dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Ik ben een vrouw van 35 jaar oud. Althans, volgens TweetGenie, een website van onder meer UT-promovenda Dong Nguyen. Aan de hand van mijn persoonlijke getwitter en een analyse van de berichten van drieduizend anderen raadde een computerprogramma mijn leeftijd en geslacht. Dat het genie me wat ouder voorstelt dan ik eigenlijk ben, vind ik te vergeven. Dat zal vast aan m’n gepraat over mijn dochters liggen. Aangezien ik mijn eerste kind kreeg op de volstrekt atypische leeftijd van 24 jaar, snap ik de verwarring.

Wat ik wel opmerkelijk vind is dat TweetGenie me bij de vrouwen indeelt. Natuurlijk, vaginatechnisch heeft de website gelijk. Maar toch: zelfs volgens TweetGenie zelf zit ik qua twittergedrag bijna precies in het midden van de glijdende schaal der seksen. Ver waren mijn tweets verwijderd van de vanuit feministisch oogpunt nogal verontrustende kernwoorden als ‘lief’, ‘nagels’ en ‘mijn man’ waaraan het programma vrouwen herkent. In plaats daarvan zat ik in een soort androgyne twitterzone, waar ik me psychologisch prima thuis voelde. Het speet me dan ook dat de mensen achter TweetGenie in het midden van hun glijdende schaal een keihard afkappunt hadden geprogrammeerd, waardoor het toch weer leek alsof sekse komt in twee smaakjes: roze en blauw.

Ik zeg bewust ‘leek’, omdat onderzoek al jaren laat zien dat mannen en vrouwen allesbehalve twee aparte menscategorieën zijn. Zo publiceerde de Amerikaanse psycholoog Janet Shibley Hyde in 2005 al een grote meta-analyse waaruit bleek dat vrijwel alle man-vrouwverschillen die we kennen bijzonder klein zijn. Er zijn wel een paar uitzonderingen: fysieke agressie, veel porno kijken en vaak masturberen behoren vooralsnog tot het mannendomein. Maar verder? Of het nu gaat over assertiviteit, competitiedrang, om hoeveel woorden iemand per dag spreekt, om begrip van wiskundige concepten, de seksekloof is minimaal. Daarmee bevestigde Hyde haar gender similarities hypothesis, die voorspelde dat bij zowel volwassenen als kinderen de overeenkomsten tussen de seksen veel groter zouden zijn dan de verschillen.

De juistheid van deze gelijkheidshypothese werd sindsdien meerdere malen bevestigd. Afgelopen februari nog, toen een groep psychologen van de Universiteit van Rochester met een nieuwe analyse kwamen van data van dertien goed uitgevoerde onderzoeken naar sekseverschillen in persoonlijkheid. Op deze data lieten ze een statistische bewerking los waarmee ze konden nagaan of mannen en vrouwen qua karakter in twee ‘subsoorten’ vallen – de spreekwoordelijke mannen van Mars en vrouwen van Venus – of dat iedereen juist ergens op die glijdende schaal tussen mannelijk en vrouwelijk zit. Dat laatste bleek het geval. Het is simpelweg niet waar dat de dames aan de lieve, zachte, empathische kant van de verdeling (m/v) samenklonteren, terwijl mannen aan de andere kant stoer, rationeel en technisch ingesteld zitten te wezen. Sterker nog: zelfs de persoonlijkheidstrek ‘mannelijkheid’ bleek gelijkelijk verdeeld over de seksen.

Het merkwaardige is dat de uitkomsten van deze studies tegelijkertijd zelden betwist worden maar ook zelden genoemd. Zo las ik onlangs het nieuwste boek van vermaard neurobiologieprof Dick Swaab. Hij heeft zijn knallende-champagne-bestseller Wij zijn ons brein samen met Jan Paul Schutten vertaald naar een boek voor pubers, Jij bent je brein. Op pagina 52 legt Swaab uit hoe het ook alweer zit met sekseverschillen: ‘Jongens en meisjes met elkaar vergelijken is als appels en peren vergelijken. Het brein van mannen is heel anders dan dat van vrouwen.’

Appels en peren? Het klinkt haast alsof Swaab de onderzoeken van Hyde of uit Rochester niet kent. Maar zulks is niet het geval. Ik heb Swaab tijdens debatten deze studies voorgelegd, en hij bevestigde dat hij van dit alles weet heeft. Om vervolgens toch weer over de vele verschillen tussen mannen en vrouwen te gaan praten alsof het mensdom uit twee soorten bestaat.

Swaab is niet de enige onderzoeker die dit doet, ook al is hij momenteel voor de leek waarschijnlijk wel de invloedrijkste. Het idee dat mannen en vrouwen psychologisch gezien vrijwel hetzelfde zijn, wil in onze wereld, de academische incluis, maar moeilijk doordringen. De enige oplossing lijkt me het rigoureus afschaffen van de twee geslachtelijke hokjes. In paspoorten en studies noteren we sekse dan voortaan conform het wetenschappelijk bewijs met op zijn minst een zeven-puntsschaal. Mensen als ik kunnen dan het middelste hokje aankruisen en lekker psychologisch androgyn blijven.

