dit is de website van Asha ten Broeke

/ ashatenbroeke@gmail.com / over asha ten broeke / zoeken

Even een filosofisch tussendoortje. Wat we ‘natuurlijk’ vinden, is cultureel bepaald, schrijft Rob Wijnberg vandaag in nrc.next. “…wat natuurlijk was, was moreel toelaatbaar en werd aangemoedigd; wat onnatuurlijk werd genoemd, was moreel verwerpelijk en werd ontmoedigd en verboden (…) Natuurlijk en onnatuurlijk waren, kortom, culturele begrippen waarmee men elkaar bepaald gedrag aanleerde.”

Een interessante gedachte die volgens mij veel zegt over het nature-nurturedebat. (Ik negeer even dat Wijnberg meent dat deze redenering omstreeks de negentiende eeuw is uitgestorven en dat hij het vooral toepast op de seksuele gewoontes van hedendaagse Japanners)

Het is uiteraard waar dat wat wij natuurlijk vinden, per definitie voorgeschreven wordt door onze cultuur. Alleen is er, als je dit idee toepast op man-vrouwverschillen, iets raars aan de hand. Er bestaat namelijk een enorme behoefte in de wetenschap en populaire psychologie om allerlei culturele fenomenen van het predikaat ‘natuurlijk’ te voorzien. Zo weten we allang dat mannen geen slechtere ouders/verzorgers zijn dan vrouwen – dat vrouwen zorgen en mannen minder is een cultuurverschijnsel – maar toch borrelt steeds weer de haast onbedwingbare neiging op om ‘de natuur’ erbij te halen als oorzaak voor dit verschil.

Het verschil met de negentiende eeuw is dat ‘natuurlijk’ nu zelden meer synoniem is aan ‘door God gemaakt’. Tegenwoodig heulen we immers met Darwin, dus bedoelen we nu ‘gedurende de evolutie ontstaan’. Maar verder zijn de gelijkenissen groot: ook nu geeft het predikaat ‘natuurlijk’ (of zijn tweelingbroer ‘biologisch’) een zekere morele rechtvaardiging aan het bestaan van sekseverschillen.

Ik kwam dat bijvoorbeeld tegen in het boek Sex and cognition van Doreen Kimura. Hoewel ze voor lang niet elk cognitieverschil (m/v) een biologische oorzaak kan vinden – en dat komt niet omdat ze het niet probeert, verzeker ik je – verwerpt ze gepassioneerd het idee dat opvoeding en onderwijs er iets mee te maken hebben. Alsof het een belediging is voor een man-vrouwverschil om uitgemaakt te worden voor ‘cultureel’. Waarom dat zo belangrijk is voor Kimura – en vele anderen – is me dankzij Wijnberg nu duidelijk: door een natuurlijke oorzaak voor sekseverschillen aan te voeren, proberen ze (bewust of onbewust) duidelijk te maken dat dit een goede zaak is. Want het hoort zo.

Rob Wijnberg. Hoe natuurlijk is seksualiteit eigenlijk? (nrc.next, woensdag 26 augustus 2009). Doreen Kimura. Sex and cognition (ISBN 0-262-61164-3)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als je in Gapun (Papoea Nieuw-Guinea) zou vertellen dat het een universeel principe is dat vrouwen empathisch en verzorgend zijn, en taal vooral gebruiken om de sociale banden aan de halen, zouden ze lachend van hun kruk rollen. De vrouwen daar voldoen in niets aan dit beeld: ze zijn vloeken met grote regelmaat urenlang en staan bekend als grofgebekt en ongevoelig. Mannen daarentegen, zijn sensitief en sociaal in hun gedrag en taalgebruik. Dit alles is volgens de inwoners van Gapun volstrekt natuurlijk.

mythmarsvenus

Met deze anekdote ontmaskert Deborah Cameron (hoogleraar aan het prestigieuze Oxford University) in één klap de mythe die ons zo bekend is: vrouwen zijn van de emoties en taal, en mannen van het ongevoelige ‘niet lullen maar doen’. In populaire psychologieboeken wordt dit verschil meestal toegedicht aan het leven in de oertijd: aldaar zorgden de vrouwen – al kletsend – in groepen voor de kinderen, terwijl zwijgzame mannen uit jagen gingen.

