dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Vraag je een hersenwetenschapper waar homoseksualiteit vandaan komt, dan krijg je waarschijnlijk dit antwoord: dat is aangeboren. Is een jongensbaby in de baarmoeder blootgesteld aan minder testosteron, dan kneedt dat hormoon het aanwezige brein om in een homovariant. Veel testosteron leidt tot een lesbisch meisje. Deze testosterontheorie is zo dominant dat hij tegenwoordig meestal als feit wordt gepresenteerd. Bijvoorbeeld door Dick Swaab, in zijn pas verschenen boek ‘We zijn ons brein’. Maar is dat wel terecht?

We zijn ons brein. Dat is zowel de titel als de hoofdboodschap van het nieuwe boek van neurowetenschapper Dick Swaab. Swaab kennen we natuurlijk het best als de ontdekker van een hersengebiedje dat er bij homo’s anders uitzag dan bij hetero’s. En nu is hij ook bestsellerauteur. “Hét standaardwerk over het brein, pocht de uitgever, en dat is niets teveel gezegd”, schrijft dagblad Trouw. En ook Psychologie Magazine prijst het boek: “…een aanrader voor collega’s, als update voor de nieuwste ontwikkelingen in het hersenonderzoek.”

Als het ze om nieuwe ontwikkelingen gaat, kunnen die collega’s daar misschien beter eventjes mee wachten. Want tegelijkertijd met Swaabs bestseller verscheen, in de marge van het boekenlandschap, een Engelstalig boek van de Amerikaanse onderzoeker Rebecca Jordan-Young. Hoewel haar boek Brain storm lang niet zo vlot is geschreven -vermoedelijk vindt de gemiddelde lezer het erg saai- zet ze in het boek met haar nauwgezette analyse hele serieuze vraagtekens bij hét thuishonkonderzoek van Swaab: het aangeboren homobrein. Volgens Jordan-Young is het namelijk onwaarschijnlijk dat homoseksuele mannen en vrouwen worden geboren met een ander brein, waardoor hun seksuele voorkeur voor de rest van hun leven vastligt.

Testosteron maakt de man
Hoe denken Swaab -en met hem vele anderen- dat het zit? Hun theorie is dat homoseksualiteit wordt veroorzaakt doordat de hersenen van een homoman in de baarmoeder op een cruciaal moment tijdens de tweede helft van de zwangerschap aan net wat minder testosteron zijn blootgesteld dan gebruikelijk is. Daardoor pakt de hypothalamus wat vrouwelijker uit dan bij de meeste mannen. Een seksuele voorkeur voor andere mannen is het gevolg.

Geen ruimte voor een andere zienswijze
Jordan-Young ziet niets in deze theorie. “Over het geheel genomen is het bewijs dat hormonen voor de geboorte de seksuele oriëntatie beïnvloeden op z’n best triest te noemen”, schrijft ze. Voor die boude uitspraak gaat ze niet over een nacht ijs. Al sinds het begin van de jaren negentig volgt Jordan-Young alle wetenschappelijke publicaties over de testosterontheorie op de voet. In haar boek analyseert ze nagenoeg elke paper die over het onderwerp werd geschreven: meer dan driehonderd in totaal. Tijdens dat analyseren, schrijft ze, begon het langzaam maar zeker te dagen dat er iets niet klopte. De verschillende onderzoeken spraken elkaar tegen, en sommige wetenschappers -waaronder Swaab- leken volgens haar wel aan tunnelvisie te lijden: voor alternatieve verklaringen bleek geen ruimte. “Geen van hen heeft ooit de mogelijkheid overwogen dat het structurele verschil [tussen homo- en heterohersenen] zou kunnen komen door verschillend gedrag en ervaring, in plaats van andersom.”

Die verklaring sluit Swaab inderdaad uit. “Hoewel er vaak verondersteld werd dat ook de ontwikkeling na de geboorte van belang zou zijn voor onze seksuele oriëntatie, ontbreekt hiervoor ieder bewijs”, schrijft hij in We zijn ons brein. Hij en Jordan-Young staan dus lijnrecht tegenover elkaar. Tijd om zelf het onderzoek eens onder de loep te nemen.

Homogebiedjes in de hypothalamus
“Wij vonden in 1990 het eerste verschil in de biologische klok van de hersenen, die bij homoseksuele mannen twee maal zo groot bleek te zijn dan bij heteroseksuele mannen”, schrijft Swaab. Die ‘biologische klok’ is onderdeel van de hypothalamus en heet in werkelijkheid de suprachiasmatische nucleus (SCN). Maar met Swaabs ontdekking dat homomannen een andere SCN hebben, is één probleem waar je in Nederland zelden iemand over hoort: het homo-heteroverschil in de SCN is nooit door andere, onafhankelijke wetenschappers opnieuw gezien en blijft dus onbevestigd. Hersenwetenschapper Simon LeVay merkt daarom in zijn boek Gay, straight and the reason why op dat zelfs “als [Swaabs] bevinding klopt, het onduidelijk is of dat betekenisvol is.”

Nu mogen we van LeVay veronderstellen dat hij weet waar hij het over heeft. Vlak nadat Swaab over ‘zijn’ homogebiedje publiceerde, ontdekte LeVay namelijk een homo-heteroverschil in een ander onderdeel van de hypothalamus: INAH-3. En, in tegenstelling tot Swaabs SCN, werden de verschillen in dat gebiedje ook door andere wetenschappers gezien, door het team van William Byne.

