangrijker. Maar het is wel de man die voor dat genot moet zorgen.’

En ook vandaag de dag zijn er nog culturen waarin genot gewoon niet zo’n belangrijke rol speelt bij seks. In 2010 publiceerden de antropologen Barry en Bonnie Hewlett van Washington State University een onderzoek naar de seksuele gebruiken van een Afrikaans jager-verzamelaarsvolk, de Aka. De Hewletts hadden samen al meer dan tien jaar bij dit volk doorgebracht, en het was hen opgevallen dat ze heel open spraken over hun seksleven. Dat is nogal actief, naar westerse standaarden: volwassen Aka-koppels vrijen gemiddeld drie keer per nacht.

Plezier is echter niet hun voornaamste motief, concluderen de Hewletts nadat ze diepte-interviews hadden gedaan met tientallen volwassenen. Het hoofddoel van deze veelvuldige vrijages is voortplanting. ‘Het werk van de penis is om een kind te vinden’, zei een van de Aka-mannen. ‘Ik doe het nu vijf keer per nacht om een kind te vinden’, vertelde een andere man. ‘Als ik het niet vijf keer doe zal mijn vrouw ongelukkig worden, want zij wil snel kinderen.’ Dat wil niet zeggen dat seks niet lekker kan zijn, maar wel dat ze er anders tegenaan kijken. Ze hebben er zelfs een uitdrukking voor: ‘Bila na bongedi’, oftewel ‘lust is werk’. Seksuele handelingen die niet direct met voortplanting te maken hebben, zoals voorspel, masturbatie of homoseksualiteit, komen dan ook nagenoeg niet voor. Niet omdat de Aka zoiets afkeuren, benadrukken de Hewletts; de Aka zijn juist uitermate tolerant en vrijzinnig over seks. Ze zien van alles behalve geslachtsgemeenschap gewoon het nut niet in.

Op de vraag waarom seks zo heerlijk is, zijn veel verschillende antwoorden te geven. Omdat het mannenorgasme cruciaal was voor de voortplanting. Omdat in onze westerse cultuur aan genot een belangrijke rol toekent, waardoor wij in bed steeds meer gewoon zijn om op zo’n manier te vrijen dat beide partijen een hoogtepunt bereiken. En omdat zowel mannen als vrouwen zijn uitgerust met een indrukwekkend mooie anatomie, die opwinding, lust en orgasmes voor alle partijen mogelijk maakt. De masturberende meisjesfoetus had van dit alles geen weet. Die beleefde gewoon plezier aan haar eigen lijfje. Omdat het lekker is.

Dit artikel verscheen in KIJK 11/2012, en werd door lezers van KIJK in de top drie van beste coverartikelen van 2012 gestemd.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hyena’s, olifanten, paarden, apen, dolfijnen, parkieten, kanaries… de lijst met dieren die aan soloseks doen is lang. En de mens is daarop geen uitzondering. Maar waarom masturberen we eigenlijk? Heeft al dat gevinger en gesjor ook nog nut?

Het gevlekte hyenavrouwtje heeft een clitoris om jaloers op te zijn. Hij is namelijk zo lang, dat ze kan masturberen door zichzelf te likken. Het wilde steenbokmannetje kan iets vergelijkbaars met zijn wilde steenbokkenpenis. En dat doen ze dan ook met enige regelmaat. Logisch natuurlijk; zo’n kans laat je niet liggen. De rest moet zich behelpen met poot, hand of wat er verder zoal in de buurt te vinden is. Maar dat doen ze dat ook vol enthousiasme. Voor zover bekend zijn alle hogere diersoorten wel te porren voor een lekker potje masturberen. De mens is daarop geen uitzondering. Bijna alle mannen en zo’n tachtig procent van de vrouwen helpen zichzelf zo nu en dan een handje. De grote vraag is natuurlijk: waarom? Wat is het nut van masturberen? Het moet belangrijk zijn, want we beginnen er al vroeg in ons leven mee. Heel vroeg.

