dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het besloop ons, de afgelopen weken. Een gedachtegoed dat niet normaal mag zijn, werd elke dag iets gewoner. Een verwerpelijk idee kwam stilletjes door onze maatschappelijke achterdeur naar binnen, ook al bedoelde natuurlijk niemand het zo.

Het begon misschien hier: bij de vaststelling hoe fijn het was dat er aan het coronavirus zelden jonge en gezonde mensen sterven. Zoals Maarten Keulemans schreef, eind februari: ‘De ziekte die we inmiddels covid-19 moeten noemen, ‘oogst’ vooral de al verzwakten. En al doet ze dat wreed en zonder genade, dat is een geluk bij een ongeluk.’ Maarten kennende was het troostend bedoeld. Hij voegde toe dat men maatregelen zou kunnen nemen ‘om de risicogroepen extra te beschermen.’ Dat was fijn, maar het was toch gezegd en breed beaamd: een geluk dat verzwakten worden geoogst.

Wat later stond er hierover een ingezonden brief in deze krant. ‘Als dit het dierenrijk zou betreffen, hadden we het over het uitdunnen van de populatie om die gezond te houden. Maar nu het de mensheid is, zal het wel onethisch zijn om dat op te merken.’ Het was bijna terloops: even bij het ontbijt filosoferen over het nut van stervende zwakkeren.

Dat was de eerste keer dat de woorden door mijn hoofd speelden: eugenetica, sociaal-darwinisme. Dat laatste is een losse set ideologieën, maar laat ik het zo zeggen: als je de aanvechting voelt om Darwins theorie over ‘survival of the fittest’ te vertalen als ‘het recht van de sterkste’ en dat wilt opwaarderen tot iets wenselijks, dan zit je er te dicht bij. Als je impliceert dat de samenleving beter af is zonder zwakkeren, ging je over het randje.

Dat randje werd twee weken geleden bezocht door filosofen Marcel Verweij en Roland Pierik. Zij vroegen zich af wie er voorrang moeten krijgen bij een tekort aan bedden op de intensive care (IC). Hun antwoord: jonge en fitte mensen. Zeg maar: de sterksten. En zwakkeren niet. Het is verontrustend hoe snel dat ging: van slachtoffer naar offer. Hoe de deur bijna achteloos op een kier ging voor sociaal-darwinisme.

Dat was de eerste keer dat ik moest huilen. Verweij en Pierik willen een maatschappelijk discussie over deze kwestie. Ik zag al voor me hoe ik wekenlang zou lezen dat de melkboer en de makelaar vinden dat oude, gehandicapte en chronisch zieke mensen – mensen zoals ik – best van de IC geweerd mogen worden. Ik wil geen publieke debat over wanneer je mij mag laten doodgaan. Dat is wreed. En zoals Maranke Wieringa (zelf gehandicapt) twitterde: ‘Ik was gezond voorzichtig met betrekking tot het virus, nu ben ik doodsbang. Het virus is niet veranderd, maar hoe er nu gesproken wordt over mij en de mijnen wel.’

Inmiddels klopt sociaal-darwinisme steeds vaker aan. De NOS meldde dat ‘mensen die compleet hulpbehoevend zijn voor hun dagelijkse verzorging’ volgens richtlijnen bij IC-beddenschaarste niet meer opgenomen worden. Dat was schadelijk onvolledig, maar alarmbellen waren blijkbaar niet afgegaan ter redactie, zo normaal is zo’n notie inmiddels. Enkele Amerikaanse staten stelden in protocollen dat gehandicapte mensen geen goede kandidaten zijn voor beademing. Bert Wagendorp liet weten dat hij liever niet heeft dat schransende zwaarlijvigen IC-bedden bezet houden wanneer een geliefde van hem er een nodig heeft. Schrikbarend hoe snel dat ging: van slachtoffer naar offer naar dader.

Dat was de eerste keer dat ik kwaad werd. Hoe durven jullie? Dikke, zieke, oude, gehandicapte mensen leven altijd met uitsluiting en discriminatie. En nu, in deze bange tijden, komen jullie – geen artsen, maar columnisten, filosofen – speculeren of je ons categorisch moet uitsluiten van mogelijk levensreddende zorg? Zien jullie niet dat je zo een verschrikkelijke maatschappelijke tweedeling creëert, tussen de haves en de have-nots, tussen sterken en zwakkeren, tussen de gelukkigen – fitte, jonge mensen die al minder te vrezen hebben van het virus en ook nog vast kunnen rekenen op zorg – en de ongelukkigen, die terecht banger zijn voor corona en ook nog moeten aanhoren dat men ze zo nodig aan hun lot wil overlaten?