Vormt het homobrein voor of na de geboorte?
Maar in tegensteling tot LeVay en Swaab was Byne niet tevreden met de verklaring dat het ‘homokarakter’ van INAH-3 voor de geboorte was ontstaan doordat er wat minder testosteron op het homomannenbrein had ingewerkt. Byne zag namelijk dat een homoseksuele INAH-3 weliswaar verschilde van een hetero INAH-3, maar toch niet erg leek op die van een vrouw. Bij vrouwen is INAH-3 namelijk kleiner, omdat er minder neuronen in zitten. Maar bij de homomannen had INAH-3 evenveel neuronen als bij een heteroman, maar simpelweg een kleiner volume.
Kussende mannen

Dat is niet wat de testosterontheorie voorspelt: die zegt immers dan homomannen aan het ‘vrouwelijke’ dosis testosteron zijn blootgesteld, en dus een damesachtige hypothalamus zouden moeten hebben. En bovendien: hersenvolume is typisch iets dat na de geboorte nog erg verandert, meldt Byne. Om die twee redenen concludeert hij dat het homo-heteroverschil in INAH-3 juist ná de geboorte moest zijn ontstaan.

En de hersenen van lesbische vrouwen dan?
Het is je ondertussen misschien opgevallen dat we het de hele tijd hebben gehad over de hersenen van homománnen. Dat is niet per ongeluk. Jordan-Young: “Geen enkele studie heeft de breinen van lesbiennes onderzocht.” Zij ziet dit als een enorme tekortkoming voor de testosterontheorie, die voorspelt dat vrouwen lesbisch worden onder invloed van ‘mannelijke’ hoeveelheden testosteron.

Waarom is het erg dat lesbiennes buiten beschouwing zijn gelaten? Omdat – buiten het hersenonderzoek – het enige overtuigende bewijs dat testosteron en seksuele geaardheid aan elkaar linkt, van vrouwen komt. En wel van vrouwen die voor hun geboorte een bijzondere aandoening hadden, waardoor hun eigen lijf toen veel meer testosteron produceerde dan normaal is voor vrouwen: CAH.

“Meisjes [met CAH] hebben de ongebruikelijke voorkeur te kiezen voor jongetjes als speelkameraadjes, spelen bij voorkeur met jongensspeelgoed en speler wilder dan je van meisjes gewend bent”, schrijft Swaab. Het zijn dus tomboys. En zodra ze eenmaal in de puberteit zijn, geven ze vaker dan hun zusjes of nichtjes aan te fantaseren over andere vrouwen. Veel wetenschappers zien hierin bewijs voor de testosterontheorie. Maar Jordan-Young vindt dat bij nadere inspectie ook hier zaken niet kloppen. Zo zijn, ondanks hun ‘mannelijke’ prenatale testosteronniveau, maar heel weinig CAH-vrouwen als ze volwassen zijn echt lesbisch. De meesten hebben relaties met mannen. “Niet de verschillen met ‘gewone’ meisjes zijn verbazingwekkend”, zegt Jordan-Young. “Wat verbazingwekkend is, zijn de enorme overeenkomsten.”

Wel veel testosteron, maar geen mannenbrein
Die conclusie krijgt steun van onderzoek van Ivanka Savic & co. Daaruit blijkt dat bij CAH-vrouwen de hypothalamus op een ‘typisch vrouwelijke’ manier werkt. En dat is vreemd, want van alle vrouwen zijn zij aan veruit het meeste testosteron blootgesteld. Wetenschappers -inclusief Swaab- veronderstellen daarom dat hun hele brein enigszins ‘vermannelijkt’ is, en dat dit de oorzaak is van het feit dat meer CAH-meisjes lesbisch zijn en ze ook als kind wat tomboy-achtiger zijn.
Fruit eten

Savic trok uit haar onderzoek vorig jaar op een conferentie ter ere van het honderdjarig bestaan van het Netherlands Institute for Neuroscience -waar ook Swaab aan verbonden is- de conclusie dat de testosterontheorie heeft gefaald. Swaab was het daar toen overigens niet mee eens. “Misschien werden de hersenen van uw CAH-proefpersonen niet tijdens de cruciale periode [in de tweede helft van de zwangerschap, AtB] blootgesteld aan testosteron”, merkte hij op. Maar zo werkt CAH niet. Het testosteronniveau is vanaf de derde maand de hele rest van de zwangerschap ongebruikelijk hoog. Pas als er wordt ingegrepen daalt het testosteronniveau, legt een arts van het University College London Hospital uit.

Geen hormonen, maar genen plus opvoeding en ervaring
Volgens Ivanka Savic moeten we in het homo-hetero-vraagstuk onze blik verleggen van testosteron naar genen. Daar zit wel iets in, blijkt uit onderzoek van onder meer Michael Bailey. Bij eeneiige tweelingen (die genetisch precies aan elkaar gelijk zijn) met een homoseksuele ‘helft’ is de kans dat de ander ook homo is ongeveer vijftig procent. Genen spelen dus wel degelijk een rol.

En uit hetzelfde onderzoek van Bailey blijkt nog iets interessants. Broers die geen genen delen, omdat ze allebei geadopteerd zijn, zijn in meer dan tien procent van de gevallen allebei homo. Dat is vaker dan je zou verwachten, aangezien in de complete samenleving drie tot vijf procent van de mannen homoseksueel is. Zo’n overeenkomst tussen geadopteerde kinderen is daarom aanwijzing dat -naast de rol van de genen- ook opvoeding en levenservaring een duidelijke rol spelen in het ontstaan van seksuele voorkeur. Om Swaabs woorden te gebruiken: de “ontwikkeling na de geboorte” waar hij geen enkel bewijs voor zag, is toch belangrijk.

