‘De man is ingehaald door de vrouw’, constateert Sander Schimmelpenninck in zijn column. Volgens hem voelen mannen zich overbodig, achtergesteld en rancuneus. Het is een probleem dat we niet meer mogen negeren.
Hij baseert zich op het werk van Richard Reeves, die zich zorgen maakt over de man op ongeveer dezelfde manier als eerdere mannelijkheidsdenkers zich zorgen maakten over de man: neem een reëel probleem, vergroot het uit tot maatschappelijke crisis, kleed dit aan met dubieuze hersenwetenschap om een en ander van een biologisch en daarmee onontkoombaar sausje te voorzien, en zoek de oplossing in het herwaarderen van ouderwetse mannelijkheidsidealen.
Reeves wijst onder andere naar het feit dat in veel landen de jongens in het onderwijs achterblijven bij de meisjes. Dit komt volgens hem doordat het jongensbrein zich langzamer ontwikkelt – iets waar Leidse wetenschappers overigens geen bewijs voor vonden; zij noemen dit een ‘neurologische mythe’. Dit weerhoudt Reeves er evenwel niet van om grootse en meeslepende uitspraken te doen. In een praatje voor Big Think beweert hij dat ‘volgens bijna elke maatstaf, op vrijwel elke leeftijd, in vrijwel elke ontwikkelde economie ter wereld, de meisjes de jongens ver achter zich laten, en de vrouwen de mannen.’ Het is een nieuwe wereld, verzucht hij.
‘Ver achter zich’? ‘Volgens bijna elke maatstaf’? Zou het? De laatste keer dat ik keek, hadden mannen in deze wereld meer vermogen, meer land en meer macht. Ons parlement, bijvoorbeeld, bestaat voor twee derde uit mannen. Ik spiek voor de zekerheid nog even bij de cijfers van het CBS: vrouwen hebben vaker te maken met seksueel en huiselijk geweld. Ze zijn vaker werkloos. Hoewel er meer mannen een einde aan hun leven maken – oprecht een tragedie – zijn er meer vrouwen met psychische klachten. En hoewel er wat meer meisjes dan jongens op de havo en het vwo zitten, ontlopen de slagingspercentages elkaar nauwelijks en blijkt uit ander onderzoek dat meisjes aanzienlijk meer emotionele problemen hebben dan jongens.
Zowel in Nederland als in Reeves’ thuisland, de Verenigde Staten, verdienen mannen bovendien gemiddeld meer dan vrouwen, op elk opleidingsniveau. ‘Vrouwen werken vaker in laagbetaalde banen met minder benefits’, stelt de U.S. Department of Labor vast.
Dat is niet onbelangrijk, want waar Reeves en in zijn kielzog Schimmelpenninck zich enigszins onderscheiden van eerdere mannelijkheidsdenkers is in hun aandacht voor jongens en mannen die het qua inkomen of opleiding minder getroffen hebben. ‘Wie naar de feiten kijkt, ziet wie werkelijk het meest onder druk staat in onze maatschappij: jongens uit sociaal-economisch zwakke gezinnen, vaak met een afwezige vader’, schrijft Schimmelpenninck.
Zou het? Het is niet dat ik de positie van deze jongens en mannen wil bagatelliseren. Maar: er waren altijd al jongens die in armoede opgroeiden. Er waren altijd al mannen die tegen een laag loon zwaar en gevaarlijk werk deden. Zij verdienen onze solidariteit en een beter leven – net als de meisjes en vrouwen in dezelfde omstandigheden. Dit is echter geen nieuw probleem, geen teken van een ‘nieuwe wereld’. En een mannenkwestie is het ook al niet; het is een klassekwestie. ‘Progressievelingen hebben geen plan voor de man’, beweert Schimmelpenninck. Maar als hij zich vooral zorgen maakt over de ‘sociaal-economisch zwakkeren’ is dat natuurlijk niet waar. Dat plan bestaat al meer dan 150 jaar. Het heet socialisme.
Dat is echter niet de afslag die beide heren nemen in hun denken. In plaats van de omverwerping van het grootkapitaal stelt Reeves, net als de mannelijkheidsdenkers die hem voorgingen, voor om traditionele mannenwaarden opnieuw op een voetstuk te heisen: risico’s nemen, moedig zijn. Mannen willen zich dapper en nuttig voelen, betoogt hij; ze willen nodig zijn. Schimmelpenninck praat over ‘eergevoelens’ en ziet wel iets in MacGyver als rolmodel. Maar dat is ook geen plan. Dat is gewoon heimwee naar vroeger.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.