dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Het is ongetwijfeld de liefste kerstreclame van het jaar, die van J&B Blended Scotch Whisky. We zien een oude man die leert hoe hij make-up op moet doen. Eerst is onduidelijk waarom, tot zijn familie arriveert voor het kerstdiner. De man blijkt een opa, die zijn kleinzoon apart neemt en mooi opmaakt. De kleinzoon is namelijk trans; ze was dus altijd al een kleindochter, en nu kan iedereen het zien. De jonge vrouw wordt vervolgens liefdevol omarmd door haar familie. Er komt tekst in beeld: ‘De magie zit niet alleen in Kerst. Ze zit ook in ons.’ Waar opa vanzelfsprekend een glas J&B Blended Scotch Whisky op drinkt.

Ik twijfel niet aan de goede bedoelingen van J&B. En toch jeukt er iets. Niet de genegenheid tussen de trans vrouw en haar opa – die is prachtig en ontroerend – maar wel: wat heeft whisky hier eigenlijk mee te maken? Gebruikt J&B nou de behoefte van trans mensen aan warme acceptatie van hun familie om ons aaibare gevoelens bij hun merk te geven?

Het antwoord is waarschijnlijk: ja. In de vorige eeuw legde ene Edward Bernays de basis voor de moderne manier van reclame maken: door de psychologische behoeftes en al dan niet onbewuste verlangens van mensen te manipuleren. ‘Hij overtuigde het publiek dat je bewonderd, benijd, geliefd of veilig voelen altijd slechts één aankoop verwijderd is’, vat econoom Kate Raworth het samen. Reclames zorgen ervoor dat mensen geen producten meer kopen, maar oplossingen voor hun emotionele problemen. In feite verkopen ze onze eigen pijn, frustraties en verlangens aan onszelf terug.

Deze strategie is razend effectief gebleken, niet in de laatste plaats omdat een en ander superhandig is als je een groot bedrijf met dito PR-bureau bent wiens voornaamste afzetmarkt bestaat uit de Westerse middenklasse die vrijwel alles al heeft. Dus verkoopt Gilette geen scheermesjes, maar een onbezorgde dag aan het strand. H&M verkoopt geen glitterjurken met matige pasvorm, maar een bevrijdend feest met vrienden. Dove verkoopt geen zeep, maar zelfvertrouwen.

Alleen: zelfvertrouwen is natuurlijk niet te koop. Vrienden, zorgeloosheid en liefhebbende families evenmin. Dus is dit wat er gebeurt, in een op zijn best halfbewust proces: we verlangen zo diep naar de oplossingen voor onze pijn en problemen die de reclames beloven, dat we het geadverteerde product kopen. Maar dat werkt uiteraard niet: een aanschaf fikst niets wezenlijks en onze emotionele behoeftes blijven gewoon bestaan. Dit is voor Dove & co echter geen probleem, want dan kunnen ze in de volgende ronde commercials gewoon nog een keer ons hartzeer en onze hunkeringen gebruiken om ons spullen aan te smeren die we niet echt nodig hebben. En zo draaien we steeds hetzelfde onbevredigende rondje in een intens treurige kapitalistische carrousel.

Het wordt nog lulliger. Want terwijl wij draaien, staat precies dit consumentenkapitalisme de echte vervulling van onze emotionele behoeftes – veiligheid, minder stress, meer tijd voor jezelf en je geliefden, een betere wereld – in de weg. Kapitalisme, waar alles draait om meer, groei en geld, duwt mensen in een permanente ratrace die je aan het eind van de dag uitgeput en leeg achterlaat, met net genoeg energie om te shoppen op je telefoon, maar niet voor een spelletje met je kinderen. De producten die in onze lieflijke reclames voorbij komen, zijn vaak elders in de wereld gemaakt door mensen te onderdrukken en natuur te verwoesten.

Reclame is de glanzende strik die bedrijven om kapitalisme heen doen; de fancy verpakking die een wreed en onverzadigbaar systeem er mooi uit laat zien, zodat je denkt dat je een soort cadeau krijgt, terwijl je feitelijk genaaid wordt.