Foetus doet het ook
‘Ze maakte een strelende beweging, voornamelijk in de buurt van de clitoris’, schreef Giorgio Giorgi van de Universiteit van Genua, Italië. Het had het begin van een erotisch verhaal kunnen zijn. Ware het niet dat Meizner het had over een foetus van 32 weken die tijdens zwangerschapsecho wel iets heel bijzonders deed. ‘Deze lichte aanrakingen werden steeds herhaald en gingen gepaard met korte, schokkerige bewegingen van het bekken en de benen’, vervolgt Giorgi. ‘Tijdens de climax volgden er snelle spiersamentrekkingen over het hele lichaam. Daarna ontspande ze en ging ze rusten.’ Dat laat zien dat een meisje als voor de geboorte kan klaarkomen. Bij jongens lukt dat pas als ze ook sperma gaan produceren. Maar dat wil niet zeggen dat ze tot de puberteit wachter met aan zichzelf zitten. In 1987 zag de arts Israel Meizner hoe een anonieme jongetjesfoetus een erectie had en daarna ook ‘masturbatie-achtige bewegingen’ maakte. En dat is nog maar het begin. De meeste kinderen blijven masturberen. Wat maakt het zo belangrijk dat we er al voor onze geboorte mee beginnen?

Oefening baart kunst
De oudste theorie is dat soloseks ons voorbereid op een goed en bevredigend volwassen seksleven. Wie van kind af aan zijn lichaam leert kennen door er zelf aan te zitten, geniet later meer van de ‘echte seks’. Dat is belangrijk, omdat je aan een vrouw niet kunt zien wanneer ze vruchtbaar is; in tegenstelling tot bijvoorbeeld de apin, wiens billen opzwellen als de tijd rijp is. De beste manier voor mensen om toch zwanger te worden is dan door lekker veel seks te hebben. En daar gaat iedereen natuurlijk veel sneller mee akkoord als de seks prettig is. Een positieve houding ten opzichte van masturbatie helpt daar bij, ontdekten Paul Abramson en collega’s (University of California, Los Angeles) al dertig jaar geleden. Abramson nodigde een groep mannen en vrouwen uit om mee te doen aan een wat merkwaardig experiment. De deelnemers gingen mee naar een kamertje, waarin een gordijn hing. Achter dat gordijn mochten de vrouwen en mannen zich uitkleden (‘Deelnemers werd toegestaan een licht shirt en sokken aan te houden’, meldt Abramson geruststellend). Door een gat in het gordijn ‘keek’ een thermograaf hoe warm de geslachtsdelen van de deelnemers waren. Daarna kregen ze een erotisch verhaal over seks of gruwelijk verhaal over walvissenvangst te lezen. Tot slot kregen de deelnemers een korte vragenlijst voorgeschoteld met onder andere de vraag hoe ze dachten over masturbatie. Wat bleek? Vrouwen die positief stonden tegenover zelfbevrediging, raakten meer opgewonden. En wie goed opgewonden raakt, heeft meer seks en dus meer kans om zwanger te worden. Abramson & co vonden geen bewijs dat masturbatie mannen ook helpt met hun volwassen seksleven. Maar dat wil niet zeggen dat mannen zich voor niks aftrekken…

Man loost oud zaad
Een regelmatige zaadlozing doet wonderen voor de spermakwaliteit. Dit beweren biologen Robin Baker en Mark Bellis van de University of Manchester. Het zit zo. Mannen produceren voortdurend vers zaad. Dat zaad blijft zo’n zeven dagen bewaard in de testikels. De omstandigheden zijn daar niet optimaal; het is er nogal warm, waardoor zaad van een week oud beduidend minder fris en zwemgraag is dan vers sperma. Daarom is het een goed idee om er af en toe eigenhandig wat oude jongens uit te gooien. Zo stuur je als het er echt om draait alleen de beste, jongste zwemmers richting baarmoeder. Maar die strategie is ook riskant. Want in totaal heeft een man die zichzelf bevredigt minder zaadcellen beschikbaar. Kan dat kwaad? Alleen als mannen die een paar dagen voor de seks nog handwerken ook echt minder zaadcellen ín de vrouw terecht laten komen. En dat kun je zien aan de flowback, de ‘mix van zaadvloeistof, zaadcellen, vrouwelijke afscheidingen en vrouwelijk weefsel’ die uit een vagina loopt na de seks. Een stel vrouwen (wier man twee à drie dagen daarvoor had gemastubeerd) vingen hun flowback op door na het vrijen boven een glazen beker te hurken. ‘Wanneer de flowback bijna klaar is om naar buiten te komen, kan dit bespoedigd worden door bijvoorbeeld te kuchen’, gaven Baker en Bellis nog als tip. Dankzij dit geklieder kwamen Bellis en Baker te weten dat het voor de hoeveelheid zaadcellen ín de vrouw niet uitmaakt of de man masturbeert of niet. Maar de spermakwaliteit van de soloseksende man is wel beter. Of althans, zo zat het bij de dertien stelletjes die meededen aan dit onderzoek. Sinds Bellis en Baker heeft gek genoeg niemand meer zoiets gedaan. Dertien stelletjes is bovendien best weinig. Om die reden vragen sommige collega-biologen zich af of de spermakwaliteitstheorie wel afdoende bewezen is.

