dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Op mijn feministische neus staat een witte middenklassebril. Daar herinnerde publicist Nadia Ezzeroili me afgelopen zaterdag tamelijk hardhandig aan. Ze verweet me betutteling en liet weten dat ze het absoluut beu is om binnen het feminisme te moeten vechten tegen witte vrouwen die reddingsvesten en schouderklopjes uitdelen aan vrouwen van kleur.

Het was niet de eerste keer dat ik dit verwijt hoorde. Zo ben ik regelmatig bij feministische debatten waar louter witte middenklasse-onderwerpen op het menu staan. Na afloop van zo’n debat, afgelopen zomer bij de Internationale Socialisten, schreven Hodan Warsame en Chandra Frank van Redmond Amsterdam en Nella van den Brandt van de Universiteit van Gent een blog waarin ze de besproken onderwerpen bekritiseerden. ‘Seksisme staat voor vele vrouwen niet op zichzelf, maar wordt gekruist door racisme’, zeiden ze. En: ‘spreken over de problematiek van de loonkloof is niet relevant voor werkloze vrouwen, het onderwerp zorg-arbeidverdeling gaat niet over het leven van alleenstaande moeders, en het idee van een wettelijk kader van gelijkheid en bescherming gaat al helemaal niet op voor ongedocumenteerde vrouwen.’

Doordat hier in het debat aan voorbij was gegaan was het feminisme gereduceerd geraakt tot ‘een te beperkte agenda gericht op de behoeften en ervaringen van de meest geprivilegieerde, zichtbare vrouwen.’

Deze vier vrouwen hebben gelijk. Veel witte feministen (mijzelf soms incluis) hebben de onhebbelijkheid om met de beste bedoelingen te doen alsof hun ervaringen voor alle vrouwen gelden. Vorige week schreef journalist Laurie Penny een stuk in de New Statesman over hoe kort haar hebben voor vrouwen een politiek statement is. Je verzet je er immers mee tegen de eis van ‘het patriarchaat’ om je stinkende best te doen om zo mooi en sexy mogelijk te zijn, ter behaging van de man.

Ik herkende me in Penny’s verhaal, maar andere vrouwen niet. Schrijfster Flavia Dzodan merkte op twitter op dat voor vrouwen van kleur haarlengte juist het tegenovergestelde kan betekenen. Hun haar is van nature vaak zwart en ruig krullend of kroezend – iets dat vooral opvalt als het lang is. Je haar lang dragen is daarmee niet een manier om patriarchale heerschappen visueel te plezieren, maar om je eigen ontembaarheid en trots en maling aan de witte norm te laten zien. Dzodan, en velen met haar, ergerden zich eraan dat Penny in haar artikel over hét haar van dé vrouw nog geen twee zinnen had gewijd aan dit etnische verschil.

Dat getuigt niet bepaald van ‘inclusief feminisme’ – om Ezzeroili te citeren. Bovendien doet een journalist haar lezers er geen plezier mee, want een kleurrijk perspectief toevoegen is meer dan een obligaat momentje van politiek correctheid. Het kan zeer waardevolle inzichten opleveren.

Zo las ik in het boek ‘The politics of passion’ van antropologieprofessor Gloria Wekker dat het in de Creoolse arbeidersklasse in Suriname niet ongebruikelijk is dat kinderen worden opgevoed door iemand anders dan hun biologische moeder. Ze worden vrij gemakkelijk ‘weggegeven’ aan bijvoorbeeld een zus die zelf kinderloos is. Wie Wekkers beschrijving van de liefde en toewijding van deze niet-biologische moeders leest kan er niet aan twijfelen dat de kinderen hier niet onder lijden. Maar juist dát zet interessante vraagtekens bij de enorme waarde die witte westerlingen aan het genetisch moederschap toekennen. Wetenschappers, jeugdzorg, familierechters die omgangsregelingen bepalen: allemaal nemen ze impliciet aan dat een kind het beste opgroeit bij de biologische moeder. Een kijkje in een andere culturele keuken daagt dat dogma uit.

