Vijf ex-promovendi van Diederik Stapel vinden dat het onderzoek van de commissies Levelt en Noort uit de bocht is gevlogen. Ze hebben kritiek op de werkwijze van de commissies, en kunnen zich niet vinden in de manier waarop de cultuur binnen de vakgroep van Stapel is geschetst in de rapporten over de fraudezaak.
‘Wij zijn niet aangesteld om het goede van Stapel aan te duiden, maar juist wat er fout gegaan is. Wij zullen over die onderzoekscultuur dus vooral op de slechte dingen letten.’ Dat staat in een vertrouwelijk gespreksverslag van de commissie Noort, die als opdracht had Stapels fraude aan de Rijksuniversiteit Groningen te onderzoeken. Op 29 februari 2012 sprak deze met met drie jonge onderzoekers die tussen 2000 en 2006 onder begeleiding van toen nog professor Diederik Stapel aan in Groningen waren gepromoveerd. Het doel van het gesprek was om de cultuur in de academische vakgroep van Stapel beter de begrijpen.
Saskia Schwinghammer, één van de aanwezige ex-promovendi, gaf aan het begin van het gesprek hoog op van Stapel en de vakgroep. ‘Inderdaad, veel goede mensen bij elkaar die kritisch met elkaar in overleg waren, heel inspirerend. Stapel heeft ons dus ook enorm gefaciliteerd in onze ontwikkeling als wetenschapper.’ Een andere promovendus zegt: ‘Ik heb die cultuur in mijn promotietijd ervaren als zeer leerzaam.’ De derde: ‘Ik was heel blij dat Stapel bij mijn onderzoek betrokken was.’
Maar dat was niet wat de commissie wilde horen. Uit het verslag blijkt dat ze actief aan het vissen waren naar tekenen van wat professor Levelt in het rapport slodderwetenschap zou noemen: ‘Wat ons verbaast, is dat we horen over andere benaderingen van de statistiek en anders ermee omgaan. En dat men elkaar daar niet op aangesproken heeft. Zoals, “alleen dat significante is niet genoeg”. Het werd daardoor in artikelen kennelijk makkelijker om ook met “data te spelen”.’ Wat de commissie hier wil weten is of er binnen Stapels vakgroep een cultuur heerste waarin rommelen met data heel gewoon was. Geen van de promovendi bevestigt dit.
Schwinghammer herinnert zich het gesprek goed, en ook de verontwaardiging die ze voelde over deze manier van vragen stellen. ‘Je kunt geen cultuuronderzoek doen en alleen maar naar de slechte dingen vragen. Dat is een grove methodologische fout’, vertelt ze aan de telefoon.
Ruud Abma, sociaal wetenschapper aan de Universiteit Utrecht en schrijver van het boek ‘De Publicatiefabriek’ over de affaire-Stapel, is het met haar eens. ‘Zo’n suggestieve vraagstelling, dat is gewoon een slechte interviewtechniek. Elke jurist weet het: leading the witness, dat doe je niet. Ja, stom. Gek. Raar.’
=
Suggestieve vragen zijn niet het enige probleem dat Schwinghammer heeft met de werkwijze van de commissie. Zo viel ze er toen het onderzoek nog liep al over dat de interviews met de betrokken medewerkers niet volgens de regelen der kunst verliepen. ‘De vragen waren niet gestructureerd. De gesprekken werden niet opgenomen. Er werd meestal wel genotuleerd, maar niet altijd door een ervaren kracht. Die gespreksverslagen werden vervolgens niet aan ons voorgelegd, zodat we niet hebben kunnen controleren of onze woorden correct waren weergegeven of juist geïnterpreteerd.’
Ze kaartte haar zorgen over deze aanpak verschillende malen aan bij de commissie, zonder veel resultaat. Uiteindelijk schreef ze er op 30 april 2012 samen met vier collega’s een brief over aan de commissie Levelt, die van alle commissies de leiding had in het fraude-onderzoek. Door het gebrek aan bandopnames of controle van de notulen ‘zijn gedane uitspraken niet of nauwelijks controleerbaar en [is] er kans op ‘ruis’ in de communicatie aanwezig.’
De commissie Levelt reageert met verbazing op de opgestuurde brief. Het ontbreken van bandopnames of nog even gecheckte gespreksverslagen verklaren ze als volgt: ‘De commissie heeft ervoor gekozen geen bandopnames te maken tijdens de gesprekken om een opener gesprekssituatie te creëren en daarmee de productiviteit te bevorderen. Bovendien waren de aard en doelstelling van de met u gevoerde gesprekken (…) dusdanig dat bandopnames ook verder geen extra inzichten verschaft zouden hebben.’ Waarom de notulen niet ter controle aan Stapels oud-medewerkers zijn voorgelegd vertelt de commissie er niet bij. Ook geven ze geen nadere toelichting op de gedachtegang dat bandopnames – toch de ‘ruwe data’ van dit fraude-onderzoek – geen extra inzichten zouden verschaffen.
Deze kritiek komt Ruud Abma bekend voor. ‘Dat stond ook in Stapels boek. Toen ik dat las, dacht ik al: dat is vreemd. Want in het eindrapport staat in de bijlage een lijst met mensen die geïnterviewd zijn, en de onderwerpen die toen aan bod zijn gekomen. Dat wekt de indruk dat er gespreksverslagen of -transcripten zijn. Ik heb Levelt gesproken, en hem gevraagd of er materiaal was dat ik voor mijn eigen boek kon gebruiken. Nee, zei Levelt, want dat is vertrouwelijk. Op zich een prima reden. Maar later kwam ik erachter dat er helemaal niet systematisch opnames of verslagen zijn gemaakt.’