Het is tijd om die strik eraf trekken. Ik stel voor dat we onszelf bevrijden van de kunstmatig in ons aangewakkerde neiging tot bodemloze consumptie en reclame gewoon verbieden. Volgende kerst laten we ons dan niet gedachteloos verleiden door een lief kerstverhaal van een whisky-merk, maar zoeken we troost en vreugde zonder inmenging van het grootkapitaal. Want we weten het eigenlijk allang: wat er echt toe doet, was nooit te koop.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Power to the people / The people got the power / Tell me: can you feel it? / Getting stronger by the hour’, zingen we, terwijl we op 28 november bij het Ministerie van Economische Zaken en de tijdelijke Tweede Kamer de A12 oplopen. Ik zwaai met een groene Extinction Rebellion-vlag. En ik voel iets dat ik al een poos niet gevoeld heb: oprechte, uitbundige hoop.

Hoop was voor mij steeds vaker een wilsbesluit. In de klimaatcrisis staat alles op het spel: een leefbare planeet, de wereld zoals we die kennen, de toekomst van alle kinderen op aarde. Opgeven is geen optie. Alleen: klimaattoppen, rechtszaken, IPCC-rapporten, klimaatmarsen – ze brengen niet genoeg teweeg. Ik was moedeloos geworden als ik niet zo geïnspireerd was geraakt door de klimaatbeweging. Door de burgerlijk ongehoorzame activisten, die bezetten, blokkeren en ontregelen, om te laten zien dat het leven misschien normaal lijkt, maar niet is. De crisis is er al. We kunnen het tij keren, maar het moet nu.

Niets bezielde me dit jaar meer dan de Inheemse jongeren die een speech van de Canadese premier Justin Trudeau verstoorden om te protesteren tegen ecocide. De Britse actievoerders die de hoofdkantoren van fossiele investeerders en luxe automerken bespoten met oranje verf. De Ugandese activisten die zich verzetten tegen de EACOP-pijplijn. Mensen die voor privévliegtuigen gingen liggen. De universiteitsbezetters, de vastlijmers, de soepgooiers. De rebellen met wie ik op de A12 stond.

Guardian-columnist George Monbiot zei onlangs in De Balie dat democratie ontspringt uit directe actie. Dit is hoe burgers politieke macht terugpakken van grote bedrijven en hun lobbyisten, en zeggen: wij kunnen niet meer genegeerd worden. Wij eisen een beschaving die gebaseerd is op wat de planeet kan dragen. Activisten, zei hij, doen het belangrijkste werk op aarde. Ik zou zeggen: amen. Of, nog liever: ‘People! Power!’

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Ik kan dit niet’, huilt mijn dochter van 15. Ze zit aan de keukentafel, tussen stapels schoolboeken. Er vallen tranen op haar huiswerkplanner, waarin geen vakje meer leeg is. Tien toetsen en opdrachten voor een cijfer heeft ze volgende week. Dat betekent het hele weekend doorwerken en elke dag om half zes op om te leren. Alweer.

Een nuance: ze kan het wél. M’n dochter haalt prima cijfers. Ze is slim, ijverig en enthousiast. Maar ze worstelt met de werkdruk; de schooldagen zijn lang en het is normaal dat daar nog een uur of twintig aan huiswerk bij komt. Haar nieuwsgierigheid maakt steeds vaker plaats voor faalangst; haar bezieling voor stress. En als ze weer eens zit te snikken, vrees ik soms dat ze op deze manier in de knop zal knakken.

M’n zorgen blijken niet helemaal onterecht. ‘We zien een ongekende daling in de mentale gezondheid van meisjes’, zei Gonneke Stevens van de Universiteit Utrecht in september in de NRC. Maar liefst 43 procent van de meiden in het voortgezet onderwijs heeft emotionele problemen, tegen 28 procent een paar jaar eerder. In groep 8 steeg dit percentage van 14 naar 33 procent. Ze piekeren, zijn angstig, ongelukkig. ‘Dat hebben we in de twintig jaar dat we dit onderzoek doen nog nooit zodanig gezien.’ Onlangs trokken ook jeugdartsen aan de bel. Ze zien dat middelbaar scholieren steeds meer stress hebben; soms zoveel dat ze zich ziek melden.

