De aarde warmt op en dat komt door de mens. Dat was de belangrijkste boodschap van het vierde IPCC-rapport. Maar om tot die boodschap te komen zijn kritische meningen onderdrukt, vindt onder andere Marcel Crok. De manier waarop het IPCC is ingericht maakt het risico op groepsdenken erg groot. Wie het niet met de kudde eens is, legt zichzelf het zwijgen op of wordt genegeerd. En of het klimaat nu verandert of niet, zo’n psychologisch mechanisme komt het wetenschappelijk debat niet ten goede.
Stel: je stopt een groep mensen samen in een kamer. Je geeft elk van hen een pen en een papiertje en vraagt ze in stilte en anoniem op te schrijven wat de hoofdstad van Zuid-Afrika is. De meerderheid geeft het goede antwoord. Geen probleem. Maar dan verander je de spelregels. Je nodigt een nieuwe groep uit en vraagt één van de groepsleden hardop tegen de groep te zeggen wat volgens hem de Zuid-Afrikaanse hoofdstad is. “Kaapstad”, zegt hij zelfverzekerd. De tweede en derde persoon op rij zijn het met hem eens. Nu mag de vierde zijn mond opendoen. En die denkt: “Shit. Ik weet bijna zeker dat het Pretoria is, maar die jongens van net wisten het zo zeker…”; twijfel slaat toe.
Mensen zijn kuddedieren. En wetenschappers zijn net mensen.
Psychologen weten wat er nu gebeurt: in ongeveer eenderde van de gevallen gaat hij -eigenlijk tegen beter weten in- mee met het antwoord dat al eerder gegeven werd, ook al was het fout. Dat komt doordat mensen groepsdieren zijn. De vaak onbewuste wens om net zo te zijn als anderen, om deel uit te maken van de kudde, is bijzonder sterk. Dus hoe goed je topografische kennis ook is, je denkt als snel: “Ik zal wel gek zijn. Zij zullen het wel weten. En hoe dan ook: als ik het fout heb, hebben zij het ook. En dat is minder erg dan als enige de mist ingaan.”
Nou zijn wetenschappers ook gewoon mensen en wetenschappelijke discussies hebben soms meer weg van een groep mensen in een kamer die één voor één hun mening verkondigen dan van een groep die stilletjes het goede antwoord op papier zet. En zo kan het dan gebeuren dat enkele prominente onderzoekers zo luidkeels hun mening verkondigden, dat het voor anderen psychologisch haast onmogelijk voelt om op te staan en als enige te zeggen: “Ja, maar hier ben ik het niet mee eens. Ik vind dat de bewijzen een ander verhaal vertellen.”
Iets dat in het plaatje past
Volgens wetenschapsjournalist Marcel Crok gebeurt zoiets ook in de klimaatwetenschap. Voor zijn boek over het klimaatdebat, De staat van het klimaat, sprak hij met een groot aantal klimaatwetenschappers. “Er is een kliek; een klein groepje zeer activistische wetenschappers die zowel in de vakbladen als in de media als in het IPCC erg dominant aanwezig is. Ze duiken ook in de climategate e-mails op en deze kliek heeft de touwtjes in handen.”
“Niet dat het hele IPCC-rapport is in de greep van die wetenschappers,” vervolgt Crok, “maar wel die delen die er toe doen, zoals het hoofdstuk waarin de opwarming van de aarde wordt toegeschreven aan de mens. Vakliteratuur die vraagtekens oproept wordt door hen systematisch genegeerd. Ze willen blijkbaar per se dat het plaatje klopt. Ze komen als werkgroep bij elkaar en zeggen ‘dit vinden we een slechte paper, die nemen we niet op’. Groepsdenken, noem ik dat.”
En dat gebeurt niet alleen binnen het IPCC, vertelt Crok. Slechts een handjevol wetenschappers durft kritische vragen te stellen bij de conclusies van het IPCC. “Het is politiek correct om je achter het IPCC te scharen. Als je als sceptisch te boek staat, heb je het lastig.” Zo voelen sommige wetenschappers zich uitgesloten van het debat, vertelt Crok: “Als ik met sceptische onderzoekers praat, hoor ik van ze dat ze moeite hebben om hun onderzoek gepubliceerd te krijgen in de vakbladen. Ze moeten erg omzichtig te werk gaan. En zelfs dan worden hun argumenten vaak genegeerd.” Kortom: als er iemand dwarsligt, lijkt de kudde in te grijpen; een bekend psychologisch mechanisme, dat al bijna veertig jaar bij psychologen bekend is.