Weg met het troetelantwoord
Er staan dus een hoop vraagtekens bij de testosterontheorie. Toch presenteren veel neurowetenschappers het nog steeds als feit. Zo zei Dick Swaab bijvoorbeeld in een interview: “Het wordt keer op keer bevestigd, op allerlei verschillende manieren. (…) alle onderzoeken wijzen in dezelfde richting.” Volgens Jordan-Young is het eerder zo dat de testosterontheorie in zijn hemd staat, maar dat wetenschappers desondanks een beetje verliefd blijven op testosteron als verklaring. “Een troetelantwoord (…) dat in de weg staat van de wetenschap”, schrijft ze. In haar lezing voegde ze er desgevraagd aan toe: “Ik heb trouwens niet de illusie dat Swaab mijn boek gaat lezen, en dan denkt: Oh, ik heb het al die tijd helemaal mis gehad’.” Swaab meldde dat hij Jordan-Youngs boek niet heeft gezien en daar dus ook niets over kan zeggen. We wachten dus af.

Dit artikel verscheen op 8 november 2010 op Kennislink

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Zonder orgasme bereikt het zaad van een man nooit de baarmoeder. Maar waarom kunnen vrouwen eigenlijk klaarkomen? Volgens sommige wetenschappers is het vrouwenorgasme nutteloos: een evolutionair ongelukje. Maar klopt dat wel?

Bij mannen is het simpel: een orgasme is nodig om het zaad van bal naar baarmoeder te krijgen. Zonder die heerlijke spiersamentrekkingen blijft het sperma waar het is, vindt er dus geen bevruchting plaats en blijf je achter zonder nageslacht – een onoverkomelijk evolutionair nadeel. Bovendien is het genot dat een orgasme veroorzaakt handig, want het zorgt ervoor dat mannen vrijwel altijd bereid zijn tot seks. Zou seks voor de mannen niks aan zijn, dan zou het voor de vrouwen een hele toer zijn om ze tijdens hun vruchtbare periode te bewegen tot een vrijpartij.

Het mysterieuze vrouwenorgasme
Het vrouwenorgasme is echter met een stuk meer mysterie omgeven. Als veel-seks-verzekering stelt het niet zoveel voor: veel vrouwen komen lang niet bij elke vrijpartij klaar en het vrouwenorgasme is geen voorwaarde voor een geslaagde bevruchting. Veel wetenschappers concluderen dan ook dat het vermogen van de dames om klaar te komen geen enkel nut heeft. Het is eerder een evolutionair oeps-momentje, dat we danken aan het mannelijk orgasme.

De inmiddels overleden evolutiebioloog Stephen J. Gould is één van de wetenschappers die dit denken. Hij vergelijkt het vrouwenorgasme met de mannentepel: hoewel het een volstrekt nutteloos ding is, zit het niet in de weg bij de strijd om te overleven. Daarom was er geen reden voor de natuur om actief aan de slag te gaan met het wegwerken van de mannentepel of het vrouwenorgasme. Gewoon lekker laten zitten lag meer voor de hand, zeker als je je realiseert dat alle embryo’s in de eerste weken van een zwangerschap lichamelijk precies hetzelfde zijn. Dat geldt ook voor hun geslachtsdelen. Pas na een week of zes beginnen de jongetjes zich van de meisjes te onderscheiden. Daardoor delen ze een groot deel van hun ‘bouwplan’ – waaronder tepels en de mogelijkheid om klaar te komen bij de seks.

Het upsuck-mechanisme
Maar niet iedereen denkt dat het vrouwenorgasme een soort verrukkelijk ongeluk was. Bob Naghtigall, gynaecoloog aan de Universiteit van California in San Fransisco, houdt de optie open dat het vrouwenorgasme toch nuttig is bij de bevruchting. Een groot onderzoek is nooit gedaan, weet hij, maar hij houdt het voor mogelijk dat de samentrekkingen van de klaarkomende baarmoeder “potentieel handig zouden kunnen zijn bij het spermatransport.” Dat zou ongeveer zo in zijn werk moeten gaan: als een vrouw klaarkomt terwijl er sperma in haar vagina zit, dan trekt de baarmoedermond op zo’n manier samen, dat ze zichzelf als het ware in het sperma dipt en wat van het zaad mee naar binnen trekt – een mechanisme dat in het Engels oneerbiedig bekend staat als upsuck.

Het idee voor het upsuck-mechanisme gaat al mee sinds het eind van de negentiende eeuw, toen de overenthousiaste arts Joseph Beck het zuigen van de baarmoedermond zelf waarnam. Zijn proefpersoon was een 22-jarige blondine die, zo schrijft hij, niet alleen last heeft van acné, maar ook van een baarmoeder die zo verzakt is dat ze een beetje uit haar vagina piept, zodat eventuele upsuck duidelijk zichtbaar is. Nadat hij de baarmoeder met zijn vinger heeft gestimuleerd, ziet hij hoe “de baarmoedermond zichzelf meer dan drie centimeter opende en vijf tot zes keer achter elkaar ‘naar adem hapte’…”. Dit alles, zo merkt hij op, deed hem een beetje denken aan de mond van een bluppende vis. Latere onderzoeken hadden de grootste moeite dit spectaculaire resultaat te repliceren, en daarom blijft het vooralsnog onzeker of het upsuck-mechanisme bestaat en of het vrouwenorgasme nut heeft bij de bevruchting.

Rijke man, meer lol
Maar zelfs als het klaarkomen van de vrouw niet helpt bij spermatransport, kan het damesorgasme toch een functie hebben. Bioloog Randy Thornhill ontdekte dat vrouwen vaker klaarkomen als ze seks hebben met een aantrekkelijke man. Onder aantrekkelijk verstaan we in dit geval zowel het subjectieve oordeel (“ben ik in bed gekropen bij een knap heerschap?”) als de mate van symmetrie in het lichaam en gezicht van de man. Symmetrie staat in de evolutiebiologie bekend als een aanwijzing dat iemand genetisch in orde is en bovendien geen enge, misvormende ziektes heeft gehad. Zou het orgasme een manier zijn waarop het onderbewustzijn van de vrouw haar vertelt dat het met haar minnaar wel snor zit?