Er zijn mensen die dit aanstellerij vinden. Ze mopperen over de ‘woke-generatie’, die zou bestaan uit kasplantjes die bij het minste van hun theewater raken. Wanneer we kinderen in hun vroege jeugd aan behapbare moeilijkheden blootstellen, kunnen ze later beter tegen een stootje, is het idee. Maar omdat we kinderen nu teveel pamperen, ze niet meer in bomen laten klimmen en bloedneuzen laten oplopen, hebben ze als pubers te weinig ‘stresstolerantie’, om psychologie-orakel Jan Derksen te citeren.

Ik vraag het me af. Mijn dochter heeft een Derksen-droomjeugd gehad – veel buiten zonder toezicht, aan uitdagingen of kwetsuren geen gebrek – maar dat heeft haar helemaal niet voorbereid op een schooltijd waarin ze bijna voortdurend overvraagd wordt. En waarom zou het ook?

Volgens Stevens ligt het probleem ergens anders. Als het gaat om die meisjes met emotionele problemen, speelde corona waarschijnlijk mee, maar zij ziet dat meer als ‘katalysator van een al bestaande maatschappelijke ontwikkeling’, namelijk: dat presteren steeds belangrijker is geworden. En dat geeft stress. Stevens: ‘Tussen 2001 en 2021 is het percentage jongeren dat last heeft van druk door schoolwerk bijna verdrievoudigd, van 16 naar 45 procent.’

Dit is geen kwestie van individueel falen: leerlingen zijn geen sneeuwvlokjes en leraren werken zich vaak ook de blubber. Het is een systeemprobleem. In onze neoliberale prestatiemaatschappij hangt veel af van een goede opleiding en is slagen of falen niet alleen, zoals mijn dochter zou zeggen, ‘echt een ding’, maar ook ieders hoogstpersoonlijke verantwoordelijkheid.

Als je die prestatiemaatschappij toelaat in het onderwijs, leidt tot onherroepelijk tot schraalheid. Ontdekken en ontplooien komen op de tweede plaats, na het behalen van meetbare successen. Er is teveel huiswerk, stelt jeugdpsycholoog Marijke van de Laar vast in een ander NRC-artikel. Sommige tieners die ze ziet, zeggen: zelfs als ik niet zou sporten en geen muziek zou maken, zou ik het niet afkrijgen. ‘Er wordt veel te veel getoetst’, voegt gepensioneerd docent Jeanet Meijs eraan toe. ‘Dat was in mijn tijd echt minder. Daardoor staan die kinderen permanent onder druk.’

Het is een soort onderwijs dat verwondering in de kiem smoort en onze kinderen met de gebakken psychische peren laat zitten. En dat kan niet de bedoeling zijn. Ik zou mijn dochter, en alle leerlingen, zo graag een goede schooltijd gunnen. Ik gun ze dat ze in plaats van bakken huiswerk geestdrift over hun lievelingsvakken mee naar huis nemen. Dat ze niet gebukt gaan onder prestatiedruk, maar hun interesse in de wereld zien ontwaken. Dat ze niet huilen aan de keukentafel, maar zich opgetild voelen. Dat ze niet knakken, maar bloeien.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘In het noorden van Syrië zijn zeker tien mensen omgekomen bij bombardementen door Syrische regeringstroepen op vluchtelingenkampen en andere doelen in de provincie Idlib.’ Het was een kort berichtje, een paar weken geleden. Een aanval met clustermunitie, meldde de NOS. ‘Hulpverleners zeggen dat veel kinderen het slachtoffer werden.’

Ik schrok daarvan, om alle voor de hand liggende redenen, maar ook omdat ik tot mijn schaamte moest toegeven dat ik al maanden niet aan de oorlog in Syrië had gedacht. Ergens tussen m’n dochter helpen met haar economiehuiswerk en zorgen over het klimaat waren de mensen in Idlib bij mij uit beeld geraakt. En dat zette me aan het denken. Over wat ik nog meer was vergeten. Over de rampen die geen liveblog meer hebben. Het geweld dat het journaal niet meer haalt. Het leed dat eerst verdwijnt uit het nieuws, dan uit de publieke belangstelling, en tenslotte uit ons hart.