Illusie van unanimiteit
Het is 1960. In een kamertje zitten de adviseurs van de Amerikaanse president Eisenhower. Ze praten over een strategie om de regering in Cuba, het communistische eiland in hun achtertuin, omver te werpen. Uiteindelijk lijkt dit een heel goed idee: een groepje van ongeveer 1300 door de CIA getrainde en bewapende Cubaanse dissidenten zal het tegen het flinke leger (plus luchtmacht) van hun eigen regering opnemen. De adviseurs twijfelen er niet aan dat ze zullen winnen, want het Cubaanse leger stelt niets voor. En nog beter: omdat het om dissidenten gaat, kan de VS net doen alsof ze niet betrokken zijn. Het hele plan loopt echter uit op een fiasco. Het Cubaanse leger bleek te sterk en de aanval wordt afgeslagen. De Amerikaanse betrokkenheid lekt uit.
Achteraf is het moeilijk te geloven hoe een groep ervaren mannen tot zo’n rare kijk op de zaak kon komen. Hoe kun je in hemelsnaam denken dat iets meer dan duizend dissidenten een beroepsleger met luchtmacht kan verslaan? Achteraf gezien lijkt het volkomen irrationeel.
En dat klopt ook, zegt de in 1990 overleden psycholoog van Yale University, Irving Janis. Hij analyseerde wat er gebeurde in dat kamertje en ontdekte dat hele gewone menselijke processen de adviseurs parten hebben gespeeld.
Dat zit zo: wanneer een tamelijk homogene groep -zoals een groep regeringsadviseurs, of een groep klimaatactivistische hoofdauteurs- bij elkaar komt, bestaat er een flinke kans dat individuen die het niet met de meerderheid eens zijn niet worden gehoord. Zoals de jongen niet durfde te zeggen dat Praetoria eigenlijk de hoofdstad van Zuid-Afrika was, zo durven de aanwezige experts niet tegen de (schijnbare) consensus van de groep in te roeien.
Daardoor ontstaat er wat Janis “een illusie van unanimiteit” noemt. In die illusie is geen ruimte voor twijfel of onzekerheid. Iedereen lijkt het met elkaar eens te zijn en wie dat niet is, legt zichzelf het zwijgen op of wordt door de groep genegeerd.
Een van de aanwezige adviseurs herinnert zich later: “In de maanden erna heb ik mezelf bittere verwijten gemaakt omdat ik mijn mond hield tijdens die cruciale discussies in de Cabinet Room, hoewel mijn schuldgevoelens werden getemperd door de kennis dat bezwaar maken weinig had uitgemaakt, behalve dat ze me een lastpak hadden gevonden.”
IPCC-aanpak maakt kans op groepsdenken groter
Ondertussen denken psychologen dat groepsdenken een behoorlijk wijdverbreid verschijnsel is. Hoewel het niet altijd voorkomt als je een homogene groep bij elkaar zet, is het daarom toch handig om extra voorzorgsmaatregelen te nemen tegen het ondersneeuwen van dwarse stemmen. Die dwarse stemmen zijn soms namelijk hard nodig om slechte beslissingen te voorkomen, zoals de regeringsadviseurs merkten.
Het IPCC heeft zo’n voorzorgsmaatregel. Nadat de werkgroep -al dan niet onder leiding van “een kliek”- heeft bepaald wat er in een hoofdstuk komt te staan, mogen een groot aantal wetenschappers als reviewer optreden. In die rol geven ze commentaar op het hoofdstuk. Commentaar dat volgens hun eigen procedures niet zomaar terzijde geschoven mag worden.