Daar lijkt het wel op. Thomas Pollet en Daniel Nettle van Newcastle University vroegen Chinese vrouwen hoe vaak ze klaarkwamen als ze met hun man vreeën. Nadat ze hadden gecompenseerd voor zaken als gezondheid, geluk, opleidingsniveau en ‘verwestering’, bleek het inkomen van de man de grootste rol te spelen in de hoeveelheid orgasmes. Dit delen de Chinese vrouwen overigens met de Japanse makaak: de aapdames van deze soort vertonen het vaakst orgasmeachtig gedrag als ze seks hebben met een mannetje met een hoge status.

Het orgasmesignaal
Het feit dat je een orgasme krijgt is dus een belangrijk signaal voor de vrouw zelf – een conclusie die nog eens bevestigd wordt als je kijkt hoe het er tijdens het vrijen precies aan toegaat in een vrouwenbrein. Gert Holstege, van de Rijksuniversiteit Groningen, stopte twaalf vrouwen in een hersenscanner en vroeg toen hun partners om ze te vingeren tot ze klaarkwamen. De meeste vrouwen kostte dat enige moeite: de situatie was niet bepaald romantisch en naar alle waarschijnlijkheid voelden ze zich bekeken (wat natuurlijk enigszins terecht was, aangezien Holstege en co op dat moment in hun brein koekeloerden). En dit was daar te zien: de hersengebiedjes die betrokken zijn bij angst, waren ook nu actief. En, zo ontdekte Holstege, totdat die gebiedjes weer uitgingen, konden de partners stimuleren tot ze een ons wogen, maar klaarkomen deed de vrouw niet.

Een vrouw krijgt dus alleen een orgasme als ze geen angst voelt. Bovendien werpt het vrouwenbrein nog meer barrières op voordat er genoten kan worden. Zo zit er in de temporaalkwabben een netwerk van hersencellen dat, als het actief wordt, de communicatie tussen de geslachtsdelen en je gevoel van opwinding in de war gooit. En daarnaast moet een vrouwenbrein nog ‘toestemming’ geven voor een orgasme: als de prefrontale cortex – waar je planning, logica en ratio zit – niet meewerkt, wordt het niks.

Een bijzonder geslaagd ongeluk?
Kortom: voordat een vrouw klaarkomt, moet er aan een uitgebreide reeks voorwaarden voldaan worden. Die voorwaarden hebben iets met elkaar gemeen: samen zijn ze een soort ‘checklist’ waarmee je kunt controleren of je wel goed bezig bent. Heb je seks met iemand die knap is? Gezond? Voldoende status heeft? Je niet bang maakt? Staat je verstand er ook achter? Pas als het antwoord op al die vragen ‘ja’ is, volgt er een orgasme. En met dat orgasme volgt een stroom oxytocine, een hormoon dat ervoor zorgt dat je je nog meer verbonden voelt met je minnaar dan eerst. Als een soort bevestiging dat je de juiste keuze hebt gemaakt.

Nu de hamvraag. Zou zoiets ingewikkelds echt ontstaan zijn om vrouwen een soort onbewuste leidraad te geven over hun minnaar? Of is het vrouwenorgasme toch een toevalligheid, ontstaan omdat vrouwen de basis van hun apparatuur delen met mannen? Op die vraag krijgen we waarschijnlijk nooit antwoord. De kwestie of het vrouwenorgasme nutteloos is, is gemakkelijker. Vanuit psychologisch oogpunt is antwoord zonder meer: allesbehalve. Het nut voor de partnerkeus is daarvoor te groot. Biologisch gezien zijn er twijfels: het is onzeker of het vrouwenorgasme bijdraagt aan de bevruchting. Echt uitmaken doet het nu niet meer. Want zelfs als het vrouwenorgasme een evolutionair ongelukje is, is het misschien wel het meest geslaagde ongelukje ooit.


Nog een mysterie: de G-spot
Naar verluidt zit er in een vrouwenvagina een plekje dat supergevoelig is en – bij de juiste aanraking – kan zorgen voor een soort superorgasme. Eén van de eerste wetenschappers die erover schreef was Ernst Gräfenberg, en aan hem dankt het plekje dan ook zijn naam: de Gräfenberg-spot of kortweg G-spot. Hij zit volgens de meeste lezingen ongeveer drie centimeter van de vaginamond, aan de voorkant. De meeste kans om hem te vinden, volgens seksuologen, heb je als je een wijsvinger in de vagina steekt en een soort ‘kom eens hier’-beweging maakt. Het is waarschijnlijk het best bestudeerde stukje vagina in de geschiedenis.

Gräfenberg zelf hield het plekje ook verantwoordelijk voor de vrouwelijke ejaculatie (squirten, in goed Nederlands). Dit zou bijvoorbeeld kunnen komen doordat er een klein kliertje zit, een soort vrouwelijke prostaat, dat bij aanraking niet alleen zorgt voor genot maar ook voor een straaltje vocht. Een andere lezing is dat de G-spot een soort knooppunt van zenuwen is, net als de clitoris, waardoor weliswaar niet het ejaculeren maar wel het superorgasme verklaard zou worden.

Tijdens wetenschappelijke onderzoeken en autopsies is zo’n vrouwenprostaat of zenuwknoop nooit gevonden. Maar dat wil nog niet zeggen dat de G-spot niet bestaat. Een deel van de vrouwen heeft namelijk wel degelijk een supergevoelig plekje in haar vagina. De verklaring is alleen wat minder mysterieus, denken wetenschappers nu. Als een vrouw opgewonden wordt, zwelt haar clitoris op. Nu is de clitoris net een ijsberg: maar een heel klein deel ligt aan de oppervlakte. Het grootste deel van het zwellichaam ligt onder de huid. En dat deel begint bij hevige opwinding tegen de vaginawand aan te drukken. Door dat drukpunt te stimuleren, stimuleer je dus toch eigenlijk de clitoris en dat kan voor een orgasme zorgen. De G-spot is dus niets anders dan de plek waar de clitoris tegen de vagina duwt. Bijkomend inzicht: er is eigenlijk geen verschil tussen het clitoraal en vaginaal orgasme (sorry, Freud).