Er verdrinken nog steeds vluchtelingen in Middellandse zee. In september kwamen er tenminste 70 Syriërs, Libanezen en Palestijnen om. Hulp kwam te laat voor Loujin, een Syrisch meisje van 4. Drie jonge landgenoten, 1, 2 en 12 jaar oud, stierven van de dorst terwijl ze wachtten op redding. Het dodental voor 2022 staat nu op ruim 1200 mensen.

In Haiti zijn delen van het land bezet door gewapende bendes, het vuilnis is al maanden niet opgehaald en de riolen overstromen. Het aantal cholera-gevallen neemt schrikbarend toe. Bijna de helft van de bevolking lijdt honger.

China is niet gestopt met de genocide op de Oeigoeren. Er was en is hoogstwaarschijnlijk ook nu nog sprake van massale opsluiting, marteling, dwangarbeid, verkrachtingen, en gedwongen sterilisatie en abortus. De VN spreken over misdaden tegen de menselijkheid.

De meeste Rohingya zijn na de genocide door het leger van Myanmar gevlucht naar Bangladesh. Ze zitten in kampen waar geen zorg of onderwijs is. Geweld en ontvoeringen zijn aan de orde van de dag.

In Jemen zijn na een staakt-het-vuren de gevechten weer begonnen. Er zijn 3,3 miljoen mensen op de vlucht en 19 miljoen mensen hebben niet genoeg te eten. Dat er zowel extreme droogtes als verwoestende overstromingen zijn geweest, maakt alles nog erger.

Twee derde van de Afghanen heeft honger. Criminaliteit en terrorisme tieren welig. Meisjes kunnen meestal niet naar school.

In Madagascar is de situatie iets beter dan vorig jaar, maar voor meer dan een miljoen mensen is het onzeker of er genoeg te eten is, en bijna 25.000 kinderen moesten worden opgenomen omdat ze ondervoed waren.

Toeristen merken er weinig van, maar op Sint-Maarten zijn ruim vijf jaar na orkaan Irma nog steeds niet alle huizen gerepareerd.

In Pakistan zijn er enorme gebieden die nog steeds onder water staan; zo’n 4300 vierkante kilometer land in totaal. Veel mensen die gevlucht waren, keren terug naar huis, maar er is een groot tekort aan onderdak en zorg. De voedselprijzen zijn torenhoog en de winter staat voor de deur.

Niet alleen Nigeria maar ook landen als Tsjaad, Niger en Kameroen kampen nog steeds met de gevolgen van zware regenval en overstromingen. Twintig landen zijn getroffen, bijna 2 miljoen mensen zijn ontheemd en bijna een half miljoen huizen zijn verwoest.

En dan was er Iran. Inmiddels weer in het nieuws, nu het tirannieke regime bloedige moordpartijen aanricht in Koerdische steden. Maar daarvoor ook even nauwelijks, terwijl mensen na de moord op Jani (Mahsa) Amini toch keer op keer de straat opgingen. Misschien was ik deze revolutie zelf ook half vergeten, als twitteraars zoals de Nederlands-Koerdisch-Iraanse filmmaker Beri Shalmashi niet steeds opnieuw met hoopvolle en ijzingwekkende beelden aandacht had gevraagd voor deze strijd. ‘Ik moet het delen’, zei ze. ‘Ik hoop dat jullie blijven kijken.’

Blijven kijken. Blijven delen. Proberen zoveel mogelijk mensen in je hart te houden. Dat kan ik doen. Dat kunnen wij doen. Omdat solidariteit niet dood is. Omdat leed zoveel erger is als de hele wereld onverschillig lijkt. Omdat ergens om geven altijd beter is dan vergeten.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Soms, wanneer visieloze politici meer praten dan handelen en ik vrees dat er weer een klimaattop voorbij zal gaan zonder dat onze leiders doen wat echt nodig is, houd ik de wanhoop op afstand door te dromen over de toekomst.

In die droom ben ik oud en zit ik op een veranda met mijn kleinkinderen. We kijken uit over de gemeenschappelijke tuin vol fruitbomen, een moestuin, lange picknicktafels, spelende kleuters. Eromheen staat de mooie, goed gebouwde sociale huurwoningen die er nu zijn voor iedereen. We zijn een gemeenschap; sommige buren verbouwen groente, anderen geven muziekles, repareren kleren of meubels.