Misschien kan TweetGenie het goede voorbeeld geven?

 

Foto: FreeImages.com/Elvis Santana

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Op Facebook staat een foto van een jong meisje. Haar gezicht is blauw en opgezwollen, en haar wangen zijn nat van de tranen. Boven de foto staat: ‘Ik raakte dit meisje met mijn vrachtwagen en ik stapte uit en gaf haar een karatetrap, toen pakte ik haar bij haar strot. Ik klom op mijn wagen en gooide haar met mijn hand om haar nek op de grond. Ze kreeg wat ze verdiende.’ Ernaast staat een advertentie. Wie nu een alles-in-1-pakket neemt bij KPN krijgt zes maanden gratis interactieve televisie.

Facebook staat vol met dit soort foto’s. Een bewusteloze vrouw, met eronder ‘Geen antwoord betekent niet per se nee’. Een vrouw die vastgebonden en gekneveld is: ‘Het is geen verkrachting. Als ze echt niet wilde had ze iets kunnen zeggen.’ Een vrouw die in een onnatuurlijke hoek onderaan de trap ligt: ‘Volgende keer niet zwanger worden.’

Deze foto’s die geweld tegen vrouwen verheerlijken zijn al vaker in opspraak geweest. En telkens wanneer zo’n beeld in het nieuws kwam, haalde Facebook de steen des aanstoots braaf weg. Maar de afgelopen dagen bleek dat dit incidentenmanagement is, geen beleid. Wanneer gewone gebruikers via de website aangeven dat beelden haat of geweld tegen vrouwen bevatten, reageert Facebook onaangedaan: ‘We hebben de foto bekeken, maar vastgesteld dat het Facebooks regels niet schendt.’ Volgens Facebook valt beeld als het huilende lensgemepte meisje onder humor. Ter vergelijk: foto’s van borstvoedende vrouwen zijn wel tegen de regels en worden subiet verwijderd.

Vorige week begon onder de vlag van Women, Action, & the Media een offensief om Facebook te raken waar het pijn doet: bij de adverteerders. De gedachte: welk weldenkend merk wil nu met zijn logo naast foto’s van in elkaar geslagen of verkrachte vrouwen staan? Vrouwen en mannen over de hele wereld stuurden tienduizenden tweets en duizenden e-mails naar multinationals als Dove, Unilever en Vistaprint, met screenshots van hun merk naast zo’n gruwelijke foto, en het verzoek hun advertenties van Facebook terug te trekken. De meeste weigerden.

Ook Nederlandse bedrijven staan op deze manier op Facebook, ontdekte ik afgelopen vrijdag. Een vrolijk potje Nutella prijkt naast een vrouw met een blauw oog, en de tekst ‘Ze kan maar beter zeggen dat ze van de trap is gevallen, als ze weet wat goed voor haar is.’ Het Oranjefonds zoekt maatjes naast een foto van een mishandelde vrouw: ‘Huiselijk geweld. Omdat je het haar soms meer dan eens moet zeggen.’ Ook Simyo, Peugeot, Yves Rocher, Maggi, Bonprix en Lexa kunnen hun advertenties terugvinden naast de verheerlijking van geweld tegen vrouwen. KPN reageerde al via twitter dat klachten hierover niet naar de adverteerder moeten maar naar degenen die dit soort dingen plaatsen.

Maar die zieke lieden die dit plaatsen zijn niet het grootste probleem. Het grootste probleem is dat Facebook en adverteerders door alleen incidenten aan te pakken en verder beleidsmatig weg te kijken vrouwenhaat en het aanmoedigen van huiselijk geweld en verkrachting salonfähig maken. Dat een foto van een kind met ‘Nee betekent ja en ja betekent anaal’ normaal wordt wanneer Facebook het humor noemt en ernaast staat hoe je met dank aan Maggi gezellig een luxe weekendje weg kunt winnen. En dat mag toch werkelijk niet gebeuren.

Naschrift: de nacht nadat deze column verscheen, maakte Facebook bekend dat ze hun regels ten aanzien van het verheerlijken van verkrachting en ander geweld tegen vrouwen serieus gaan aanscherpen.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In 1963 publiceerde Betty Friedan haar boek ‘The feminine mystique’. Friedan schreef over de onvrede die vrouwen voelden wanneer ze enkel leefden voor hun man, hun huishouden en hun kinderen. Samen met ‘De tweede sekse’ van Simone de Beauvoir gaf dit boek de aanzet tot de tweede feministische golf. Vijftig jaar later is het tijd voor een terugblik. Wat is er sindsdien veranderd, en vooral: wat is hetzelfde gebleven?

