Het mensenbrein is een mozaïek van het vrouwelijke en het mannelijke. Zo beschreven Israëlische neurowetenschappers het in een studie die ze afgelopen november in het vakblad PNAS publiceerden. Met verschillende hersenscantechnieken keken ze bij meer dan 1400 vrijwilligers in het hoofd. Grijze stof, witte stof, de verbindingen tussen hersengebiedjes, van alles hebben ze doorgelicht.
Hun conclusie: populaire verhaaltjes over mannen van Mars en vrouwen van Venus ten spijt, is het een gigantische zeldzaamheid om iemand met echte herenhersenen of met een totaal damesbrein aan te treffen. Eerder zijn we allemaal een volstrekt unieke samenstelling van mannelijke hersenonderdelen en typische vrouwelijke breinkenmerken. (Je kunt je afvragen wat dat ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ dan nog precies aanduidt, maar laat ik geen kniesoor zijn.)
Het onderzoek kreeg in de Volkskrant zelfs een stempel van goedkeuring van neuroprofessor Dick Swaab himself, al merkte hij wel nog op dat er ‘op het niveau van de groep wel karakteristieken bestaan’, wat blijkbaar dan toch een rechtvaardiging was voor het feit dat hij in zijn boek Wij zijn ons brein poneert dat meisjes om hersenbiologische redenen liever met poppen spelen dan met auto’s.
Zelf vond ik het PNAS-onderzoek vrij saai. Het is best een leuk beeld, van die mozaïek, maar dat ultieme mannelijkheid en vrouwelijkheid een mythe zijn, wisten we natuurlijk allang. Zo kwam psycholoog Janet Shibley Hyde al in 2005 met een overzichtsartikel waarin precies dit punt naar voren kwam. Ze besprak maar liefst 46 meta-analyses naar allerlei gedragsmatige en emotionele man-vrouwverschillen; leiderschapskwaliteiten, seksuele interesses, rekenen, taal, assertiviteit. Alles bij elkaar kwamen er honderden studies langs naar de scheiding der seksen. En met die scheiding bleek het reuze mee te vallen: die was in veruit de meeste gevallen klein tot nihil. ‘Meer gelijk dan verschillend’, stelde Hyde vast.
Als we dat ruim tien jaar geleden al wisten, waarom was die Israëlische studie dan nog nieuws? Misschien komt het doordat we collectief verkikkerd zijn op verklaringen die het brein erbij halen, terwijl veel mensen psychologen maar een mild suspect zooitje ongeregeld vinden. Cognitief wetenschapper Deena Skolnick Weisberg deed in 2008 onderzoek naar hoe dat werkt: mensen vinden een studie intuïtief geloofwaardiger als er neurowetenschap in zit, want dat werkt met hippe dure apparaten, en produceert als extragratisbonus wetenschappelijk ogende plaatjes. Zelfs een beetje hersenbabbel helpt. Neem deze uitspraak: ‘Een grotere hippocampus zorgt voor een beter geheugen. Bij vrouwen is dit gebiedje groter dan bij mannen, dus onthouden vrouwen meer dingen’. Klinkt aardig, toch? Dat het een cirkelredenering is, zie je pas na een paar keer lezen.
Wie graag tijdig van zijn Mars-en-Venus-mythes afgeholpen wil worden, doet er dus goed aan deze intuïtie te negeren. Of nee, wacht, ik moet het natuurlijk zo zeggen: uit hersenonderzoek blijkt dat het beter is om met je prefrontale cortex ook psychologisch onderzoek serieus te nemen, als je niet tien jaar achter de feiten aan wilt lopen.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.