‘Dat is een zwak punt’, stelt Abma vast, ‘want zo kunnen er allerlei fouten in het uiteindelijke rapport sluipen. Mensen drukken zich bijvoorbeeld niet goed uit, of ze vergeten iets. Je moet altijd zorgen dat geïnterviewden zichzelf kunnen corrigeren.’
=
Een ander bezwaar van de briefschrijvers betreft de manier waarop de commissie in het interimrapport schreef over Stapel en zijn werkwijze. Als voorbeeld geven ze een passage op pagina 12 van het rapport: ‘De heer Stapel koos zorgvuldig de junioronderzoekers met wie hij de intensieve één-op-één werkwijze wilde aangaan. Met hen werd een innige band gesmeed. Vele promovendi beschouwden hem als een persoonlijke vriend. Men kwam thuis bij hem, had gezamenlijke diners, ging gezamenlijk naar theater etc. Een dergelijke situatie is niet bevorderlijk voor het kritisch volgen van de ‘meester’.’
Schwinghammer en de andere briefschrijvers schrijven hierover aan de commissie Levelt: ‘Deze passage wekt (althans bij ons) de indruk dat de aio’s van Diederik een kenmerk delen dat ons geschikte slachtoffers maakt. Dit is in onze ogen een goed voorbeeld van een interpretatie van de commissie die verder dan het rapporteren van objectieve en duidelijk aantoonbare feitelijkheden gaat.’
De commissie zelf geeft toe dat het om een interpretatie gaat, maar vindt dit niet bezwaarlijk: ‘Dit betreft noodzakelijkerwijs een interpretatie en reconstructie van de gebeurtenissen waarbij termen zijn gebruikt die de Commissie passend vindt en naar de mening van de Commissie geschraagd worden door alle feiten en de duidelijke patronen die in de grote variëteit van gesprekken telkens naar voren zijn gekomen’, schrijven ze.
Abma reageert genuanceerd. ‘Stapel heeft dit bezwaar ook in zijn boek naar voren gebracht. De commissie zou karaktermoord hebben gepleegd, hem hebben afgeschilderd als een man met een diabolische, levensgevaarlijke persoonlijkheidsstructuur. Dat staat niet in het rapport. Maar de commissie werkt wel de indruk dat Stapel met voorbedachte rade vriendschapsbanden heeft gesmeed met mensen bij wie hij zijn fraude zou kunnen verbergen. Dat kun je niet bewijzen. Het was sterker geweest als de commissie zich meer bij de feiten had gehouden, en het erop hadden gehouden dat er patroon was ontstaan dat de fraude vergemakkelijkte.’
=
Schwinghammer is niet erg gelukkig met de reactie van de commissie Levelt op haar zorgen over de werkwijze. ‘Ik vond het kortaf. Ze zetten de briefschrijvers weg als een stel sukkels, terwijl de brief toch steekhoudende kritiek bevatte. Eerder voelde ik me ook al zeer badinerend behandeld, en ik heb vernomen dat anderen dit ook zo hebben ervaren. Ik heb daarna geen pogingen meer ondernomen om het proces bij te sturen.’
Wel maakt ze zich voor een tweede keer kwaad als het eindrapport op het punt van verschijnen staat. ‘Ik werd ineens gebeld door allerlei journalisten, die duidelijk het rapport al hadden gelezen. Ze lieten doorschemeren dat er een hoofdstuk was opgenomen waarin de cultuur in onze onderzoeksgroep in een kwaad daglicht werd gesteld, en raadden me aan om mee te werken aan interviews, zodat ik me kon verdedigen. Daar schrok ik heel erg van. En het ergste was dat ik van niets wist, want de commissie Levelt had geweigerd om het rapport alvast met de ex-promovendi van Stapel te delen. Dat we, na alle ellende van de fraude, ook nog volkomen onterecht als slodderwetenschappers werden weggezet, moest ik via de media horen.’
Ondertussen heeft Schwinghammer de affaire achter zich gelaten. Nadat ze een tijdje met een burn-out thuis heeft gezeten, gaat ze de draad weer oppakken. Niet als sociaal psycholoog – ‘Dat heeft de affaire inclusief de nasleep even goed verpest’ – maar als GZ-psycholoog. Over zes weken verwacht ze een kindje. Maar wat ze jammer blijft vinden, is dat er door de handelswijze van de commissie onjuistheden in het eindrapport kunnen zijn geslopen. ‘Ik had gewild dat dit onderzoek boven alle twijfel verheven zou zijn. Dit was té belangrijk om zo slordig onderzocht te worden.’
De hoogleraren Ed Noort en Pim Levelt laten via een woordvoerder van de Universiteit van Tilburg weten niet te willen reageren. ‘Het is de rectores [van de Universiteit van Tilburg en de Rijksuniversiteit Groningen, red.] bekend dat enkele oud-promovendi van de heer Stapel niet tevreden zijn met de werkwijze rond hun interview, maar het eindrapport van de drie onderzoekscommissies staat niet ter discussie.’
==========
KADER:
Nadat Stapels fraude werd ontdekt, stelden de betrokken universiteiten (Tilburg, Groningen en Amsterdam) elk een commissie samen om achter de exacte omvang van de fraude te komen, en met alle betrokkenen te spreken over hoe dit in vredesnaam had kunnen gebeuren. Hoe stelde Stapel zich op, wat was de cultuur in zijn vakgroep, hoe werd er gewerkt? Vanwege hun gedeelde onderzoeksopdracht besloten de commissies al snel samen op te trekken. Hoogleraar Pim Levelt kreeg als voorzitter van de Tilburgse commissie de leiding. De Groningse commissie, die sprak met de onderzoekers die aan de RuG in Stapels vakgroep hadden gewerkt, werd voorgezeten door professor Ed Noort.
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.