‘Het probleem is dat ik altijd de moeder van de kinderen ben, of de echtgenote van mijn man, en nooit mezelf’. Dat vertelt één van de vrouwen die Betty Friedan interviewde voor haar boek ‘The feminine mystique’. Het is 1963, en de eerste feministische golf is niet meer dan een vage herinnering. Meisjes gaan niet naar de hogeschool of universiteit om hun geest te verrijken met kennis of om het fundament voor een carrière te leggen, ze gaan erheen om een man te vinden. Trouwen is het hoofddoel, het liefst zo jong mogelijk, want de angst om een oude vrijster te worden is enorm. De helft van de Amerikaanse vrouwen is gehuwd tegen de tijd dat ze twintig is. Een stationwagon vol kinderen is het ideaal, dus deze jonge bruiden baren de ene baby na de andere. Buitenshuis werken doen ze niet. Ze zijn van beroep huisvrouw.

In tijdschriften en op televisie wordt het leven van de voorstedelijke huisvrouw neergezet als een idylle. Alsof het voor de immer contente vrouw diep vervullend is om te leven voor haar huishouden, haar echtgenoot en haar kinderen. Maar onder de oppervlakte schuurt er iets. ‘Een honger die voedsel niet kan stillen’, noemt Friedan het. Veel vrouwen hebben een niet erkende maar diepe behoefte aan een eigen identiteit, aan een leven waarin ze zichzelf kunnen ontplooien en los van hun gezin en huishouden iemand kunnen zijn. Een volwaardig individu, net als hun man. ‘Ik voel gewoon niet dat ik leef’, zegt een vrouw over haar huisvrouwenbestaan. ‘Ik wil meer dan mijn man en mijn kinderen en mijn huis.’ Het was een behoefte waar zelden hardop over werd gesproken, want deze gevoelens behoorden vrouwen niet te hebben. ‘Wat voor vrouw was ze als ze niet die mysterieuze voldoening voelde na het in de was zetten van de vloer?’ vat Friedan de tijdsgeest samen.

Ondertussen zijn we vijftig jaar verder. De wereld van nu is een andere dan die van Friedans vrouwen. Een tweede feministische golf heeft plaatsgevonden, waarin vrouwen een herverdeling van huishoudelijk werk eisten, en serieuze, gelijkwaardige toegang tot hoger onderwijs en de arbeidsmarkt. Meiden gaan niet langer naar de universiteit om een eega te vinden. Cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laten zien dat hedendaagse vrouwen over het algemeen rond hun dertigste trouwen en hun eerste kind krijgen als ze 29,4 jaar zijn. En dat is allerminst het begin van een stationwagon vol nageslacht: de gemiddelde vrouw baart 1,76 zoons en dochters. Ruim zestig procent van de vrouwen heeft een baan (tegen driekwart van de mannen). Slechts twintig procent van de moeders van kleine kinderen werkt niet of nauwelijks. Huisvrouwen zijn een stuk zeldzamer dan in 1963.

=

Deze cijfers verhullen echter wat er sinds ‘The feminine mystique’ hetzelfde is gebleven. Is Friedans droom dat vrouwen hun intellectuele vleugels uit zouden slaan en zichzelf en hun geestelijke vermogens ongehinderd zouden ontwikkelen wel uitgekomen? De helft van de vrouwen is financieel niet onafhankelijk; ze teren, in de woorden van minister Jet Bussemaker, op de zak van hun man. Slechts een kwart van de vrouwen werkt voltijds; bij mannen is dat 81 procent. Voor moeders van jonge kinderen ligt dat aandeel nog lager: maar tien procent werkt vijf dagen. Dat vertaalt zich in de tijdsbesteding. Het CBS meldt in 2010 dat 87 procent van de vaders hun tijd hoofdzakelijk besteden aan hun baan, terwijl 70 procent van de moeders aangeeft het grootste deel van hun tijd te steken in de zorg voor het gezin en het huishouden. De meesten moeders hebben dan ook zo’n kleine baan dat een serieuze carrière-opbouw er niet in zit. Sociologe Mariëlle Cloïn en politicologe Marjon Schols constateerden dat ze in 1980 een kleine zes uur per week buitenshuis werkten, en in 2005 bijna zeventien uur. Het is een flinke toename, jazeker, maar ook weer geen reuzenstap.