Soms is zo’n perspectiefwisseling zelfs broodnodig. Neem het debat over hoe moeilijk jongens het hebben in het onderwijs. Wanneer wordt geklaagd dat onze knullen van al die juffen niet als ‘echte mannen-in-spé’ mogen rouwdouwen, bedoelt men – eveneens impliciet – vrijwel altijd witte jongens. Zoals ik eerder deze maand in Vonk schreef: niemand zegt ooit van Nederlands-Marokkaanse jongens dat ze de vrijheid moeten krijgen om eens lekker wat drukker en stoerder te zijn in de klas. Terwijl allochtone jongens het op school het lastigst hebben, is het hele debat geframed rond de onderdrukte mannelijkheid van witte jongens. Toch een tikkie vreemd.

Het is opvallend hoezeer gender en etniciteit vervlochten zijn, en tot welke aannames en ongelijkheid dat leidt – allemaal zaken die pas echt opvallen zodra je langs de randjes van de witte middenklassebril gluurt. En dan niet om te betuttelen, maar uit een honger naar nieuwe inzichten en wijsheid. Een honger die ik altijd heb.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Mag je als arts iemand van een andere sekse onderzoeken? Die vraag stond afgelopen zaterdag op het workshopprogramma van de Vrije Universiteit, die een multiculturele vrouwendag voor geneeskundestudentes en hun familie organiseerde. Dat onderwerp had de VU niet zelf bedacht. Uit de bijbehorende folder blijkt dit deze kwestie al pre-vrouwendag leefde onder moslimstudentes. Iemand met verstand van medische ethiek en islam kwam het dilemma met de aanwezigen bespreken.

‘Meer dan triest’, noemde de PVV het in de Kamervragen die ze hierover stelden. Als het aan hen ligt beloven de ministers van dienst dat er geen cent belastinggeld meer wordt verspild aan ‘multiculprojecten’ als workshops over ‘islamitische sekse-apartheid binnen de geneeskunde’. Grote woorden voor het simpelweg bespreken van een vraag van een stel jonge vrouwen.

Bij GeenStijl haalden ze het feminisme erbij. Aletta Jacobs rolt om in haar graf, schreven ze, want zo’n vraag mag helemaal nooit gesteld worden aan een medische faculteit, ‘en als dat iemand niet bevalt dan creperen ze maar.’ Blijkbaar vindt GeenStijl dat de wereld qua feminisme beter af is als we moslima’s de mond snoeren over hun dilemma’s.

Ik waag dat te betwijfelen. Het lijkt me uitstekend om tijdens de opleiding aandacht te besteden aan een zo veelkleurig mogelijk palet aan ethische ingewikkeldheden. Of je je werk als arts goed kunt uitvoeren zonder iemand van de andere sekse te onderzoeken is een tweede, maar spreken over dit soort eventuele apen en beren lijkt me geen probleem. De VU zal vast ook zorgen dat gelovige artsen-in-spé kunnen praten over gewetensbezwaren bij euthanasie en abortus. Het kan me ontgaan zijn, maar ik geloof niet dat het agenderen van dit dilemma – waarin vooral christenen het debatstechnische voortouw nemen – heeft geleid tot verontwaardigde Kamervragen. Sterker nog: we vinden dit heel normaal.

En daar zit hem de crux. In onze samenleving worden de acties, woorden en vragen van moslims door een luidruchtige groep roeptoeters voortdurend langs een andere meetlat gelegd dan die van andere groepen. Zo leidde het feit dat de VU een islamitische gebedsruimte heeft waar mannen en vrouwen apart bidden tot verontwaardiging, maar geen stofje waaide op toen in het Volkskrant Magazine stond dat de hippe evangelische City Life Church op sekse segregeert. (De kerk organiseert mannenavonden waarin gepraat wordt over werk en ambitie; op de vrouwenavonden gaat het tot mijn onmetelijke treurnis om nagels lakken en kapsels maken.)