Dat is niet de weg, nu we samen een onzichtbare vijand bestrijden, nu solidariteit van levensbelang is. Laat artsen aan het bed beslissen over leven en dood, en laten wij hen en elkaar respecteren door niet te speculeren over wie de moeite van het redden waard is. Laten we mensen blijven; mensen die we herkennen. Anders verliezen we tijdens deze crisis meer dan levens; dan verliezen we ons hart.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Het leek mij geen onredelijk verzoek: Yolanda Bonnell, een Inheemse toneelschrijver uit Ontario, wilde dat alleen recensenten van kleur over haar laatste stuk zouden schrijven. Het stuk gaat over kolonialisme, trauma en de verhalen van Inheemse vrouwen. ‘In Toronto zijn de meeste recensenten wit en man. Ze kijken naar Inheemse kunst door een andere lens – een lens die meestal neerkomt op ‘Als ik het niet begrijp, betekent dat dat het niet goed is, of geen valide vorm van theater’’, zei Bonnell tegen The Guardian. ‘Ik vind het niet erg om bekritiseerd te worden. Maar laat die kritiek dan tenminste voortkomen uit kennis, uit begrip van waar je het over hebt.’

Diverse witte mannen vonden het verzoek wel onredelijk. Zoals Ewald Engelen, een columnist en wetenschapper die achter elke boom een bloedlink voorbeeld van verderfelijke identiteitspolitiek ziet. ‘Het einde van de conversatie; wat een waanzin’, twitterde hij. Ik ga even voorbij aan Engelens keuze voor het woord ‘waanzin’ en dat het stigmatiserend is tegenover mensen met psychische problemen om dat woord te gebruiken als je eigenlijk ‘afkeurenswaardig’ bedoelt. Want dat ‘einde van de conversatie’ fascineert me. Welke conversatie dan? En tussen wie?

Als Bonnell ergens om vraagt, is het om een betere conversatie: namelijk die tussen mensen die het weliswaar niet per se met elkaar eens zijn, maar die wel de kennis hebben om elkaars woorden op waarde te schatten. Het soort kennis dat je alleen krijgt door levenservaring.

Ik moest denken aan de discussie rondom de nakende ban op plastic rietjes. Dat leek voor mensen zonder ervaringskennis een puik plan, want: plastic soep en zielige zeepaardjes. Maar ervaringsdeskundigen – mensen die door hun aandoening plastic rietjes echt nodig hebben – zien dit anders. In een OneWorld-stuk leggen ze uit dat ze zonder deze rietjes straks afhankelijk zijn van anderen of sondevoeding, want met alle alternatieven zijn onoverkomelijke problemen.

Veel mensen zonder zo’n aandoening grossieren in ‘ja, maars’. Ja, maar dan doen we plastic rietjes alleen op doktersvoorschrift. Ja, maar bamboerietjes dan? Het is, om Bonnell aan te halen, kritiek zonder begrip; een blik door een lens zonder kennis. Daar is gelukkig wél een alternatief voor: gewoon luisteren. Geloof de mensen die ergens elke dag mee leven. Hoor hen aan. Leef mee. Dat is niet het einde van de conversatie. Dat is het begin.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Voor mij was het die foto die het hem deed. Vorige week ging hij rond: twee patiënten, getroffen door het nieuwe coronavirus, op hun buik in een bed op een Italiaanse intensive care. Er gingen slangetjes hun lichaam in – of uit, of allebei. Dat hun gezichten in de foto vervaagd waren, maakte het alleen maar gemakkelijker om in deze patiënten alle mensen te zien van wie ik ooit gehouden heb. Om mezelf erin te zien, moederziel alleen, overgeleverd aan apparaten, zorgpersoneel en het lot.