De oorzaak is wellicht dat er net onder de oppervlakte in de afgelopen vijftig jaar niet zoveel veranderd is als je op het eerste gezicht zou denken. Zo schrijft Friedan dat het lastig is voor jonge vrouwen om vooruit te komen op de arbeidsmarkt vanwege ‘subtiele discriminatie van vrouwen, om nog maar niet te spreken over de sekseverschil in loon’. Daarmee stipt ze twee nog immer actuele punten aan: eerder dit jaar meldde het CBS dat vrouwen, gecorrigeerd voor ervaring, opleiding, leeftijd en functie, vijftien procent minder verdienen dan mannen. Gedragswetenschappelijk onderzoek toont aan dat subtiele discriminatie nog steeds aan de orde van de dag is. In een Zweedse studie solliciteerden mannelijke en vrouwelijke wetenschappers op een plek als postdoc aan een universiteit. Afgaande op hun vakbladpublicaties – een alom geaccepteerde objectieve maat voor competentie in de academische wereld – waren beide seksen even geschikt. Maar de commissie dacht daar anders over: zij beoordeelden de vrouwen consequent als minder goed. De beste vrouw, qua publicaties, werd even kundig geacht als de slechtste man.

Vergelijkbare resultaten zijn gevonden in onderzoeken waarin aan hooggeplaatsten in het bedrijfsleven en op universiteiten nepsollicatiebrieven werden gestuurd. Was zo’n brief ondertekend met ‘James’, dan waren ze positief over de kandidaat. Was exact dezelfde brief ondertekend met ‘Jenna’, dan was het enthousiasme ver te zoeken. De reden zit hem volgens de gedragswetenschappers in onbewuste vooroordelen en stereotypen: een vrouw die hetzelfde kan en doet als een man wordt gezien als onvrouwelijk, als een bitch. En een vrouw die niet hetzelfde kan en doet als een man is simpelweg niet geschikt voor de werkvloer, laat staan voor een leidinggevende functie. Het resultaat van deze subtiele discriminatie wordt het duidelijkst zichtbaar in de top van organisaties. Zo is slechts 14,8 procent van de hoogleraren vrouw. En bij de vijfhonderd grootste bedrijven in Nederland bestaan de Raden van Bestuur en de Raden van Commissarissen respectievelijk voor een magere 4,3 en 9,0 procent uit vrouwen. Van de volstrekt gelijkwaardige toegang tot de arbeidsmarkt die de tweede golf feministen zo vurig wensten is vooralsnog dan ook geen sprake.

=

Het idee van vrouwelijkheid dat ten grondslag ligt aan de stereotypen, vooroordelen en subtiele discriminatie werd in de tijd van Friedan gevoed door door het gedachtegoed van Sigmund Freud. De jaren vijftig waren hoogtijdagen voor de psychoanalyse, en Freuds ideeën hadden gezag binnen en buiten de spreekkamer van de psychiater. Hoe hij over vrouwen dacht blijkt duidelijk uit een brief die hij in 1883 aan John Stuart Mill schreef, naar aanleiding van de eerste feministische golf: ‘De Natuur heeft beslist dat de lotsbestemming van de vrouw ligt in schoonheid, charme en lieftalligheid. Wet en gewoonte kunnen vrouwen veel geven dat aan haar onthouden is, maar de positie van de vrouw zal zeker blijven wat het is: in haar jeugd een aanbiddelijke lieverd, en in haar volwassen jaren een geliefde echtgenote.’

Vrouwen die meer uit het leven wilden halen, leden volgens Freuds volgelingen aan penisnijd: de schok die volgt wanneer een jong meisje voor het eerst ontdekt dat zij een essentieel onderdeel, namelijk een piemel, mist. Deze mentale klap is zo groot dat de vrouwelijke geestelijke vermogens, aldus Freud, nooit helemaal tot ontwikkeling komen. Pas als de vrouw een zoon baart, en zo eindelijk de beschikking krijgt over een penis, kan de wonde ietwat geheeld worden. Maar helemaal goed komt het nooit; volgens Freud blijft een vrouw haar hele leven een homme manqué, een man waar iets aan ontbreekt. Geschikt als huisvrouw en moeder, maar verder… nee.

Dit idee van de vrouw als homme manqué resoneert ook vandaag de dag nog in de psychologie en in de samenleving, zij het zachtjes. Het grootste verschil met vroeger is dat de dominante theorie van nu stelt dat vrouwen niet alleen een penis missen, maar ook een zekere hoeveelheid testosteron. In de megabestseller ‘Wij zijn ons brein’ legt neurobioloog Dick Swaab uit hoe dat zit: ‘Tussen de zesde en twaalfde zwangerschapsweek ontwikkelen de geslachtsorganen van het kind zich in manlijke of vrouwelijke richting door de aan- of afwezigheid van testosteron. Vervolgens differentiëren de hersenen zich in manlijke of vrouwelijke richting in de tweede helft van de zwangerschap, doordat het jongetje dan een piek van testosteron produceert en het meisje niet.’ De al dan niet optredende testosteronpiek heeft volgens Swaab een duidelijke functie: zo wordt het brein reeds voor de geboorte op de juiste manier geprogrammeerd ‘om ons op onze latere rol in de maatschappij voor te bereiden, zoals op het moederschap bij het meisje, en op vechten en meer technische taken bij het jongetje.’