Toch was dat precies wat bij de totstandkoming van het vierde IPCC-rapport wel gebeurde. Toen Steve McIntyre bijvoorbeeld bezwaar maakte tegen het gebruik van de hockeystickgrafiek in het vierde IPCC-rapport, werd zijn dwarse standpunt genegeerd. Dat terwijl hij over dit onderwerp een wetenschappelijke publicatie op zijn naam had staan. Maar in plaats van expert, werd hij behandeld als lastpak. Crok: “In de climate-e-mails noemen ze McIntyre onder andere ‘moron’ (idioot) en ‘bozo’ (domkop). Als je McIntyre persoonlijk leert kennen weet je dat die kwalificaties ronduit absurd zijn. Ze maken van hem een ‘duivel’ om vervolgens hun eigen onethische wetenschappelijke gedrag te vergoelijken.” Over twee andere papers zei IPCC-hoofdauteur Phil Jones in een e-mail: “Ik zie niet hoe deze papers onderdeel kunnen gaan uitmaken van het volgende IPCC rapport. Kevin [een collega, red.] en ik zullen ze op de ene of andere manier erbuiten houden.’ Crok: “En dat heeft hij ook gedaan.”
Een foutje? Misschien niet. Het laten ondersneeuwen van kritische geluiden hoort bij de wijze waarop het IPCC heeft verkozen met onzekerheid om te gaan, schrijft de Utrechtse wetenschapper Jeroen van der Sluijs met een stel collega’s in een pas gepubliceerde paper. “De manier waarop de internationale gemeenschap het IPCC en haar procedures heeft opgezet is gebaseerd op de consensusaanpak.”
Bij de consensusaanpak ligt de nadruk in het rapport op wat ‘dé wetenschap’ op dit moment denkt over de opwarming van de aarde. Het gaat dus steeds alleen over zaken waarover onderzoekers het wel eens zijn met elkaar; onderwerpen waar nog discussie over is worden weggelaten of er wordt onderhandeld over het meest waarschijnlijke scenario. De discussie zelf komt niet of nauwelijks in het rapport voor. Het idee daarachter is namelijk dat politici het rapport ter hand kunnen nemen en daar vervolgens “blindelings” -in de woorden van ex-milieuminister Cramer- beleid op kunnen baseren. Twijfel en onzekerheid kunnen ze daarbij niet gebruiken.
Maar de aanpak van het IPCC heeft een aantal kwalijke gevolgen, schrijven Van der Sluijs & co. Issues waarover geen consensus is blijven onderbelicht en sceptici krijgen weinig kans om hun kijk op de zaak naar voren te brengen. De nadruk op consensus maakt de kans dat sceptische meningen ondergesneeuwd raken door groepsdenken erg groot.
Meer wetenschap is niet de oplossing
Volgens Van der Sluijs moeten sceptici binnen het klimaatdebat dan ook meer ruimte krijgen. “Om hier een einde aan te maken, is het nodig dat zowel in het wetenschappelijke als in het politieke debat meer aandacht komt voor diversiteit en onzekerheid in kennis en zienswijzen.”
Het kan namelijk wel even duren voordat de harde feiten het klimaatdebat gaan beslechten, aldus Daniel Sarewitz van Arizona State University. Het ‘toevoegen’ van meer wetenschap aan een deels politiek debat is niet altijd de oplossing, zeker niet op de korte termijn, schrijft hij. Door meer onderzoek te doen, neemt namelijk niet alleen de hoeveelheid beschikbare kennis, maar ook de onzekerheid weer toe. Elk nieuw onderzoek roept weer nieuwe vragen op. En daarmee nieuwe twijfels en politieke keuzestress.
“Op basis van alleen de feiten komen we er nu niet uit”, denkt ook Marcel Crok. “En dus gaan allerlei andere factoren bepalen hoe je in het debat staat. Dan gaat het over overtuigingen in plaats van feiten. Natuurlijk worden achter de schermen machtspelletjes gespeeld. Natuurlijk spelen psychologische processen een rol. Het is belangrijk dat we weten welke dat zijn, zodat we daarmee rekening kunnen houden.”
Groepsdenken is zo’n proces. Of het nu gaat om klimaatactivisten, klimaatsceptici of politici, aan het eind van de dag draait het om een groep mensen in een kamer; met alle psychologische valkuilen en neigingen tot kuddegedrag van dien. Het is tijd dat we ons gaan realiseren dat wetenschappers ook gewoon mensen zijn. Anders dendert de klimaatkudde gewoon weer verder.
Dit artikel verscheen op 16 december 2010 op Kennislink
© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.