Nog zoiets: als bij zo’n gebedsruimte een plek is waar vrouwen en mannen zich gescheiden kunnen wassen is dat een probleem, maar apart toiletteren vinden we niet alleen gewoon, maar zelfs een onvervreemdbaar recht. Als er ladies night en men’s night is in de plaatselijke bioscoop, mag ik in al mijn piemelloosheid niet naar de laatste actiefilm. Dit noemen we ‘een gezellig avondje uit’. Maar als moslims aan de Balie vragen of er tijdens een islamdebat kan worden geregeld dan mannen en vrouwen desgewenst gescheiden van elkaar kunnen plaatsnemen, is dat ‘buigen voor moslimdwang’ en schrijft publicist Joost Niemöller over ‘apartheid’ en ‘dictatuur’.

De immer eloquente Niemöller is ook degene die fier op de bres springt voor verkrachte vrouwen – mits hij op basis van smoezelige statistiek vermoedt dat de daders moslimmannen zijn. Dan heet het dat in Zweden ‘moslims massaal westerse vrouwen verkrachten’, terwijl ‘wij zwijgen’ en ‘de islam dat toestaat’. Geen woord rept hij over, zeg, de arme vrouwen die in het voornamelijk boeddhistische Birma door soldaten worden verkracht. Bij de PVV hebben ze trouwens vergelijkbare mores. Op hun website valt het woord ‘vrouwenrechten’ alleen in de context van islamkritiek.

De mensen die deze aparte moslimmeetlat in stand houden, verwijten me bijna dagelijks dat ik onvoldoende aan islamkritiek doe. Mijn geschrijf over het alledaagse seksisme van ladies nights en nagellakavondjes vinden ze gezeur, maar als ik zou zeggen dat ‘de islam’ heel slecht is voor vrouwen zou ik me acuut tot het ware feminisme bekeerd weten. Mijn insteek – alle soorten seksisme en vrouwenhaat even kut vinden, ongeacht de achtergrond ervan – is niet eens bij benadering goed genoeg.

Andere feministisch geïnclineerde vrouwen vergaat het net zo, blijkt uit een stuk van journalist Laurie Penny in The Guardian. Het lijkt erop, overweegt ze, dat deze islamonvriendelijke lieden proberen de aandacht af te leiden van het structurele seksisme in de westerse cultuur door te zeggen dat het in andere culturen nóg slechter is. Alsof de manier waarop ‘wij’ aan sekse-apartheid doen per definitie ongevaarlijk en knuffelbaar is, en ‘hun’ manier onvermijdelijk getuigt van boosaardige vrouwenhaat.

Maar dat is geen feminisme. Dat is het opstoken van een multicultureel conflict om maar niet in de spiegel te hoeven kijken.

Deze column stond (in iets ingekorte vorm) op 17 januari 2014 in de Volkskrant.

 

 

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het was een rare Barbie. Met digitale beeldbewerking was de gewoonlijk nogal anorexische modepop voorzien van een flinke buik, stevige dijen en maar liefst twee onderkinnen. De vraag, op Facebook: zouden speelgoedfabrikanten zo’n Barbie moeten maken?

Absoluut niet, zeiden sommigen; obesitas is ongezond en moet worden tegengegaan, en dit riekt naar de goedkeuring of zelfs promotie ervan. Wat een flauwekul, reageerden anderen; alsof Barbie zelf het toonbeeld van ultieme fitheid is. Haar taille is veel te smal; was ze van vlees en bloed geweest, dan had haar buikholte geen ruimte kunnen bieden aan al haar organen. Haar voeten zijn zo klein dat ze niet had kunnen staan en als aap op handen en voeten had moeten lopen. Als dat ons idee van een normale pop is, dan kan een dikkere versie niet snel genoeg in productie genomen worden. Bovendien: echte lichamen komen ook in allerlei vormen en maten, dus waarom Barbie niet?