Die nacht kon ik niet slapen. Een oerinstinct was me aan voorbereiden op deze nieuwe vijand. Vechten of vluchten was nu het plan. Maar, zo realiseerde ik me ook, er valt eigenlijk weinig te knokken, en vluchten kan niet meer. Een besef dat nauwelijks iets veranderde aan de manier waarop ik in bed lag, mijn schouders hoog opgetrokken tegen het kussen, kaken klemvast, de rand van het dekbed in gebalde vuisten. Zowel rationaliteit als eloquentie hadden me allang verlaten. Shitfuck, dacht ik. Shitfuck, shitfuck. Ik ben chronisch ziek, ik ben kwetsbaar. Ik ga misschien wel dood. En ik kan nog niet doodgaan, want ik heb dingen te doen. Vragen te stellen, stukjes te schrijven, liefde te geven, kinderen die ik moet zien opgroeien.

En op dat moment drong het tot me door: ik ken dit. Ik heb hier eerder zo gelegen. Toen ik ziek werd en het niet goed ging. Toen ik bloed plaste omdat mijn nieren het moeilijk hadden, toen ik zo benauwd was dat ik niet durfde te slapen omdat ik bang was dat ik erin zou blijven. Ik weet al hoe het voelt om als een plank in bed te liggen terwijl er kansen door je hoofd razen: vijf procent wordt doodziek, één procent sterft, of twee, of minder, of meer.

Ik weet al hoe je bang moet zijn.

Dit is nu misschien een voordeel, overwoog ik. Want ik weet ook al hoe ik moet vrezen voor mijn gezondheid en het niet alles laat overheersen. Ik weet hoe ik kan leven met onzekerheid en toch kan ontspannen. Ik heb geleerd hoe ik kan denken ‘misschien ga ik hier aan overlijden’ en daarna kan lachen om de moppen die mijn dochters vertellen. (‘Hoe noem je een heks in de woestijn? Een sandwitch.’)

Dit is wat mij hielp: het besef dat angst niet de vijand is. Angst is op zich een nuttige emotie. Angst herinnert me er nu aan dat ik mijn handen regelmatig grondig was. Angst helpt me afstand te houden op straat. Angst maakt me een verstandiger mens. Soms praat ik met mijn angst. Bedankt dat je me wees op dit gevaar, zeg ik dan. Je houdt me bij de les, maar nu is het wel weer even genoeg. Want, zoals schrijver Elizabeth Gilbert zei: angst mag best advies geven vanaf de achterbank van de auto, maar het mag niet sturen. Het bepaalt niet waar we heen gaan.

Angst is een deurverkoper: je doet open, hoort hem aan, bedankt hem beleefd voor de informatie, maar je laat hem niet binnen en je geeft hem geen thee.

De afgelopen dagen heb ik nagedacht en gelezen over hoe je corona-angst het beste geen thee kunt geven. In Vrij Nederland adviseerde een psycholoog om te stoppen met de hele dag het nieuws volgen. Nare verhalen en tegenstrijdige berichten maken bang. Langdurig op sociale media rondhangen is alsof je je angst niet alleen thee geeft, maar ook cake. Psycholoog Jo Daniels adviseerde op The Conversation dat je je beter niet teveel op je lichaam kunt focussen, want je voelt altijd wel iets vreemds. Ga liever bewegen, waar mogelijk buiten, of doe ontspanningsoefeningen. Psychotherapeut Lori Gottlieb in The Atlantic: blijf met je gedachten in het hier en nu in plaats van bij een eventuele toekomstige catastrofe. Denk: ‘Ik zit hier nu lekker met mijn kind op de bank’. En niet: ‘We gaan allemaal dood.’

We zullen nog een poos moeten leven in een samenleving waar dood en angst nadrukkelijk aanwezig zijn. Vechten of vluchten zijn geen opties. Zolang ik mijn angst geen thee geef, lukt het me om me te oefenen in overgave: ik volg alle adviezen, maar accepteer dat ik ziekte en dood niet echt in de hand heb. Hoe ik nu leef, echter, daar heb ik wel invloed op. Ik kan helpen. Ik kan zingen. Ik kan lachen. Ik kan liefhebben. Nelson Mandela zei: ‘Laat je keuzes een afspiegeling zijn van je hoop, niet van je angst.’ Laten we kiezen om te leven als ons beste zelf. Niet gedreven door bange gedachten, maar door empathie en gulheid; door vrolijkheid, door vertrouwen, door liefde. Ik kan dit. Jij kunt dit. Wij kunnen dit.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ik moet bekennen dat ik me een beetje zorgen maak over mijn collega Teun van de Keuken. Vorige week meldde hij in deze krant (V, 25 februari) dat hij dit jaar elke maand een ander dieet gaat proberen. Hij was begonnen met het ketodieet (dat is een voor mij als vegetariër tamelijk afschuwelijk klinkend gebeuren waarbij je nauwelijks koolhydraten eet maar wel een dagelijkse vrachtlading dood beest), en gaat nog intensief sporten, vasten, vegan eten en schijf-van-vijven. Doel is om de zin en onzin van deze diëten te ontmaskeren, iets te zeggen over hoe goed ze vol te houden zijn en te bekijken wat je van elk dieet kunt leren. Dit alles onder het mom van ‘Teun van de Keuken stelt zijn lichaam beschikbaar aan de wetenschap’. Hmm.