Dit artikel verscheen op donderdag, 29 april 2010 op Kennislink

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

In elke periode in ons leven zijn we seksueel actief: zelfs bij foetussen zien wetenschappers ‘masturbatieachtige bewegingen’. Onze seksuele ontwikkeling groeit langzaam maar gestaag, net als een boom. Elke levensfase voegt zijn eigen ring van ervaringen, gewoontes en activiteit toe aan de stam. Ontdek zelf welke ‘ringen’ een mensenleven kent, door met je muis op de gekleurde boomringen hieronder te klikken.

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Waarom valt de ene meid op mannen en de andere op vrouwen? Word je lesbisch? Of ben je dat bij je geboorte al? En hoe komt dat dan? Volgens de meeste wetenschappers zijn het de hormonen waar je als baby in de baarmoeder aan blootgesteld wordt die het ‘hem’ doen. Maar dat is misschien te simpel gedacht…

Het gebeurt nogal eens dat de scholekstermannetjes zich doodvechten in de strijd om de vrouwtjes. De vrouwtjes zien het niet zitten om alleen achter te blijven en zoeken een vriendin. Samen zorgen ze voor de kuikentjes, die ze krijgen van een vent die ze delen. Ze vrijen met elkaar. En daarmee zijn deze scholeksterdames geen uitzondering. Het dierenrijk zit vol met vrouwen die elkaar prefereren boven een man omdat ze opgroeiden in een situatie waarin dat goed uitkwam. Of gewoon, omdat het toevallig zo liep of omdat het lekker is met een andere vrouw.

Van de scholekster – en de bonobo en de pinguïn en nog zo’n 1500 andere diersoorten – vinden we het heel normaal dat homoseksualiteit ontstaat door een combinatie van aangeboren aanleg (nature) en de omstandigheden (nurture). Bij mensen ligt dat anders. De dominante theorie in de hersenwetenschappen is dat je als homo of lesbienne wordt geboren en dat ‘er geen bewijs is dat de sociale omgeving na de geboorte nog een effect heeft op de ontwikkeling van gender of seksuele oriëntatie’, aldus neurowetenschapper Dick Swaab in een reviewartikel uit 2007.

Lesbisch ter wereld
Volgens deze theorie ontstaat een lesbisch brein al voor de geboorte. In de tweede helft van de zwangerschap wordt een meisjesfoetus blootgesteld aan een hogere dosis androgenen (mannelijke geslachtshormonen) dan gebruikelijk is. Wetenschappers weten niet altijd hoe dat komt. Soms heeft het ongeboren meisje een aandoening genaamd congenital adrenal hyperplasia (CAH), waardoor haar eigen bijnieren buitengewoon veel androgenen aanmaken. Volgens een andere theorie heeft stress bij de moeder er iets – maar niet alles – mee te maken. Hoe het ook komt, die androgenen veranderen iets aan de hersentjes van de foetus. Twee delen van de hypothalamus – schilderachtig ‘INAH-3’ en ‘ SCN gedoopt – hebben niet de grootte die je zou verwachten. De theorie van Swaab en collega’s eindigt hier: onze meisjesfoetus komt lesbsich ter wereld.

Het ‘hersentechnische’ bewijs voor een aangeboren lesbobrein is zwak. Swaab en co richtten zich vrijwel uitsluitend op volwassen mannen. De theorie over hoe een lesbisch brein ontstaat is daarom afgeleid van de theorie hoe een man homoseksueel wordt – er is nauwelijks direct bewijs voorhanden. We kunnen ook niet uitsluiten dat INAH-3 en SCN pas in de loop van de opvoeding ‘homo’ worden.

Toch zijn er wel wat aanwijzingen dat je als lesbienne wordt geboren. Meisjes met CAH zijn bijvoorbeeld vaker lesbisch of biseksueel dan hun leeftijdsgenootjes, ontdekte de Duitse arts Ralph Dittmann en zijn collega’s. Bij gezonde lesbiennes zien we aan de verhouding tussen hun wijs- en ringvinger dat ze voor hun geboorte zijn blootgesteld aan een grotere hoeveelheid androgenen van heterovrouwen. Maar met deze ‘maat’ voor homoseksualiteit is een groot probleem: hij geldt niet voor mannen. Hun ‘vingerverhouding’ was telkens hetzelfde, ongeacht hun seksuele geaardheid. En dat is extra bezwaarlijk, omdat we al zagen dat het hersenonderzoek naar homoseksualiteit juist vrijwel geheel steunt op mannen.

Misschien is er – net als bij de scholeksters en de bonobo’s – meer aan de hand dan dat vrouwen lesbisch worden van een stel mannelijke gebiedjes in hun brein, die daar bovendien bij hun geboorte al zitten?

De rol van opvoeding
Het lijkt erop dat we de opvoeding te vroeg hebben weggeredeneerd, blijkt uit onderzoek van drie Amerikaanse psychologen onder leiding van Joseph Kurian. Normaliter likt een moederrat alleen de genitaliën en anus van haar zonen. Maar als de dochters ook gelikt werden – en dus een ‘jongensopvoeding’ kregen – ontwikkelden ze een mannenbrein, doordat bepaalde genen die anders leiden tot een typisch vrouwelijke hersenontwikkeling niet tot uiting kwamen.

Dit mechanisme, waarbij de opvoeding ingrijpt in welke genen tot uiting komen en welke niet, noemen we epigenetica. Het is één van de manieren waarop nurture zijn stempel drukt op nature. En niet alleen bij ratjes. Onlangs ontdekten wetenschappers onder leiding van Patrick McGowan dat bij mishandelde mensenkinderen een gen dat betrokken is bij iemands reactie op stress ‘uit staat’ en dat je dit kunt terugzien in het brein.