Net onder de oppervlakte van deze Facebook-discussie ligt een lastiger kwestie. Namelijk: hoe benader je overgewicht in een wereld waarin een aanzienlijk deel of zelfs een meerderheid van de mensen te dik is? Als een afwijking, iets slechts, dat vermeden moet worden? Of als diversiteitsissue: mensen zijn nu eenmaal verschillend, en dat is oké?

Het is een dilemma dat zelden als zodanig herkend wordt. Een zaak van conflicterende waarden, vooral voor de jonge doelgroep van al dan niet dubbelkinnige Barbies. Aan de ene kant leren we kinderen graag om van zichzelf te houden, omdat ze goed zijn precies zoals ze zijn. Aan de andere kant: dikke kinderen zien we het liefst dun. Die moeten dus juist niet zichzelf zijn.

Beide boodschappen doorgeven kan niet. Zelfliefde vereist zelfacceptatie, terwijl de wens om overtollige kilo’s te bevechten het tegenovergestelde vraagt: een geïnternaliseerde ontevredenheid, als brandstof voor een immer ronkende wens om jezelf te veranderen.

Momenteel kiest onze samenleving bijna blind voor de ontevredenheid. De medische schrik rondom overgewicht zit er flink in, en in een reflex is begonnen met allerlei projecten om kinderen hiervoor te behoeden. Op de kleuterschool zingen kinderen liedjes als ‘hap hap hap, slik slik slik, eet je niet teveel, anders word je veel te dik’. In voorlichting wordt overgewicht afgekeurd en slankheid onder het mom van een ‘gezonde leefstijl’ als ideaal neergezet. Dat die voorlichting in de regel volstrekt ineffectief is, leidt slechts zelden tot kritiek of zelfs maar verbazing. Zo reageerde werkelijk niemand verrast toen vorige week bleek dat een poging om crèchekinderen water te laten drinken in plaats van suikerrijk vruchtensap jammerlijk was mislukt. Treurige conclusie is dat voorlichters met lege handen staan, overgewicht bijna altijd chronisch is, en dat ondanks alle moeite mollige kinderen meestal dikke volwassenen worden.

Ondertussen tiert de stigmatisering van zwaarlijvigen welig, mede aangemoedigd door die voorlichtingstechnische nadruk op het wegwerken van de kilo’s. Afkeer van vetzucht is zo gewoon geworden dat het nauwelijks meer opvalt. Afgelopen zaterdag nog verwees Bert Wagendorp in zijn column terloops naar zwaarlijvigen als ‘vet mormel’. Een mormel is volgens de Van Dale een ‘lelijk schepsel, m.n. lelijke hond’.

De gevolgen zijn het pijnlijkst voor kinderen. Overgewichtstigmatisering maakt dat zware kinderen minder zelfvertrouwen hebben en vaker gepest worden. Normaal gesproken helpen we zulke kinderen in kanjertrainingen en dergelijke juist aan extra zelfliefde; alles wat ze helpt om sterker in hun schoenen te staan. Zo niet bij vetzuchtige kinderen. Op de website van het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt een alinea over minder eigenwaarde bij en pesten van kinderen met overgewicht direct gevolgd door leefstijladviezen, onder het kopje ‘De knop om?’. De impliciete boodschap: als je je rot voelt of gepest wordt omdat je dik bent, is dat jouw verantwoordelijkheid. Los het maar op door dun te worden.

Dit moet beter kunnen. We kunnen misschien niet voorkomen dat obesitas gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, maar die maatschappelijke aangemoedigde zelfhaat, daar kunnen we vanaf. Het voorlichtingsroer moet radicaal om. We moeten kinderen leren dat je jezelf kunt accepteren en liefhebben, ongeacht je omvang. Dat je geen vet mormel bent, maar mooi en waardevol, ook als je dik bent.