En Swaabs boek is beslist niet de enige bron van deze nieuwe ‘mystique’. De immens populaire boeken ‘Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus’ of ‘Waarom mannen niet luisteren en vrouwen niet kunnen kaartlezen’ baseren zich op dezelfde grondslag: het ontbreekt vrouwen voor en na hun geboorte aan testosteron, en alzo is de natuur, net als bij Freud, nog steeds de lotsbestemming van de vrouw. Anatomie ist Schicksal. Hoe weinig er is veranderd blijkt tevens uit deze alinea, uit het ook al zeer goed verkopende boek ‘De vrouwelijke hersenen’ van psychiater Louann Brizendine: ‘Meisjes, typisch niet door testosteron gevoed maar door oestrogeen beheerst, zijn volop bezig met het in stand houden van harmonische relaties. Vanaf hun vroegste ogenblikken leven ze het meest op hun gemak en het gelukkigst in het rijk van vredige persoonlijke contacten.’ Brizendines boek komt uit 2006, maar het had net zo goed 1963 kunnen zijn.

=

Hoe komt het toch dat vrouwen zich toen – en nu nog steeds – zo’n nauw beeld van de vrouw laten verkopen? Een beeld waarin vrouwelijkheid vrijwel uitsluitend wordt gedefinieerd aan de hand van relaties en moederschap? Vijftig jaar geleden zocht Friedan het antwoord in de media: het waren de vrouwenbladen die het geluk van de door luiers, strijk en was innerlijk diep vervulde huismoeder met enthousiasme etaleerden. Vrouwelijkheid werd alom vormgegeven en opgehemeld in artikelen als: ‘Vrouwelijkheid begint thuis’, ‘Artsen praten over borstvoeding’ en ‘Koken is voor mij poëzie’. ‘Niemand leek zich te herinneren dat men ooit dacht dat vrouwen de capaciteiten en visie hadden van staatslieden, dichters en natuurkundigen’, schrijft Friedan. En: ‘Afgaande op de vrouwenbladen van nu lijkt het erop dat de concrete details van het vrouwenleven interessanter zijn dan hun gedachten, hun ideeën, hun dromen.’ Evenmin repten de vrouwenbladen over de grote issues van die tijd: geen woord over Fidel Castro’s revolutie op Cuba, of de enorme sprongen in de bemande ruimtevaart, of de emancipatie van zwarte Amerikanen. In plaats daarvan schreven damesbladen in de jaren vijftig en zestig over mode, cosmetica, schoonheid, afslanken, interieur, psychologie, gezondheid, bekende mensen, kinderen en relaties.

Friedan nomineert de advertentiemarkt als grote aanjager van dit nogal beperkte tijdschriftelijke vrouwbeeld. De huismoeder is een enorme potentiële afzetmarkt, maakt ze op uit marketingrapporten en gesprekken met reclamemannen. De toegewijde huisvrouw heeft een brede reeks producten nodig om zichzelf mooi te maken, om het huishouden te runnen, om de kinderen groot te brengen, om haar man te behagen. En, voegt Friedan er nuchter aan toe: ‘Iemand heeft uitgevogeld dat vrouwen meer dingen willen kopen als ze in de onderbenutte, naamloze-hunkering en energie-te-over toestand van het huisvrouw-zijn verkeren.’

In 2013 is er in de damesbladen nagenoeg niets veranderd: noch aan de advertenties, noch aan de inhoud. Wie de vier vrouwenbladen met de hoogste oplage (Margriet, Libelle, LINDA., en Telegraafs Vrouw) doorbladert, ziet vooral onderwerpen voorbij komen die er ook in 1963 zo in hadden kunnen staan. De Margriet legt haar lezers uit hoe ze zelf lampenkappen kunnen verven met de nieuwe dip dye-techniek: ‘Met de modekleur groen is het helemáál mooi een dipje doen!’ De LINDA. meldt dat op modegebied felgekleurde broeken helemaal hip zijn: ‘We knallen de zomer tegemoet in een kleurige spijkerbroek.’ In Vrouw krijgen vier vrouwen van de kapper een nieuwe zomerblonde coupe: ‘Ik ben dolblij dat ik weer een blondje ben’. En in de Libelle concludeert een columniste op zwangerschapsverlof tevreden: ‘Laat mij maar lekker een Heerlijk Huisvrouwtje zijn.’ Het meest substantiële artikel is een stuk in de Libelle over pesten op het werk; een serieus probleem, en het erkent tenminste dat de meeste vrouwen tegenwoordig een baan hebben. Van actuele zaken als de economische crisis, de oorlog in Syrië, klimaatverandering of vergrijzing ontbreekt echter ieder spoor.