Nu wil het geval dat Van de Keuken een slanke, hooguit wat ‘papa-vormige’ man is. Toch vindt hij zelf dat er wel zo’n vijf kilo af mag. Hij schrijft: ‘Iedere ochtend – en vaak ook nog een keer ’s avonds – sta ik op de weegschaal. Altijd weeg ik rond de 80 kilo. Prima binnen de marges van een gezond BMI. Nu eens 79,8 (dan zwaai ik triomfantelijk een gebalde vuist in de lucht) en dan weer 81,3 (dan laat ik bedroefd de schouders hangen). Ik kijk in de spiegel en zie een buik die er op zich mee door kan. Toch ben ik ontevreden met wat ik zie: te dik, te weinig gespierd, niet mooi genoeg.’

En nu maak ik me dus zorgen. Lieve Teun, als je stemming en zelfbeeld zo sterk beïnvloed worden door je spiegelbeeld en een volstrekt betekenisloze schommeling op de weegschaal, dan zou ik willen dat iemand je had aangeraden om die spullen gewoon weg te gooien en misschien wat hulp te zoeken, niet om aan een soort Grote Dieettour te beginnen die inhoudt dat je een jaar lang professioneel-geobsedeerd met eten en je lichaam moet omgaan.

En met welk doel ook? Wat voor nieuw en glanzend inzicht is er nou werkelijk te behalen door zo’n experimenteel dieetjaar? De zin en onzin van diëten is allang ontmaskerd. Door dezelfde wetenschap waar Van de Keuken zo graag zijn lichaam van in dienst wil stellen.

Zo is er het team van psycholoog Traci Mann, dat alle goed uitgevoerde dieetonderzoeken samen analyseerde en vaststelde dat je van een dieet inderdaad afvalt – eventjes. Het is best mogelijk om, zoals Van de Keuken, vijf kilo in een maand kwijt te raken, maar al na twee jaar zit het meeste gewicht er bij nagenoeg iedereen weer aan. Britse gezondheidswetenschappers becijferden op basis van de data van 170.000 dikke landgenoten dat na vijf jaar 95 tot 98 procent van de mensen even zwaar of zwaarder is dan voor het dieet. Het maakt daarbij trouwens niet uit welk dieet je volgt: koolhydraatarm, vetarm, eiwitrijk, gezellig met een groepje, alle diëten werken op de langere termijn even slecht.

Ben je dan in ieder geval wel gezonder na een dieetpoging? Nope. Fysioloog Lindo Bacon citeert in een review diverse studies waaruit blijkt dat herhaaldelijk afvallen en weer aankomen, onafhankelijk van gewicht, een hoger risico geeft op hoge bloeddruk, ontstekingsactiviteit en vroegtijdig doodgaan. Ook psychisch geeft het een knauw: vrouwen die tijdens een dieetonderzoek eerst waren afgevallen en daarna (onvermijdelijk) weer waren aangekomen, hadden meer symptomen van depressie en minder zelfvertrouwen dan vrouwen die helemaal niet hadden gelijnd.