Dat geldt ook voor volwassenen. Ik stel een alternatief nieuwsjaarsvoornemen voor: deze keer gaan we niet alweer op dieet, maar gaan we van onszelf houden. Onvoorwaardelijk, dus ook van de rolletjes en de kwabjes. Als we niet dun kunnen zijn, dan maar gelukkig.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik ben gek op revoluties. Mijn hart gaat sneller kloppen bij het zien van mensenmassa’s op belangrijke pleinen. Zoals nu in Kiev. Ik lees dat er gebouwen bezet worden, er eten wordt uitgedeeld, dat er zelfs ‘s nachts nog overal mensen en barricades zijn. De opwinding ervan doet me denken aan Arabische lentes, aan de val van de muur, Boris Jeltsin op een tank, de opgeheven armen van een pas vrijgelaten Nelson Mandela. Verwachtingsvolle eendracht, beloofde vrijheid, gecondenseerde hoop. Ik houd ervan.

De levensduur van dit gevoel is gemiddeld drie dagen. Daarna pakt mijn innerlijke cynicus mijn innerlijke romanticus altijd weer genadeloos bij de kladden. Want wat is een revolutie nou helemaal? Meestal is het niet meer dan een bocht in de weg van A naar B. De route verandert, maar je rijdt nog steeds auto, en ook de kuilen in de weg en de tegenliggers blijven goeddeels hetzelfde. Dingen die er echt toe doen, de fundamentele koerswijzigingen, die kosten tijd. Revolutieliefde komt maar al te vaak voort uit een klassieke denkfout: de neiging om vooral aandacht te hebben voor dat was nieuw is, wat schokt, wat plotseling gebeurt, en het verwaarlozen van de dingen die traag en bijna onzichtbaar aan de hand zijn.

Kranten zijn van oudsher pleisterplaatsen van deze denkfout. Jaren geleden constateerde psycholoog Paul Slovic al dat kranten drie keer vaker schrijven over spectaculaire zaken als moord, tornado’s, grote branden en ongelukken dan over bijvoorbeeld huis-, tuin- en keukenziektes, ook al eisen die ziektes honderd keer meer levens dan al deze catastrofes samen. Niet dat lezers dit erg vinden, want ook zij dichtten te grote magere-hein-kansen toe aan dingen waar je heel acuut en onverwacht aan doodgaat, en onderschatten de overlijdensrisico’s van zaken die nogal gewoontjes zijn, zoals diabetes.

Dat is evolutionair gezien natuurlijk ook wel logisch: als je een tornado ziet, is het reuze praktisch als alle alarmbellen afgaan, in verband met hard wegrennen en dergelijke. Mensen met geweren of grote branden idem dito. Bij suikerziekte daarentegen is vechten of vluchten tamelijk zinloos, dus houdt ons waarschuwingssysteem terecht zijn snater.

Problematisch wordt het wanneer er heel langzaam iets belangrijks gebeurt dat eigenlijk wel om radicaal ingrijpen vraagt, maar toch de gemoederen niet weet te verhitten. Bijvoorbeeld wanneer de aarde in slakkengang steeds warmer wordt. Daar zouden we op termijn best collectief van naar de ratsmodee kunnen gaan, wat op zich een goede reden is voor actie, ware het niet dat het gevoelsmatig allemaal niet zo deert.

Om die emotionele lacune te dichten, proberen sommigen per olifantenpaadje een trage ontwikkeling iets van urgentie mee te geven. Een mooi voorbeeld stond gisteren op de voorpagina van deze krant: ‘De groene revolutie komt uit het Noorden’. Mijn romantische hart maakte het bekende sprongetje, want dat klonk alsof er onmiddellijk iets groots te gebeuren stond, maar al snel bleek dat het artikel ging over hoe de Denen hun energievoorziening hebben verduurzaamd door heel onrevolutionair gewoon drie decennia lang een stabiel groen beleid te voeren. ‘We hebben iets bedacht en dat volgehouden’, zei de bijbehorende minister. Dat is uitermate verstandig, noodzakelijk zelfs, maar het zorgt niet voor een acute kriebel in de buikregio.

