In de huidige Tweede Fase, waarin in havo en vwo profielen worden gekozen, ontmoedigd meisjes om voor een betarichting te kiezen. Wie niet minstens zeven haalt voor de exacte vakken, kan er maar beter niet aan beginnen. Zesjes op de talen zijn echter geen hindernis voor degene die een alfaprofiel voor ogen had. Vooral meiden zijn de dupe van deze ‘exact is moeilijk’ gedachten. Zij laten zich sneller uit het veld slaan.
Maar ligt het echt alleen aan de meiden? Uit onderzoek is vaak gebleken dat ook ouders en leerlingen hun steentje bijdragen aan de ontmoediging van wiskundetalent bij meisjes.
Uit diverse grote onderzoeken blijkt dat meisjes en jongens aan het begín van de middelbare school nog ongeveer even goed zijn in wiskunde. Meisjes worden tijdens hun schoolloopbaan door ouders en leraren echter ontmoedigd om hun wiskundetalent te ontwikkelen. Daardoor zijn ze aan het eind van de middelbare school iets slechter in wiskunde: gemiddeld scoren ze dan zo’n 1,5% slechter dan jongens. Dit verschil geldt overigens alleen voor blanke Amerikaanse jongens en meisjes: bij Aziatische, Latino of zwarte Amerikanen scoren meisjes even goed als jongens, of beter.
(Uit ‘Waarom mannen en vrouwen even goed kunnen inparkeren…‘, verschenen op Kennislink.nl)
Het lijkt dus raadzaam om niet alleen naar de meiden te kijken, maar ook naar de houding van hun leraren en ouders. Als zij meer ondersteuning geven – of, laten we daar eens beginnen, de meisjes niet tegenwerken – dan hoeft het onderwijssysteem ook niet op de schop, en krijgt vrouwelijk betatalent weer een eerlijke kans.
Bron: o.a. Trouw, 1 oktober 2007
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.