Fantasie maakt climax
Er is dus extra bewijs nodig. Het zou bijvoorbeeld helpen als ook dieren regelmatig zouden masturberen om van hun oude zaad af te komen. Maar dat is niet het geval, schrijft psycholoog Jesse Bering van de Queens University in Belfast. Hoewel de meeste dieren graag en vaak aan zichzelf zitten, soloseksen maar heel weinig soorten lang genoeg door om er ook een orgasme en dus een zaadlozing aan over te houden. Neem de rode colobusaap. Hoewel een onderzoeker deze aap maar liefst 9500 uur lang observeerde, zag ze het maar vijf keer gebeuren dat een mannetje zich aftrok totdat hij ejaculeerde. Als regelmatig klaarkomen zo voordelig is voor je kansen om een vrouwtje zwanger te maken, waarom gebruikten deze apen die mogelijkheid dan niet? Er moet meer aan de hand zijn dan de theorie van Baker en Bellis doet vermoeden. En Bering heeft wel een idee. Volgens hem masturberen mensenmannen niet zozeer vanwege hun spermakwaliteit, maar vanwege de vermogens van de menselijke geest. Ons brein kan de meest opwindende beelden oproepen om ons te helpen ons hoogtepunt te bereiken. ‘Probeer maar eens succesvol, totdat je klaarkomt, te masturberen zonder een of ander erotisch beeld voor je geestesoog te laten verschijnen. Maak in plaats daarvan je geest helemaal leeg en denk aan, weet ik veel, een enorm blanco doek in een kunstgalerie. Hoe ging dat? Zie je de onmogelijkheid ervan?’ De reden dat mensen wel een orgasme krijgen van aftrekken of vingeren zit hem in onze fantasie. Apen (en kanaries en paarden en dolfijnen en …) zouden misschien wel willen, maar ze hebben er de verbeeldingskracht niet voor.

Slagroom op je toetje
Masturbatie is dus net zoiets als chocola of een koud biertje: wanneer je ontdekt dat je het wilt, blijf je eraan denken totdat het verlangen is bevredigd. Je moet het gewoon hebben. En vervolgens word je door je brein beloond. Pilsje of orgasme, als je krijgt wat je wilt, komen er in je brein allerlei prettige stofjes vrij. Neem prolactine. Dit stofje is zowel na masturbatie als na ‘echte’ seks in je hersenen te vinden. Je krijgt er een heerlijk gevoel van. Het is wel zo dat er bij een seksueel duet vier keer zoveel vrijkomt dan bij een solo. Maar laten we eerlijk zijn: iets dat vier keer minder lekker is dan seks, is nog steeds ontzettend lekker. En mensen zijn nu eenmaal geëvolueerd om genot na te jagen. Daarom eten we chocola tot we er dik van worden. En daarom masturberen we van jongs af aan veel vaker dan nodig zou zijn als het alleen ging om voorbereiding op ons latere seksleven of om oud sperma kwijt te raken. We doen gewoon wat lekker is. Dat zelfbevrediging de kans op zwangerschap misschien wat groter maakt, is slagroom op het toetje.

Bronnen:
Met de hand, Mels van Driel, Uitgeverij De Arbeiderspers (2010).

Bonk, Mary Roach, Canongate (2008). NB: Dit boek verscheen in voorjaar 2011 in de Nederlandse vertaling als Wip, Mary Roach, Maven Publishing (2011).

‘One Reason Why Humans Are Special’, Scientific American Blogs, Jesse Bering, 2010.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.