Een verwante strategie is om onze gevoelsmatig ingebakken catastrofe-alarmbel te luiden door deze te koppelen aan een langzaam sluipgevaar. Op de klimaattop in Warschau probeerden bezorgde afgevaardigden de supertyfoon in de Filippijnen tot icoon van de opwarmende aarde te maken, in de hoop dat het aanzien van minderjarige stormdoden de heren en dames beleidsmakers zou aanzetten tot effectiever klimaatbeleid. Geen gek idee, ware het niet dat allerlei fuifnummers meteen kwamen melden dat een statistisch verband tussen opgewarmd, klimaatveranderd zeewater enerzijds en harder waaiende orkanen anderzijds nog helemaal niet is aangetoond. Ze hebben gelijk natuurlijk, en het moet beslist gezegd worden, maar ik vind het ook jammer: alweer geen klimaatrevolutie.

Ach, stel je niet aan, zegt mijn interne cynicus dan, zo erg is dat nou ook weer niet. Kijk maar naar de passie die je in 2006 voelde voor Al Gore’s Inconvenient Truth: over revolutie-als-slechts-een-bocht-in-de-weg-maar-we-zitten-nog-steeds-in-de-auto gesproken. Vergeet de revolutie. De echte klus begint pas daarna: na de passie, na de schok, na het plein, na de ramp. De Denen hebben goed begrepen hoe dat je dat doet: je verzint iets verstandigs, en blijft daarbij. Dat is niet spectaculair. Het is niet romantisch. Het voelt nergens naar. Maar het werkt wel.

 

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als het puur over wetenschap zou gaan, dan was het een gemakkelijke beslissing geweest. Nee, je moet een jongen niet besnijden als daar geen medische noodzaak toe is. De voorhuid is een nuttig stukje vel, dat beter gewoon op zijn plek blijft. Daar beschermt het de uiterst gevoelige eikel tegen schurende zaken als luiers en onderbroeken, en zorgt ervoor dat de man in kwestie goed kan blijven plassen en vrijen. Zonder voorhuid krijgt tot twintig procent van de mannen een dichtgeslibde plasbuis en heeft elf procent moeite met klaarkomen. Bovendien loopt besnijden soms helemaal verkeerd af. Naar schatting overlijden in de Verenigde Staten elk jaar honderd kinderen aan dit ritueel. De Nederlandse artsenfederatie KNMG raad het zomaar-besnijden van jongetjes dan ook af.

Maar het besnijdenisdebat gaat niet alleen over wetenschap. Het gaat ook over geloof. Geloof in medische mythes, zoals dat een besnijdenis urineweginfecties bij jongens zou tegengaan (klopt, maar het verwijderen van de voorhuid levert twee keer zoveel infecties op als er voorkomen worden) en dat een HIV-infectie minder gemakkelijk wordt overgedragen door een besneden schwans (klopt waarschijnlijk niet, en zelfs als, dan is een condoom gebruiken stukken effectiever en goedkoper).

En geloof in God, die volgens de Heilige Boeken Abraham verzocht zijn voorhuid te verwijderen. Om precies te zijn zei Hij: ‘Gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u.’ Vooral joden en moslims voelen zich jaarlijks zo’n 13 miljoen keer geroepen om dit gebod tot uitvoer te brengen op hun al dan niet pasgeboren zoon. Dat is uitermate belangrijk, zo legde de streng gelovige joodse advocaat en traditioneel thuisbesnijder Herman Loonstein uit in Brandpunt, afgelopen maart. Als je het een cijfer zou geven krijgt een keppeltje dragen een één, koosjer eten een zes, maar besnijdenis krijgt een tien.