‘Was het vroeger anders, oma?’ vragen m’n kleinkinderen. Ja, zeg ik; nabuurschap was minder vanzelfsprekend dan nu. Veel mensen werkten heel hard. Soms omdat ze wilden presteren of rijk wilden worden, vaker omdat hun werk te weinig betaalde om fatsoenlijk van te leven. Jullie kunnen het je nu vast niet meer voorstellen, maar er was veel armoede toen jullie moeders jong waren. Mensen maakten zich zorgen over of ze de energierekening wel konden betalen, of de boodschappen. Ze voelden zich altijd onveilig.

We kenden toen een systeem dat kapitalisme heette en dat draaide om hebzucht, om meer: overheden wilden meer economische groei, grote bedrijven wilden meer winst, mensen wilden meer spullen. Maar dat ging ten koste van bijna alles: uitgebuite arbeiders, de natuur, het klimaat.

Het tij begon te keren in de jaren twintig. Wetenschappers waarschuwden telkens weer dat het rampzalig kon uitpakken als de aarde meer dan 1,5 graad zou opwarmen. De ene klimaatramp na de andere voltrok zich. Maar regeringen deden niet genoeg en burgers pikten het niet meer. Het was een tijd van grote demonstraties en klimaatacties. Wereldwijd stond het volk op. Het was een revolutie. De landen die veel broeikasgassen uitstootten zijn binnen, wat was het, een jaar of tien, vijftien naar een CO2-neutrale economie overgegaan. Technologie hielp, maar we zijn ook anders gaan leven. Rustiger. Minder inhalig.

En eerlijker. Eeuwenlang had het Westen het mondiale Zuiden onderdrukt; eerst als kolonies, daarna via economische regels en schulden. Die hebben we kwijtgescholden. Er kwam een riant klimaatrechtvaardigheidsfonds. En de historisch grootste CO2-uitstoters gingen andere landen betalen voor het behouden en uitbreiden van bossen en wetlands, en om hun olie en gas in de grond te laten zitten. Zo konden deze landen opbloeien, op hun eigen manier, zonder onze bemoeienis.

Natuurlijk moesten we hier ook dingen opgeven: vlees eten of vliegvakanties doen we niet meer. Sommige mensen hadden het daar echt moeilijk mee. Ze konden het zich niet voorstellen, een betere wereld en een goed leven voor iedereen. ‘Het is een utopie, het lukt toch nooit’, zeiden ze. Maar, zeiden de dromers: utopie betekent niet voor niets ook ‘geen plaats’. Het is geen punt dat je kunt bereiken, geen plek die ooit zal bestaan, maar een richting.

En toen we eenmaal de juiste kant opgingen, kregen we er zoveel voor terug. Veel landbouwgrond die eerder nodig was voor vee en veevoer werd wilde natuur. Dat is waarom je daar, achter de huizen, het bos al ziet beginnen. Dat was vroeger niet zo; toen waren steden omgeven door weilanden en industrieterreinen. Om in de natuur te komen, moest je eerst met de auto. Ja, bizar, toch? Maar zo was het.

Na de antikapitalistische hervormingen hoefden mensen niet meer het grootste deel van hun tijd te werken voor de winsten van grote bedrijven en de vermogens van superrijken, dus kwam er geld vrij voor wat we nu onze publieke rijkdom noemen: goede huisvesting, dito zorg, onderwijs en kinderopvang, grote bibliotheken in elke wijk, sportvelden, zwembaden, ateliers, muziekruimtes. Allemaal gratis en openbaar.

We hebben nu minder bezit, maar meer schoonheid en meer tijd voor elkaar. Weet je, de beste dingen in het leven waren altijd al gratis en goed voor de planeet: liefde, vriendschap, verwondering, nieuwsgierigheid, de natuur, op de veranda zitten met je kleinkinderen. We konden het lang niet zien, maar het goede leven was nooit ver weg.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

‘Als we een schilderij met aardappelpuree of tomatensoep moeten bekogelen om de samenleving eraan te herinneren dat het fossiele beleid ons allemaal aan het vermoorden is, dan geven we je aardappelpuree op een schilderij’, stelde de Duitse actiegroep Letzte Generation, nadat ze een Monet hadden besmeurd. Twee weken geleden gooiden activisten van Just Stop Oil in Londen soep over een Van Gogh, terwijl ze riepen: ‘Wat is meer waard: kunst of het leven?’