De niet zo leuke grap is natuurlijk dat dit allang bekend is. Er drijft zelfs een hele industrie op, van Weight Watchers, sportschoolprogramma’s, maaltijdshakes, ‘snel gezond en slank’-apps en stapels boeken met fitgirls op de cover. Een industrie van bedrijven die zo zeker weten dat je van hun producten niet permanent dun wordt dat ze die kennis succesvol hebben opgewaardeerd tot een genadeloos verdienmodel waarmee ze elk jaar wereldwijd tientallen miljarden opstrijken aan het ingecalculeerde falen van verdrietige lijners. Uiterst effectief verkopen ze ons het idee dat als je na een dieet nog niet slank en gelukkig bent, dat komt doordat jij niet wilskrachtig genoeg was, en dat de oplossing ligt in een nieuw dieet. En nog een. En nog een. Een illusie waar Van de Keuken – ‘mooie resultaten’ – en zijn diëtist – ‘geen slap gedoe!’ – te lichtvaardig aan bijdragen.

En ook dat baart me zorgen, beste Teun. De website van talkshow Jinek omschreef je als ‘de meest kritische consument van Nederland’. Nou, kom op dan! Wees sceptisch, lees het beschikbare onderzoek en trek de enige wetenschappelijk verantwoorde conclusie: ik ga niet meer op dieet.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Eindelijk weer een gezond BMI!’, juicht een oude studievriendin op Facebook. Ze had een goed voornemen, vertelt ze: de tien kilo kwijtraken die er na drie zwangerschappen waren bijgeslopen. ‘Het gaat me niet om mijn uiterlijk, maar om mijn gezondheid’, schrijft ze erbij. Dat zal zijn waarom ze een foto heeft bijgevoegd van haar ‘nieuwe zelf’ in een legging en sportbeha.

De drie woordjes zetten me aan het denken: een gezond BMI. Wat is dat nou precies? De body mass index reken je uit door je lichaamsgewicht te delen door je lengte in het kwadraat. De maat voor ‘een gezond BMI’ bestaat dus uit kilo’s per vierkante meter. Dat fascineert me mateloos, want welk deel van het menselijk lichaam laat zich nou betekenisvol uitdrukken in vierkante meters? Een lijf is toch geen rol behang?

Toch heeft deze curieuze maat in onze samenleving een aanzienlijke status. Het vertegenwoordigt tegelijkertijd een geneeskundige en een morele waarde: een BMI tussen de 18 en 25 is gezond en goed, maar van boven de 30 is echt ongezond en fout. Het is vooral de morele dimensie die zekerheid biedt. Wie te zwaar is, ontvangt afkeuring, wie een paar kilo afvalt en onder de 25 zakt, krijgt geheid applaus. Zoals de studievriendin: ‘Heel knap, klasse, gefeliciteerd!’

De medische kant is aanzienlijk minder zeker of exact. Om een dwarsstraatje te noemen: tot 1995 gold een BMI van 27,5 nog als gezond. De WHO paste die grens aan na een rapport van een commissie die zich niet zozeer baseerde op voortschrijdend wetenschappelijk inzicht alswel op innige banden met de farmaceutische industrie, die op dat moment dacht dat ze op het punt stond om een afvalmedicijn uit te vinden.

Nog een akkefietje: de body mass index is ooit bedacht als maat voor – het zal ook eens niet – de lichamen van witte jongemannen van gemiddelde bouw. Liggen je genetische wortels in Azië, Afrika of Oceanië, of ben je heel klein, of vrouw, of oud, of Arnold Schwarzenegger, dan zegt BMI minder. Voor zover het überhaupt iets zegt over het individu, natuurlijk, want naast een rekensom van je lengte en je gewicht ben je ook nog een mens, die fit is (of niet), ziek (of niet), en onlangs is aangereden door een Honda Goldwing (of niet).

Wat ‘een gezond BMI’ is? Meer fictie dan werkelijkheid. Een geruststellend verhaaltje voor het slapengaan voor de mensen die er door mazzel aan kunnen voldoen. En een hard moreel oordeel voor de rest.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Ons Hof van Eden. Zo omschrijft Trisha Kehaulani Watson-Sproat de berg Maunakea in een artikel op Vox.com. Hier vond volgens de Hawaiiaanse mythologie de schepping van de wereld plaats toen de Aardmoeder, Papahānaumoku, en de Luchtvader, Wākea, elkaar ontmoetten. Dat maakt de berg een heilige plek. Een heilige plek met twaalf telescopen erop, en plannen voor nog een nieuwe. Een monstertelescoop moet er komen, met een koepel zo hoog als een gebouw van achttien verdiepingen.