En dat maakt het ingewikkeld. Want de moeite die Nederlandse artsen hebben met medisch onnodige besnijdenis staat op gespannen voet met deze fel beleden vrijheid van godsdienst. Veel Westerse lieden vinden het in al hun tolerantie ingewikkeld om van die vrijheid wat af te snoepen. Zo ontdekte ook mensenrechtenactiviste Leila Hussein, toen ze de straat op ging met een petitie vóór die andere vorm van kinderbesnijdenis: die van meisjes. In de lichtste vorm worden ze daarbij in de clitoris geprikt, in de zwaarste vorm wordt met een scherp stukje glas de clitoris weggesneden en de vagina op een piepklein gaatje voor menstruatiebloed na dichtgenaaid. De enorme verminking die dat oplevert kunt u zelf nagaan door in Google Afbeeldingen op ‘female genital mutilation’ te zoeken. Ik vergeef het u als u dat niet doet.

Terug naar Hussein. Die liep dus door de Londense straten, en vroeg mensen om een petitie te tekenen vóór vrouwenbesnijdenis, om zo ‘te helpen haar cultuur, tradities en rechten te beschermen’. Binnen een half uur had ze 19 handtekeningen verzameld. Slechts één persoon had geweigerd te tekenen.

Op zich ben ik altijd heel blij als mensen anderen hun cultuur, geloof en tradities gunnen. Ik denk dat het belangrijk is dat we onze collectieve neuzen niet teveel in zaken steken die ons niet aangaan. Maar hier zit een grens aan, en die grens bereik je ruimschoots als je met een stukje glas de geslachtsdelen van een meisje te lijf gaat. Vandaar dat vrouwenbesnijdenis in veel landen, waaronder Nederland, terecht ontzettend verboden is.

Rest de vraag waarom we die stap voor jongensbesnijdenis niet zetten. Ja, de gevolgen zijn gemiddeld genomen minder erg. Maar dat zijn groepsstatistieken, en daar heeft de individuele babypenis niets aan. Bovendien: dit zou een principepunt moeten zijn, geen wedstrijdje in schadelijkheid, schreef politicoloog Rebecca Steinfeld op theconversation.com. En het principe is hetzelfde: je grijpt drastisch en onherstelbaar in in de onderste regionen van een kind dat hierin geen keuze krijgt. Dit wel strafbaar stellen voor meisjes maar niet voor jongens riekt naar dubbele moraal. Alsof meisjes (als zwak geslacht) meer recht hebben op de bescherming der wet en de jongens dat (als stoere kerels in wording) niet nodig hebben. Ongeëmancipeerde kullebul, zegt Steinfeld, en daarom verklaart ze jongensbesnijdenis tot feministisch issue. Een prima standpunt, denk ik. Als wetenschap en geloof met elkaar in de clinch liggen, laat het recht op gelijke behandeling dan de doorslag geven.

 

Foto: FreeImages.com/Csaba Magdo (stockphoto, posed by model)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Soms voel ik me net een ruimtewezen. Dan raak ik een beetje losgezongen van de wereld om me heen. Alsof de maatschappij een natuurfilm is, waarin een grappige maar verder niet aan mij gerelateerde diersoort genaamd homo sapiens de hoofdrol speelt, en ik ben David Attenborough die het geheel beschouwd en van commentaar voorziet. ‘Op de dansvloer probeert het vrouwtje het mannetje te verleiden door haar achterwerk ritmisch tegen zijn onderlichaam te bewegen. Het mannetje raakt zichtbaar opgewonden, en even later zonderen ze zich af van de kudde om langdurig te paren in zijn hol.’ Zoiets.

In deze Attenborough-modus leek de manier waarop we met seks omgaan deze week ineens bijzonder merkwaardig. Natuurfilmig bekeken zou je zeggen: seks is gewoon gedrag, zoals al het andere gedrag. Je kunt als je ‘s avonds thuiskomt van je werk een wijntje drinken, het journaal kijken, masturberen of je postzegelverzameling opnieuw indelen. Net wat je leuk vindt. Je zou zelfs met Rob Trip in de achtergrond al zelfbevlekkend kunnen filateleren, als dat je ding is. (Tegelijkertijd wijn drinken raad ik overigens om praktische redenen af.)