Wat zegt dit nou over het ontstaan van een lesbisch brein? Vooral dat er nog van alles aan je brein kan veranderen terwijl je opgroeit: een meisjesrat kon zelfs nog een mannenbrein krijgen. Stel dat dit bij mensen net zo werkt, dan zou dit betekenen dat opvoeding een veel grotere rol speelt in de ontwikkeling van de hersenen dan veel mensen nu denken. Een lesbisch brein zou dan volgens de principes van de epigenetica best kunnen ontstaan door – in de woorden van Swaab – ‘de sociale omgeving na de geboorte’ en niet exclusief door prenatale hormonen.

Een ‘lesboschakelaar’?
Uit ander onderzoek naar seksuele oriëntatie bij muizen en fruitvliegjes blijkt dat we ons hierbij niet moeten voorstellen dat iemands voorkeur wordt ‘omgeschakeld’ van hetero naar lesbisch of andersom. Waarschijnlijker is het dat deze dieren – en misschien ook mensen – beide soorten ‘bedrading’ in hun hoofd hebben, en dat het afhangt van de opvoeding en de omstandigheden welke bedrading geactiveerd wordt.

Tali Kimchi en collega’s vertellen het in ‘Nature’ alsof ze echt een soort schakelaar omzetten in het brein van hun vrouwtjesmuizen. Voor het experiment gebruiken ze heteromuizen, die ze blootstellen aan feromonen. Dat zet de schakelaar op ‘lesbisch’, oftewel: de dames zijn ineens seksueel geïnteresseerd in andere damesmuizen en proberen ook seks met ze te hebben. De andere bedrading is geactiveerd.

Bij fruitvliegjes gaat het net zo. De onderzoekers onder leiding van David Featherstone wisten de homoseksualiteit van hun vliegjes naar believen aan- en uit te zetten door een ‘homogen’ te manipuleren met een stofje door het vliegeneten. De wetenschappers constateren dat inderdaad zowel de homoseksuele als de heteroseksuele bedrading bij de geboorte aanwezig is. Dat maakt van genen de schakelaars die aan en uit gezet kunnen worden door opvoeding (epigenetica) of de omgeving (feromonen of een stofje in het eten) of – volgens de baarmoedertheorie – door hormonen voor de geboorte.

Nature via Nurture
Of dit bij mensen ook zo werkt, is natuurlijk onzeker. Er is nog geen menselijk ‘homogen’ gevonden dat als schakelaar zou kunnen dienen, en er is ook geen fysiek bewijs van een lesbische/hetero-bedrading. Mensenhersenen zijn ook een stuk complexer dan ratten- en muizenbreinen, om van fruitvliegjes nog maar niet te spreken. Toch biedt dit dieronderzoek interessante aanknopingspunten voor nader onderzoek, omdat mensen wat betreft hun brein en hormonen toch behoorlijk op ratten en muizen lijken. Het onderzoek laat kortom zien hoe het zou kúnnen zijn, en waar we in de toekomst naar moeten zoeken.

En het toont ons nog iets, namelijk dat nurture onderdeel is van onze nature en andersom – net als bij de scholekster. We komen niet als onbeschreven blad ter wereld – kijk maar naar de CAH-meisjes – maar ratten, muizen en fruitvliegen laten ons zien dat het net zo onwaarschijnlijk is dat onze seksuele orientatie en gender bij de geboorte al vastliggen. Biologie staat niet tegenover ervaring, maar werkt ermee samen. Beide zijn belangrijk, geen speelt de hoofdrol. Of, volgens Psycholoog Donald Hebb: ‘Wat draagt meer bij aan de oppervlakte van een rechthoek, de lengte of de breedte?’

Dit artikel verscheen op woensdag, 4 november 2009 op Kennislink

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Biseksualiteit komt onder dieren én mensen veel voor: 3-6% van de mensen heeft het sinds de puberteit gedaan en 18-25% fantaseert erover. Toch gaat het meeste hersenwetenschappelijke onderzoek niet over bi- maar over homo- en heteroseksualiteit. Van het gedrag van vogels en onze ‘neefjes’, de bonobo’s, leren we echter dat het ook bij de homo sapiens met de seksuele geaardheid niet zo zwart-wit gesteld is als we vaak denken. Sterker nog: het lijkt erop dat we allemaal, in meer of mindere mate, biseksueel zijn.

Pinguïns doen het. Geiten doen het. Bijna zes procent van de mannen en ruim drie procent van de vrouwen hebben het sinds de puberteit gedaan. En bonobo’s doen het bijna iedere dag: ze hebben seks met zowel mannen als vrouwen. Biseksualiteit is onder alle gewervelde dieren – inclusief de mens – de normaalste zaak van de wereld. Het komt dan ook veel vaker voor dan ‘pure’ homoseksualiteit. In het dierenrijk zijn het alleen de bokken die wel eens enkel op andere bokken vallen en geiten volkomen links laten liggen.

Zelfs onder mensen is exclusieve homoseksualiteit zeldzaam. Een groot Amerikaans onderzoek onder leiding van Edward O. Laumann liet zien dat slechts 0,6 procent van de mannen en 0,2 procent van de vrouwen sinds ze volwassen zijn alleen seks hebben gehad met partners van hetzelfde geslacht. Toch is biseksualiteit in de wetenschap lang niet zo’n populair onderwerp als homoseksualiteit. We weten van het homobrein en het homogen, maar een sluitende theorie die verklaart waarom zoveel mensen en dieren bi zijn is er niet. Onderzoekers zien de wereld van de seksuele geaardheid in zwart-wit.