Dit is kul, toont Cameron overtuigend aan door alle mythes rondom taal te doorprikken: vrouwen praten niet meer dan mannen (eerder andersom), vrouwen hebben het niet vaker over gevoel en ze laten zich niet steeds van hun sociale of onzekere kant zien. Deze vooroordelen bestaan bovendien vooral bij de witte, westere middenklasse. Cameron ziet dit vooral als reactie op culturele verandering – door de vrouwenemancipatie is het leven van deze subgroep nogal opgeschud en dat gaat niet zonder slag of stoot. De evolutiepsychologie voorziet deze tegenreactie vervolgens van een biologisch sausje. Of, in de woorden van Cameron, “het neemt de sociale vooroordelen van vandaag en projecteert die op de prehistorie, daarmee hun status verhogend tot tijdloze waarheden over de mens.”

Deborah Cameron. The myth of Mars and Venus: do men and women really speak different languages? ISBN 978-0-19-921447-1

Meer lezen op Mars & Venus:

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Als je echt van je kind houdt, zeg je vaker nee. Met die boodschap waarschuwde Sire begin 2005 tegen overgewicht bij kinderen. En sinds dat moment hebben ouders – en hun al dan niet dikke nageslacht – geen moment rust meer gehad. In Zwolle meten wetenschappers en GGD 5000 kinderbuiken, om zo overgewicht vroegtijdig te signaleren en te voorkomen. De GGD in Groningen weegt 7000 pubers, om kinderen met ernstige gezondheidsrisico’s op te sporen. Allemaal onder het mom: heel veel kinderen zijn te dik, en ze worden nog steeds dikker ook. Maar is dat wel zo? En wat zijn de gevolgen van dat constant hameren op gewicht?

 

Dit schreef ik in februari 2008 op Kennislink, omdat ik niets geloofde van de zogenaamde trend dat er steeds meer dikke kinderen bijkomen in Nederland. Dat kwam door de CBS-cijfers. Die lieten namelijk zien dat in 2006 ongeveer 12% van de kinderen te zwaar was, en zo’n 3% obesitas had… net als in 1981. De stijging was ver te zoeken.

De negatieve gevolgen van al die anti-overgewichtcampagnes waren echter een stuk gemakkelijker te vinden. Kinderen met een paar kilootjes te veel voelden zich gestigmatiseerd, lopen daardoor later meer risico op anorexia en – misschien erger – sommige ouders waren zo bang dat hun kind te dik werd, dat ze hem of haar dieetproducten gingen geven. Daarmee zagen ze over het hoofd dat ze zo hun kinderen essentiele vetten en bouwstoffen onthielden. In het rijke buitengebied van Londen zagen artsen zelfs kleine kinderen met kwashiorkor langskomen (je weet wel, wat kinderen in Afrika van die bolle hongerbuikjes geeft).

In Nederland liep het in februari 2008 nog niet zo’n vaart. Maar dat is aan het veranderen. Bijna een jaar later meldden consultatieartsen dat ze te veel magere peuters zien, omdat papa en mama zo bang zijn voor overgewicht dat ze hun kinderen maar als voorzorg aan de low fat producten doen. De Volkskrant schrijft:

Te magere peuters zijn een bron van zorg voor artsen op consultatiebureaus. Ouders die bang zijn voor overgewicht, onthouden hun kinderen soms belangrijke voedingsstoffen, meldt Elise Buiting, voorzitter van de Artsenvereniging Jeugdgezondheidszorg.

Nu is het natuurlijk een fijne opsteker om als journalist een trend opgemerkt te hebben die pas een jaar later de kranten haalt, maar in dit geval had ik toch liever ongelijk gehad toen ik schreef dat gezondheidsvoorlichting niet altijd alleen maar positieve effecten heeft…

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Biseksualiteit komt onder dieren én mensen veel voor: 3-6% van de mensen heeft het sinds de puberteit gedaan en 18-25% fantaseert erover. Toch gaat het meeste hersenwetenschappelijke onderzoek niet over bi- maar over homo- en heteroseksualiteit. Van het gedrag van vogels en onze ‘neefjes’, de bonobo’s, leren we echter dat het ook bij de homo sapiens met de seksuele geaardheid niet zo zwart-wit gesteld is als we vaak denken. Sterker nog: het lijkt erop dat we allemaal, in meer of mindere mate, biseksueel zijn.