Maar om de een of andere reden is seks niet gewoon één van de dingen die homo sapiens weleens doen. Zo terloops als twee leeuwen een potje vrijen in het hoge gras, zo moeilijk doet onze soort erover. We omgeven seks met allerlei verwarrende en tegenstrijdige emoties als schaamte, liefde, paniek, genot, afkeuring, noodzaak. Het is een van de meest moreel beladen zaken die een mens kan doen op een dag.

Neem bijvoorbeeld het opiniestuk over de treurnis van de raamprostitutie, afgelopen dinsdag in deze krant. De prostituees in kwestie stonden ‘in hun naakte kwetsbaarheid’ in ‘de vleescarrousel’. Er was sprake van vernedering van vrouwen, van minderwaardigheid, van een rauwe werkelijkheid. Woorden die een moreel oordeel impliceren, niet alleen over de onfrisse mensenhandeltechnische kanten van de raamprostitutie, maar ook over het blote vrouwenlijf en de seks die daarmee te hebben is.

Zulke woorden worden zelden gebruikt bij kritiek op andere vormen van dwangarbeid. In het boek ‘Bitter avontuur’ schrijft Renate van der Zee over vrouwen die voor een hongerloon van soms maar enkele tientjes per maand tot wel twaalf uur per dag champignons moesten plukken. En ik dacht: waarom lijkt dat, ondanks alles, toch minder erg? Waarom concludeert niemand dat de champignonkweekbusiness ‘geen Hollands kroonjuweel’ is?

Nog een ruimtewezenvraag: doet een sekswerker die haar vagina helemaal uit eigen keus verhuurt echt iets intrinsiek anders dan, zeg, een huisschilder die zijn kwastvaste hand voor geld ter beschikking stelt aan iemand met een onprettig gekleurde muur? Beiden verkopen een deel van hun lichaam. Waarom is verven voor geld zover normaler dan neuken voor geld?

We Attenboroughen nog even verder. De VVD wil chatten met erotische bedoelingen met kinderen strafbaar stellen. ‘Het is voor een minderjarige vrij onterend om met seksueel getinte berichtjes te worden geconfronteerd’, zei Kamerlid Foort van Oosten. ‘En het is ook gewoon smerig. Ik vind dat we dit niet moeten tolereren.’ De woordkeuze verraad ook hier dat ongewenste seks anders is dan het overige leed waartegen we ons nageslacht willen beschermen. Kindermishandeling, bijvoorbeeld: ook heel erg, maar zelden noemt iemand het onterend of smerig.

Nog zoiets: de rel rondom dokter Corrie. Zo’n 8000 ouders namen er hevig aanstoot aan dat zij in het Schooltv Weekjournaal iets meldt over seks. Deze ouders vonden dat niet de taak van school of publieke omroep, en ze deed het ook nog niet goed. Er waren ook leerkrachten ontevree, want die wilden graag zelf bepalen wanneer ze het over De Seks gingen hebben.

Ik keek een aflevering van het gewraakte Weekjournaal. De orkaan op de Filipijnen kwam aan bod, net als zelfrijdende auto’s, het verschijnen van het eerste balzakhaar, het neppe t-rex-skelet op het station van Leiden. Allemaal onderwerpen waar je het in principe als ouder of leraar al dan niet over kunt willen hebben met kinderen. Maar, Attenboroughde ik, er is geen fundamenteel verschil tussen uitleggen hoe een orkaan werkt en hoe het jongenspiemel verandert in de puberteit. Zoals een meisje op het NOS-journaal zei: ‘Nu zie je dat seks ook gewoon iets normaals is.’

Dat is het precies, dacht ik. Gewoon normaal. Zij heeft het wel begrepen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.