=

Bladerend door de vrouwenbladen is het bijna alsof de tweede feministische golf nooit heeft plaatsgehad. Een vrouw is nog steeds in de eerste plaats vrouw, en pas in de tweede plaats mens. Natuurlijk, de toegang tot de arbeidsmarkt en het onderwijs is grondig verbeterd. Veel meer vrouwen werken. Maar de notie van vrouwelijkheid is nog nagenoeg hetzelfde als toen Betty Friedan ‘The feminine mystique’ schreef: zacht, teder, mooi. Een moeder, een echtgenote, een huisvrouw.

In 1963 tekende Friedan het verhaal op van een veelbelovende studente, die op het punt stond carrière te maken in het kankeronderzoek: ‘Ik hield van het werk, maar ik miste zoveel dingen. Ik realiseerde me dat ik niet zo serieus moest zijn. Ik zou naar huis gaan en in een warenhuis werken totdat ik ging trouwen.’ Zo’n verhaal zul je nu niet snel meer horen. De kankeronderzoekster zou nu typisch gezien eerst trouwen en dan, zwanger van haar eerste kind, na wat keukentafeloverleg met haar man besluiten dat ze in deeltijd zou gaan werken. ‘Want anders mis ik zoveel dingen.’

De grote vraag die het boek van Betty Friedan nu nog voor vrouwen heeft is deze: is dit genoeg? Genoeg om de onvrede te bedwingen? Biedt de nieuwe ‘feminine mystique’ van de leuke, knappe, modieuze, huiselijke, testosteronloze, financieel afhankelijke, parttime werkende moeder voldoende ruimte voor de vrouw om zichzelf geestelijk volledig te ontplooien, om ongehinderd door wat of wie dan ook haar vleugels in hun volle spanwijdte uit te slaan? Als het antwoord ‘ja’ is, dan is de tweede feministische golf geslaagd. Zaken als teren op je man, subtiele discriminatie, de ongelijkheid aan de top van de arbeidsmarkt, en de onveranderlijk ouderwetse invulling die we nog steeds aan vrouwelijkheid geven kunnen we dan afboeken als louter theoretische problemen. Als het antwoord echter ‘nee’ is, dan moeten we als de sodemieter opnieuw gaan vechten voor de bevrijding van de vrouw.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Toen ik net voor mezelf begon als journalist, las ik in een boek over ‘de ladder der abstractie’. Onderaan deze letterkundige ladder staan de hoogstpersoonlijke ervaringen van echte mensen. Bovenaan staan de grote thema’s van het leven: liefde, dood, vrijheid, onafhankelijkheid. Een sterk verhaal, zo vertelde dit boek, beweegt zich snel over ladder en verbindt zo boven en beneden met elkaar. Het laat de link zien tussen het leven van het individu en de Kwesties van Gewicht. Een zwak verhaal blijft hangen in het midden van de ladder: te abstract om tot leven te komen, te concreet om aan echt belangrijke vragen te raken.

Dit geldt niet alleen voor de verhalen van journalisten, maar ook voor die van politici, realiseerde ik me toen ik afgelopen zaterdag het interview met Jet Bussemaker las, en de golf van irritatie aanzag die als reactie op haar uitspraken loskwam. En dan heb ik het niet zozeer over lieden haar in een acute aanval van intellectueel barbarisme vergeleken met Stalin en zeiden dat feminisme van Satan kwam. Ik heb het vooral over de velen die als door een wesp gestoken reageerden dat Bussemaker aan hún keukentafel niets te zoeken had. Sywert van der Linden, bijvoorbeeld: ‘Hoop dat ik in staat ben mijn vrouw zelf de keuze te geven fulltime, parttime of niet te gaan werken, Jet.’

Nou wil Bussemaker zich helemaal niet bemoeien met die keukentafel. Zoals ze zei: ‘Je moet zelf nadenken wat in jouw situatie gewenst is.’ Maar ze vond wel – en volkomen terecht – dat we moeten blijven praten over het belang van financiele onafhankelijkheid. Het probleem van haar betoog was echter dat het in het midden van de ladder der abstractie bleef hangen. ‘Vrouwen moeten af van hun schuldgevoel over hun gezin.’ ‘Vrouw moet talenten beter benutten.’ ‘Te veel vrouwen teren op hun man.’ Algemene uitspraken over geen enkele vrouw in het bijzonder, waardoor tegelijkertijd iedereen zich voelt aangesproken, maar niemand zich het punt persoonlijk aantrekt.

Bovendien blijven de echt relevante Grote Vragen van bovenaan de ladder op deze manier buiten schot. Zoals de allesbehalve eenvoudige kwestie wat nou het ultieme doel is van de vrouwenemancipatie: de vrijheid om je eigen levenswandel te kiezen, of de onafhankelijkheid van te allen tijden op eigen benen staan?