Pinguïns doen het. Geiten doen het. Bijna zes procent van de mannen en ruim drie procent van de vrouwen hebben het sinds de puberteit gedaan. En bonobo’s doen het bijna iedere dag: ze hebben seks met zowel mannen als vrouwen. Biseksualiteit is onder alle gewervelde dieren – inclusief de mens – de normaalste zaak van de wereld. Het komt dan ook veel vaker voor dan ‘pure’ homoseksualiteit. In het dierenrijk zijn het alleen de bokken die wel eens enkel op andere bokken vallen en geiten volkomen links laten liggen.

Zelfs onder mensen is exclusieve homoseksualiteit zeldzaam. Een groot Amerikaans onderzoek onder leiding van Edward O. Laumann liet zien dat slechts 0,6 procent van de mannen en 0,2 procent van de vrouwen sinds ze volwassen zijn alleen seks hebben gehad met partners van hetzelfde geslacht. Toch is biseksualiteit in de wetenschap lang niet zo’n populair onderwerp als homoseksualiteit. We weten van het homobrein en het homogen, maar een sluitende theorie die verklaart waarom zoveel mensen en dieren bi zijn is er niet. Onderzoekers zien de wereld van de seksuele geaardheid in zwart-wit.

Biseksualiteit bestond / bestaat niet
Dat heeft een historische reden. Aan het begin van de 20ste eeuw zagen de meeste mensen (ook wetenschappers) homoseksualiteit eigenlijk als een ziekte. En een ziekte heb je, of die heb je niet. Heb je dus één homoseksuele ervaring, dan ben je volgens die gedachtegang homo. Ook al was je daarvoor en daarna strikt heteroseksueel: biseksualiteit bestond niet.

Na de Tweede Wereldoorlog begon daar langzaam iets aan te veranderen. Zo kwam de wereldberoemde seksuoloog Alfred Kinsey met zijn Kinsey-schaal, die liep van helemaal hetero tot helemaal homo of lesbisch. Daartussenin zaten de biseksuelen. In 1985 pleitten onderzoekers Hansen en Evans ervoor het binaire denken over geaardheid te doorbreken met een nog ‘eerlijker’ schaal, waarop iedereen in een bepaalde mate homo- én heteroseksueel kon zijn.

Helaas is het in bijvoorbeeld het hersenonderzoek nog steeds gebruikelijk om alleen proefpersonen te gebruiken die exclusief homo- of heteroseksueel zijn. En dat laat interessante vragen onbeantwoord. Zoals: zitten biseksuelen echt in het midden van een ‘glijdende schaal’ tussen homo en hetero? Of is biseksualiteit gelegenheidsgedrag, iets dat alleen voorkomt in abnormale omstandigheden –een dierentuin of bij mensen, een gevangenis – waarin een heteroseksuele partner niet voorhanden is? En zou het kunnen dat we eigenlijk allemaal (een beetje) bi zijn?

De zoektocht begint in de baarmoeder
Als we aannemen dat biseksualiteit ontstaat op ongeveer dezelfde manier als homoseksualiteit, dan begint onze zoektocht naar het hoe en waarom ervan in de baarmoeder. Onze toekomstige biseksueel is nog maar een embryo van zo’n zes weken oud. Zojuist heeft een klein stukje van zijn Y-chromosoom – het is een jongetje – een kettingreactie in werking gezet die ervoor zorgt dat de baarmoeder overspoelt raakt met androgenen. Androgenen is een verzamelnaam voor de mannelijke geslachtshormonen, waarvan testosteron het bekendste lid is. De androgenen veranderen de geslachtsdelen van het embryo langzaam maar zeker in die van een jongetje: zaadleiders, testikels en penis worden aangelegd.

We spoelen wat vooruit. We zijn in de tweede helft van de zwangerschap en onze bi-baby-in-spé is al een stuk groter. Nu is het tijd om de hersenstructuur aan te leggen. Die structuur zal straks een hoop dingen bepalen: bijvoorbeeld intelligentie – voor een groot deel althans – en of iemand zich een man of een vrouw voelt. Maar nu is er in de baarmoeder iets aan de hand. Het androgenenniveau is niet helemaal normaal. Daardoor ontwikkelt het breintje zich net iets anders dan gewoonlijk. De suprachiasmatische nucleus (SCN) wordt wat groter dan bij de gemiddelde man, net als een deel van de hypothalamus (INAH-3). Deze twee gebiedjes hangen samen met seksuele geaardheid, en als onze baby na 40 weken geboren wordt is hij in aanleg al biseksueel.