Biseksualiteit bestond / bestaat niet
Dat heeft een historische reden. Aan het begin van de 20ste eeuw zagen de meeste mensen (ook wetenschappers) homoseksualiteit eigenlijk als een ziekte. En een ziekte heb je, of die heb je niet. Heb je dus één homoseksuele ervaring, dan ben je volgens die gedachtegang homo. Ook al was je daarvoor en daarna strikt heteroseksueel: biseksualiteit bestond niet.

Na de Tweede Wereldoorlog begon daar langzaam iets aan te veranderen. Zo kwam de wereldberoemde seksuoloog Alfred Kinsey met zijn Kinsey-schaal, die liep van helemaal hetero tot helemaal homo of lesbisch. Daartussenin zaten de biseksuelen. In 1985 pleitten onderzoekers Hansen en Evans ervoor het binaire denken over geaardheid te doorbreken met een nog ‘eerlijker’ schaal, waarop iedereen in een bepaalde mate homo- én heteroseksueel kon zijn.

Helaas is het in bijvoorbeeld het hersenonderzoek nog steeds gebruikelijk om alleen proefpersonen te gebruiken die exclusief homo- of heteroseksueel zijn. En dat laat interessante vragen onbeantwoord. Zoals: zitten biseksuelen echt in het midden van een ‘glijdende schaal’ tussen homo en hetero? Of is biseksualiteit gelegenheidsgedrag, iets dat alleen voorkomt in abnormale omstandigheden –een dierentuin of bij mensen, een gevangenis – waarin een heteroseksuele partner niet voorhanden is? En zou het kunnen dat we eigenlijk allemaal (een beetje) bi zijn?

De zoektocht begint in de baarmoeder
Als we aannemen dat biseksualiteit ontstaat op ongeveer dezelfde manier als homoseksualiteit, dan begint onze zoektocht naar het hoe en waarom ervan in de baarmoeder. Onze toekomstige biseksueel is nog maar een embryo van zo’n zes weken oud. Zojuist heeft een klein stukje van zijn Y-chromosoom – het is een jongetje – een kettingreactie in werking gezet die ervoor zorgt dat de baarmoeder overspoelt raakt met androgenen. Androgenen is een verzamelnaam voor de mannelijke geslachtshormonen, waarvan testosteron het bekendste lid is. De androgenen veranderen de geslachtsdelen van het embryo langzaam maar zeker in die van een jongetje: zaadleiders, testikels en penis worden aangelegd.

We spoelen wat vooruit. We zijn in de tweede helft van de zwangerschap en onze bi-baby-in-spé is al een stuk groter. Nu is het tijd om de hersenstructuur aan te leggen. Die structuur zal straks een hoop dingen bepalen: bijvoorbeeld intelligentie – voor een groot deel althans – en of iemand zich een man of een vrouw voelt. Maar nu is er in de baarmoeder iets aan de hand. Het androgenenniveau is niet helemaal normaal. Daardoor ontwikkelt het breintje zich net iets anders dan gewoonlijk. De suprachiasmatische nucleus (SCN) wordt wat groter dan bij de gemiddelde man, net als een deel van de hypothalamus (INAH-3). Deze twee gebiedjes hangen samen met seksuele geaardheid, en als onze baby na 40 weken geboren wordt is hij in aanleg al biseksueel.

Een meisje overspoelt door jongenshormonen
Voor meisjes geldt dezelfde theorie. Als hun hersenen in de tweede helft van de zwangerschap worden blootgesteld aan meer androgenen dan gebruikelijk, krijgen ze een wat ‘mannelijker’ brein en hebben ze meer kans om lesbisch of biseksueel te zijn. Het zijn ook de meisjes die het sterkste bewijs voor deze baarmoedertheorie leveren. In Nederland hebben ongeveer 1 op de bijna 12.000 baby’s een aangeboren afwijking met de naam congenital adrenal hyperplasia (CAH). Bij hen is iets mis met de bijnieren, waardoor deze een grote hoeveelheid androgenen produceren. Zoals we net hebben gezien, zorgen die androgenen er normaliter voor dat een jongetje wordt uigerust met de juiste geslachtsdelen en bijbehorende hersenstructuur.

Wanneer een meisje met CAH geboren wordt, is ze blootgesteld aan een grote hoeveelheid ‘jongenshormonen’. Dat zorgt er niet alleen voor dat ze vaak een bijzonder forse clitoris heeft bij de geboorte – die soms wordt aangezien voor een penis – maar ook dat een CAH-meisjesbaby in aanleg een ‘mannenbrein’ heeft. Meisjes met CAH ontdekken als ze in de puberteit komen vaak dat ze lesbisch of biseksueel zijn. En dat is een sterke aanwijzing dat het androgenenniveau in de baarmoeder een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van iemands seksuele voorkeur.

Volgens de ‘baarmoedertheorie’ ontstaat biseksualiteit dus net als homoseksualiteit nadat een ongeboren brein is blootgesteld aan een abnormale hoeveelheid mannelijk geslachtshormoon. Sommige wetenschappers zetten hier vraagtekens bij. Zoöloog Leyley Rogers wijst er in haar boek ‘Sexing the brain’ op dat de hersenen na de geboorte nog een enorme ontwikkeling doormaken. Ervaringen en gebeurtenissen in de kindertijd en puberteit hebben een grote fysieke invloed op het brein. In dat licht lijkt het moeilijk vol te houden dat je seksuele voorkeur geheel en al is vastgelegd voordat je ter wereld komt.