Nog zo’n vraag: is het niet zo dat als vrouwen werkelijk vrijheid zouden hebben – geen loonkloof, geen roze-blauwe opvoeding, geen ouderwetse stereotypen, geen seksisme, niemand die à la Sywert impliceert dat fulltime, parttime of niet werken een keuze is die je als vrouw door een man moet worden gegéven – ze net als mannen vrijwel automatisch voor onafhankelijkheid zouden kiezen? Moeten we het daar niet eerst over hebben, voordat een minister ‘de vrouw’ tot verantwoording roept voor een keus waarvan hare excellentie ook niet weet hoe die aan de keukentafel, op de onderste trede van de abstractieladder, precies gemaakt moet worden?

Bussemaker doet er goed aan om voortaan meer oog te hebben voor enerzijds de grote, abstractere kwesties en anderszijds hun concrete gevolgen voor echte vrouwen. Anders vrees ik dat ze gedoemd is tot het midden van de ladder, en daarmee tot het limbo van de feministische middelmatigheid: prima boodschap, slecht verhaal.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Er waren geen rellen op de kroningsdag. Integendeel: het was een leuk feestje. Een moment waarop iedereen zich weer even saamhorig Van Oranje kon voelen. Nou ja, iedereen behalve Joanna de Republikein, voor wie de politie de kernwaarden van de rechtstaat wat bijboog opdat de balkonscène niet zou worden verpest door een ongezellig antimonarchistisch protestbord. Maar verder was er geen vuiltje aan de lucht. De demonstratievakken bleven goeddeels leeg, en niemand gooide stenen naar de ME.

En dat terwijl er toch genoeg is om kwaad over te zijn. Dat bijbuigen van de rechtstaat, bijvoorbeeld. Dat de woningmarkt nog steeds hevig op slot zit. Hoe politici niks doen tegen klimaatverandering. De oorlog in Syrië. De verschraling van de zorg. De stijgende jeugdwerkloosheid. Het salonracisme van Wilders en co. Alledaags seksisme. Dat studeren weer iets voor kinderen van rijke ouders dreigt te worden.

Of die nieuwe plannen, die ervoor zorgen dat nadat je je als jongere diep in de schulden hebt gestoken om je eigen studie te betalen, en nadat je met die molensteen om je nek met veel pijn en moeite een te dure hypotheek afsloot, en nadat je zonder ooit een vast contract te krijgen van werkgever naar werkloosheid naar werkgever hopte terwijl je kinderen in de peperdure opvang zaten, en nadat ze van het toch maar bij elkaar geschraapte spaargeld gingen studeren, en nadat je ontdekte dat er voor jouw generatie geen pensioengeld over is, dat na dit alles de overheid bij je komt aankloppen voor een financiële bijdrage aan de zorg voor je ouders. En of je even wilt gaan mantelzorgen, alstublieft, dankuwel.

Ik ben beslist geen voorstander van geweld, maar soms denk ik: dat is wel een kinderkopje of twee waard.

Maar nee: mijn generatie is niet boos te krijgen. Ik heb de afgelopen dagen zitten nadenken waarom. En de reden is volgens mij dit: we zijn, met dank aan het neoliberalisme, te individualistisch geworden. Zoals psychiater Paul Verhaeghe schrijft in zijn boek ‘Identiteit’: jongeren zijn vooral bezig met eigen succes. Je bent manager van je eigen leven. Dat leven is maakbaar, en dat maakt je diep verantwoordelijk voor het eigen falen of welslagen.

Dit maakbaarheidsindividualisme heeft elk besef van collectieve solidariteit compleet doen verdwijnen. Veel van mijn generatiegenoten stellen zich nog slechts één vraag wanneer ze geconfronteerd worden met problemen en onrecht: wat betekent dit eigenlijk voor mij? Zit de woningmarkt op slot door decennia aan beroerd beleid: hoe kan ik toch aan een leuk huisje komen? Wordt de zorg onbetaalbaar: hoe kom ik aan genoeg geld? Stijgt de werkloosheid: waar vind ik toch nog een baan?

Wie zo druk bezig is met het doppen van de eigen boontjes, heeft geen oog voor het grotere plaatje en geen tijd om te demonstreren. Dus staat er geen groep op om te zeggen: dit tast ons bestaan op onacceptabele wijze aan. Op naar het Malieveld! En is het niet voor mezelf, dan voor het grotere onrecht. En voor mijn medemens, die zichzelf wellicht straks niet meer redden kan.

Maar dat gebeurt niet. Want met ‘dank’ aan het neoliberalisme zijn we brave burgers geworden. Goede consumenten. Machteloze, geïsoleerde individuen. En nee, die rellen niet. Zelfs niet als er eigenlijk wel reden toe is.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Hij had het zelf gezien, hoe God het te korte been had laten aangroeien. ‘God is niet afhankelijk van het natuurlijke’, verklaarde de Maastrichtse onderzoeker Onno van Schayck in het EO-programma ‘Zin in wetenschap’. Hij vertelde erbij dat dit wonder onomstotelijk, honderd procent zeker, was aangetoond met behulp van röntgenfoto’s.