What the fuck, was mijn eerste gedachte, dat doe je niet, van kunst blijf je af. En, zeiden verstandige mensen, hoezo moeten we kiezen tussen kunst en leven? Kunst is leven, leven is kunst; het is een valse tweedeling. Bovendien: horen wij linkse, groene luitjes kunst niet juist te beschermen? Klimaatactie, ja, heel graag, maar blokkeer dan een olieraffinaderij. Bezet de Tweede Kamer. Sloop desnoods een benzinepomp – maar geen kunst.

Mijn verontwaardiging kreeg last van nuance toen ik tweets zag van kunstenaars die achter de klimaatactivisten stonden. ‘Ik steun dit soort acties volledig! Kunst is actie! Kunst is politiek!’ Sommigen verwezen naar de Chinese kunstenaar Ai Weiwei, die in 1995 een kostbare Han-dynastievaas kapot liet vallen als protest tegen de waarden in het hedendaagse China. Eerst reageerden mensen afkeurend; nu geldt zijn daad als iconische moderne kunst.

Ik dacht aan suffragette Mary Richardson, die in 1914 een schilderij van Velásquez te lijf ging met een mes, uit protest tegen de zeer gewelddadige arrestatie van haar zuster in de strijd, Emmeline Pankhurst. Ze vond dat als mensen verbolgen waren over haar aanval op dat schilderij – enkel een voorwerp van materiële schoonheid – dat ze net zoveel of meer verontwaardiging zouden moeten voelen over hoe de overheid Pankhurst had behandeld, omdat zij de belichaming van morele schoonheid was. Plus: je kunt aan een nieuw kunstwerk komen, maar als Pankhurst overlijdt, niet aan een nieuw leven.

In tegenstelling tot Richardson doen de klimaatactivisten hun uiterste best om de kunstwerken niet te beschadigen. Zowel de Monet als de Van Gogh waren voorzien van een glasplaat en bleven ongeschonden. Maar de vragen die ze stellen, zijn niet zo anders dan in 1914. Zo zeiden de activisten van Just Stop Oil: ‘Maken jullie je meer zorgen over het beschermen van een schilderij of over het beschermen van onze planeet en mensen?’

Een terechte vraag, die me bleef bezighouden toen in mijn omgeving allerlei weldenkende mensen bozer waren over het niet-vernielen van kunst dan ze in tijden waren geweest over het wel-verwoesten van de planeet. Iemand vond dat de activisten 10 jaar dwangarbeid zouden moeten verrichten bij een soepfabrikant. Ik vroeg hem welke straf hij dan in gedachten had voor, zeg, de CEO’s van de bedrijven die miljarden verdienen aan het op- en aanboren van olie en gas, in de wetenschap dat onze aarde hierdoor onleefbaar kan worden voor veel mensen en dieren? Daar had hij geen antwoord op. ‘Vind ik lastig. Wij willen het.’

Maar ‘wij’ willen dat helemaal niet. Uit peilingen blijkt dat de meerderheid van de Nederlanders de klimaatdoelen – de helft minder CO2-uitstoot in 2030, CO2-neutraal in 2050 – onderschrijft. En ook na het soepgebeuren steunt 66 procent van de Britten vreedzame klimaatacties. Het is, denk ik, meer dat deze idealen soms ondersneeuwen; onder andere issues, energierekeningen, inflatie, levensdingen.

De verwoesting, echter, gaat gewoon door. Alleen deze week al verklaarde de VN dat regeringen nog steeds niet genoeg doen en we op weg zijn naar een klimaatcatastrofe, werd bekend dat de concentratie van broeikasgassen vorig jaar een recordhoogte bereikte en zijn in Nigeria miljoenen getroffen door verschrikkelijke overstromingen. Mensen sterven.

Maar dat was niet waarom er deze week in de media volop werd gepraat over het klimaat. Dat kwam door die activisten, die onze liefde voor kunst slim hebben gebruikt om ons te ontregelen, wakker te schudden, tongen los te maken. Dat daar soep en aardappelpuree voor nodig was, moeten we hen niet verwijten. We zouden hen juist dankbaar moeten zijn.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.