Gelegenheidsbiseksueel
Het is dus goed mogelijk dat de omstandigheden waarin iemand opgroeit toch een rol spelen in de ontwikkeling van homo-, hetero- of biseksualiteit. Zo’n reactie op ‘omstandigheden’ zie je bijvoorbeeld in vogelpopulaties. Neem bijvoorbeeld de scholeksters. Bij deze vogels is de competitie tussen de mannetjes zo groot dat ze zich soms letterlijk doodvechten, met als gevolg dat er niet genoeg mannetjes zijn om alle vrouwtjes van een partner te voorzien. De oplossing van de scholeksters is elegant: zo’n 2% van de vrouwtjes, zo ontdekten de Groningse onderzoekers Dik Heg en Rob van Treuren, is biseksueel. Twee vrouwtjes die een mannetje delen die hen beiden bevrucht, waarna ze met zijn drieën op de eieren passen, zijn daarin het meest succesvol. Om de band tussen de vrouwtjes goed te houden, bestijgen die ook elkaar.

De scholeksters zijn dus ‘gelegenheidsbi’. En dat is in het dierenrijk geenszins zeldzaam. De pinguïns Roy en Silo – beide mannetjes – zijn bijvoorbeeld een wereldberoemd stel dat jarenlang onafscheidelijk was in Central Park Zoo, New York. Pas na zes jaar verliet Silo zijn partner Roy voor een vrouwelijke pinguïn genaamd Scrappy. Hoewel wetenschappers toentertijd opperden dat homoseksualiteit een onnatuurlijke reactie was op de stress van het opgesloten zijn in een dierentuin, is dit erg onwaarschijnlijk omdat biseksueel gedrag bijzonder vaak voorkomt in de natuur. Naast de pinguïn en de scholekster zijn er zo’n 1500 diersoorten bekend waarbij homo- en biseksualiteit voorkomt.

Ons neefje, de hippie-aap, de bonobo
De bekendste van deze dieren is natuurlijk ons ‘evolutionaire neefje’: de bonobo. Deze aap is – samen met de chimpansee – het meest aan de mens verwant. Ze staan vooral bekend om hun enorme liefde voor seks. Bioloog Frans de Waal bestudeert dit gedrag al jaren en zijn conclusies zijn helder: bonobo’s gebruiken seks niet alleen om zich voort te planten, maar ook als sociaal smeermiddel en om conflicten op te lossen. Ze doen het dan ook met veel verschillende bonobo’s, en daarbij maken ze geen onderscheid tussen mannetjes en vrouwtjes.

Juist omdat de bonobo’s in de evolutieladder zo dicht bij ons staan, worden sommige conservatieve wetenschappers en opinieleiders ongemakkelijk van deze vrije seksuele moraal. In de zomer van 2007 gebruikte onder meer de zeer christelijke schrijver en publicist Dinesh D’Souza de woorden van bonobo-onderzoeker Gottfried Hohmann om Frans de Waal is diskrediet te brengen. Hohmann betwijfelt of de observaties over het seksuele leven van bonobo’s in gevangenschap die De Waal heeft gedaan, wel geldig zijn in het wild. De bonobo’s die Hohmann in de Democratische Republiek Congo observeerde, deden namelijk vooral nogal weinig. Toegegeven, de vrouwtjes wreven wel duidelijk met hun genitaliën tegen elkaar, waarbij ze kleine kreetjes slaakten, maar dat kon ook gewoon een soort begroeting zijn en geen seks.

D’Souza concludeert hieruit dat De Waal het allemaal heeft verzonnen, in de hoop een soort hippie-aap te creëren met een “verbluffende gelijkenis met de Nederlanders” want “meer geïnteresseerd in seks dan in werk of macht of wat dan ook”. Die kunnen we in onze zak steken, zullen we maar zeggen. Desgevraagd laat Frans de Waal weten dat er volop waarnemingen zijn van biseksualiteit onder bonobo’s in het wild, onder meer door zijn Japanse collega en veldwerker Suehisa Kuroda. De kleine aapjes zijn dus niet gelegenheidsbi, maar houden in aanleg gewoon allemaal van seks – het liefst veel en met beide seksen.

Ieder brein is bi
Maar wat zegt dit nu over biseksualiteit onder ons, homo sapiens? In ieder geval blijkt dat biseksualiteit in het dierenrijk helemaal niet zeldzaam is maar juist bijzonder normaal. Vogels worden bijvoorbeeld bi als de situatie daar om vraagt. Bonobo’s snoepen eigenlijk zonder uitzondering van twee walletjes. Het lijkt er op – zeker bij de bonobo’s – dat alle dieren als ze ter wereld komen ‘potentieel bi’ zijn. “Dieren doen niet aan een seksuele identiteit. Ze doen gewoon aan seks”, omschrijft de Engelse socioloog Eric Anderson het.

Dit conflicteert helemaal niet met de theorie van Swaab en co over hoe bi- en homoseksualiteit in de hersenen ontstaat. Het is namelijk niet zo dat er óf heel veel androgenen in de baarmoeder aanwezig zijn óf heel weinig: de biologie is niet zwart-wit. Dat zou ook raar zijn, want er zouden dan alleen maar supervrouwelijke vrouwenbreinen en supermannelijke mannenbreinen ter wereld komen, en onze wereld zou bevolkt worden door slechts macho’s en watjes (m/v). In plaats daarvan komen androgenen wat betreft hoeveelheid in alle gradaties daartussen voor in de baarmoeder. Veruit de meeste mensen zijn wat betreft mannelijkheid en vrouwelijkheid dan ook een beetje van beide.

Dat maakt het ook onwaarschijnlijk dat iemand óf exclusief homoseksueel óf exclusief heteroseksueel ter wereld komt. Bovendien spelen na de geboorte de omgeving, de opvoeding en iemands ervaringen een belangrijke rol. Statistieken tonen inderdaad aan dat seksuele geaardheid geen zwart-wit verhaal is en dat biseksualiteit – in daad en helemaal in gedachte – eerder regel dan uitzondering is: bij ieder van ons zit ons brein ergens op de glijdende schaal tussen hetero en homo. Of, kort gezegd: iedereen is bi

Dit artikel verscheen eerder op www.kennislink.nl

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.