De uitzending zorgde uiteraard voor de nodige ophef. Een wetenschapper die op tv de meer sprookjesachtige werken Gods propagandeert, dat vinden velen niet per se wenselijk. Van Schayck probeerde het relletje nog in te dammen door te zeggen dat hij zijn ervaring had gedeeld vanuit zijn hoedanigheid als christen, niet als wetenschapper. Merkwaardig, want aan het begin van het fragment had Van Schayck zichzelf voorgesteld als hoogleraar.

Op de ophef volgde een brief van christelijke academici. Onder meer astronoom Heino Falcke en fysicus Cees Dekker wilden opkomen voor de vrijheid van wetenschappers om openlijk hun persoonlijke opinies te verwoorden, en over alternatieve verklaringen voor het onverklaarbare te spreken. Recht op vrije meningsuiting enzo.

Met hun brief raken de heren aan een interessante kwestie: kun je eigenlijk wetenschapper zijn, en gelovige tegelijk? Is het mogelijk om van negen tot vijf in navolging van Popper met alle macht te proberen je eigen hypotheses onderuit te halen, om daarna je jas aan te trekken, naar huis te fietsen, en te geloven dat de aarde is geschapen door een hogere macht die tevens doden kan laten verrijzen, zondvloeden veroorzaken, en bij wijze van toegift benen kan laten aangroeien?

Volgens wetenschapsjournalist Maarten Keulemans kan dat niet. Hij verwijst naar de lange traditie waarin christelijke academici het wetenschappelijk bewijs of zelfs natuurwetten negeren als het ze niet zo goed uitkomt. ‘Christenen als Van Schayck hebben lak aan de wetenschap. Leuk, die wetenschap, maar als puntje bij paaltje komt kun je je te korte been lekker tóch een stukje langer bidden’, schrijft hij in een Volkskrant-opiniestuk. Hij pleit ervoor om geloof buiten de wetenschap te laten.

Ik twijfel, en wel hierom: het negeren van onwelgevallig bewijs is volgens mij niet een valkuil waar enkel gelovige wetenschappers in sodemieteren. Neem bijvoorbeeld Cees Renckens, arts-in-ruste en tevens erevoorzitter van de Vereniging tegen Kwakzalverij. Je zou denken: kritische twijfelaar bij uitstek. Toch had ik op twitter een verontrustende discussie met hem. Het begon met een wat misplaatste opmerking van Renckens: er was nieuws dat fecestransplantaties mogelijk obesitas kunnen helpen tegengaan, en hij grapte dat dit dus betekende dat dikke mensen voor straf een broodje poep moesten eten.

‘Voor straf?’ vroeg ik, denkende aan de vele tweelingstudies die uitwijzen dat gewicht voor zo’n 75 procent een genetische aangelegenheid is. Waarop Renckens zei: ‘Met wilskracht is veel overgewicht te voorkomen c.q. te behandelen’. Ik stuurde hem een link naar een systematische review waaruit blijkt dat, wilskracht of niet, langdurig veel gewicht verliezen met een dieet en/of extra lichaamsbeweging voor bijna niemand mogelijk is. Na een jaar of vijf is vrijwel iedereen die meedoet aan zo’n studie even zwaar of zwaarder dan voorheen. Waarop Renckens zei: ‘Weg met dit defaitisme. Het is moeilijk, maar het kan.’

De uitspraken van Renckens druisen rechtstreeks in tegen de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Toch verkoos hij, net als Van Schayck met zijn wonderbeen, zijn geloof boven de resultaten van goed uitgevoerd onderzoek. Een kwalijke zaak, want waar de meeste mensen over een wonderbeen hun schouders ophalen, is de gedachte dat dikke mensen dun zouden kunnen zijn als ze meer wilskracht zouden tonen zeer geloofwaardig, zeker uit de mond van een arts.

En daar zit hem de crux: uit de mond van een arts. Mensen nemen wetenschappers en medici serieuzer dan ze de slager om de hoek nemen. Dat is een goede zaak, maar het schept ook de verplichting om je woorden zorgvuldig te kiezen. Ik citeer Richard Feymans beroemde woorden hierover: ‘You should not fool the laymen when you’re talking as a scientist… I’m talking about a specific, extra type of integrity that is … bending over backwards to show how you’re maybe wrong.’

Natuurlijk mogen onderzoekers er persoonlijke opinies of religieuze overwegingen op nahouden. Ze moeten die alleen niet in het openbaar verkondigen. Niet omdat ze minder recht heeft op vrijheid van meningsuiting, maar omdat het wijsheid is om die vrijheid als wetenschapper niet ten volle te benutten.

 

Foto: FreeImages.com/Alexander Wallnöfer

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.