Veel oorspronkelijke bewoners van Hawaii reageren daarop zoals ik me voorstel dat christenen zouden reageren als iemand een telescoop in het Paradijs zou willen neerzetten: ze zijn niet zo in hun nopjes. Dus protesteren ze, vreedzaam: met blokkades, tentenkampen en rechtszaken.

Het beeld bestaat dat hier gaat om een conflict tussen wetenschap en cultuur, schrijft Watson-Sproat, die net als haar voorouders is geboren en getogen op O’ahu. Maar dat is niet juist. De actievoerders hebben geen probleem met telescopen. Ze willen ze alleen niet op hun berg.

Het is meer een conflict tussen twee manieren van kijken naar de wereld. Er is de neokoloniale, kapitalistische, westerse blik, die Maunakea ziet als uitgelezen plek om naar het heelal te turen, want er is weinig licht- en luchtvervuiling, puik weer, en er is Amerikaans geld voor. Bovendien staan er geen historisch belangrijke gebouwen op de berg, dus wat is het probleem?

En dan is er de blik van de oorspronkelijke bewoners, die niet alleen nog steeds gerechtvaardigd boos zijn over landonteigening en culturele onderdrukking door de Amerikaanse koloniale macht, maar voor wie ook, aldus Watson-Sproat, ‘de spirituele en culturele betekenis van Maunakea intrinsiek verbonden is met het majestueuze landschap.’ Diep verstrengeld met de Hawaiiaanse cultuur is een liefde voor het land, aloha ’āina. Zorg en verbondenheid met het land en de natuur is deel van de identiteit. (Zaken die, zo merken de actievoerders op, niet in bijzonder goede handen zijn bij het telescoopgebeuren op Maunakea. Als sinds 1998 verschijnen er rapporten over hoe het natuurbeheer van de academici op de bergtop te wensen overlaat.)

Maunakea is niet de enige plek waar deze wereldbeelden botsen. In de Groene Amsterdammer stond een interview met Norka Pareja Ortiz en Celia Umenza; inheemse activisten uit Colombia die met gevaar voor eigen leven opkomen voor mensenrechten en de natuur. Bedrijven – mijnen, plantages – nemen grond in, verwoesten het, en gaan op zoek naar nieuw land. Hun oog valt dan al snel op het land waar nu inheemse mensen wonen. ‘Wij gaan goed met onze territoria om, waardoor ze rijk en vruchtbaar zijn’, zegt Ortiz. Dat komt omdat ze zich innig verbonden voelen met alles om hen heen, en er dus voor zorgen: de natuur, het water, de lucht, de grond. Maar, zegt Umenza, ‘volgens de overheid dragen wij niets bij aan de economie van het land. We hebben geen bedrijven, dus mogen we wel dood als we moeilijk doen.’

Bij nader inzien is ‘botsen’ hiervoor niet het goede woord. Accurater is: het kapitalistische wereldbeeld walst met geweld over de levens van inheemse volken heen. En ook dat is niet exclusief voor Colombia en Maunakea. In hun boek A history of the world in seven cheap things schrijven hoogleraren Jason Moore en Raj Patel hoe onder het kapitalisme zowel natuur als veel mensenlevens goedkoop zijn. Kapitalisme is niet alleen een economisch systeem, stellen zij, maar ook een manier waarop de relatie tussen mensen en de rest van de natuur is georganiseerd. En wel als volgt: in het kapitalisme is alleen dat van waarde dat je kunt tellen in geld. Natuur is daarom iets om te gebruiken; om zo weinig mogelijk in te investeren en zo veel mogelijk winst uit te trekken. En dat geldt ook voor veel mensen; zeker voor oorspronkelijke bewoners of mensen die wonen in (voormalige) koloniën.

We zien kapitalisme als noodzakelijk en onvermijdelijk, schrijven de hoogleraren, maar in feite is het in crisis omdat het goedkoop maken van natuur en levens altijd een strijd is. Het leven vecht namelijk terug: grond raakt uitgeput, dieren sterven uit, mensen staan op voor hun rechten en hun land.

Umenza zegt: mensen van buiten denken dat ze alles kunnen kopen. ‘Maar wat als het water op is? Wat als het land kapotgemaakt wordt? Wat als de zon door brandlucht niet meer te zien is?’

Dan zouden we vast willen dat we, in ons kapitalistische westen, meer aloha ’āina hadden gehad. Meer liefde voor het land. Voordat het te laat was.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.