Een meisje overspoelt door jongenshormonen
Voor meisjes geldt dezelfde theorie. Als hun hersenen in de tweede helft van de zwangerschap worden blootgesteld aan meer androgenen dan gebruikelijk, krijgen ze een wat ‘mannelijker’ brein en hebben ze meer kans om lesbisch of biseksueel te zijn. Het zijn ook de meisjes die het sterkste bewijs voor deze baarmoedertheorie leveren. In Nederland hebben ongeveer 1 op de bijna 12.000 baby’s een aangeboren afwijking met de naam congenital adrenal hyperplasia (CAH). Bij hen is iets mis met de bijnieren, waardoor deze een grote hoeveelheid androgenen produceren. Zoals we net hebben gezien, zorgen die androgenen er normaliter voor dat een jongetje wordt uigerust met de juiste geslachtsdelen en bijbehorende hersenstructuur.

Wanneer een meisje met CAH geboren wordt, is ze blootgesteld aan een grote hoeveelheid ‘jongenshormonen’. Dat zorgt er niet alleen voor dat ze vaak een bijzonder forse clitoris heeft bij de geboorte – die soms wordt aangezien voor een penis – maar ook dat een CAH-meisjesbaby in aanleg een ‘mannenbrein’ heeft. Meisjes met CAH ontdekken als ze in de puberteit komen vaak dat ze lesbisch of biseksueel zijn. En dat is een sterke aanwijzing dat het androgenenniveau in de baarmoeder een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van iemands seksuele voorkeur.

Volgens de ‘baarmoedertheorie’ ontstaat biseksualiteit dus net als homoseksualiteit nadat een ongeboren brein is blootgesteld aan een abnormale hoeveelheid mannelijk geslachtshormoon. Sommige wetenschappers zetten hier vraagtekens bij. Zoöloog Leyley Rogers wijst er in haar boek ‘Sexing the brain’ op dat de hersenen na de geboorte nog een enorme ontwikkeling doormaken. Ervaringen en gebeurtenissen in de kindertijd en puberteit hebben een grote fysieke invloed op het brein. In dat licht lijkt het moeilijk vol te houden dat je seksuele voorkeur geheel en al is vastgelegd voordat je ter wereld komt.

Gelegenheidsbiseksueel
Het is dus goed mogelijk dat de omstandigheden waarin iemand opgroeit toch een rol spelen in de ontwikkeling van homo-, hetero- of biseksualiteit. Zo’n reactie op ‘omstandigheden’ zie je bijvoorbeeld in vogelpopulaties. Neem bijvoorbeeld de scholeksters. Bij deze vogels is de competitie tussen de mannetjes zo groot dat ze zich soms letterlijk doodvechten, met als gevolg dat er niet genoeg mannetjes zijn om alle vrouwtjes van een partner te voorzien. De oplossing van de scholeksters is elegant: zo’n 2% van de vrouwtjes, zo ontdekten de Groningse onderzoekers Dik Heg en Rob van Treuren, is biseksueel. Twee vrouwtjes die een mannetje delen die hen beiden bevrucht, waarna ze met zijn drieën op de eieren passen, zijn daarin het meest succesvol. Om de band tussen de vrouwtjes goed te houden, bestijgen die ook elkaar.

De scholeksters zijn dus ‘gelegenheidsbi’. En dat is in het dierenrijk geenszins zeldzaam. De pinguïns Roy en Silo – beide mannetjes – zijn bijvoorbeeld een wereldberoemd stel dat jarenlang onafscheidelijk was in Central Park Zoo, New York. Pas na zes jaar verliet Silo zijn partner Roy voor een vrouwelijke pinguïn genaamd Scrappy. Hoewel wetenschappers toentertijd opperden dat homoseksualiteit een onnatuurlijke reactie was op de stress van het opgesloten zijn in een dierentuin, is dit erg onwaarschijnlijk omdat biseksueel gedrag bijzonder vaak voorkomt in de natuur. Naast de pinguïn en de scholekster zijn er zo’n 1500 diersoorten bekend waarbij homo- en biseksualiteit voorkomt.

Ons neefje, de hippie-aap, de bonobo
De bekendste van deze dieren is natuurlijk ons ‘evolutionaire neefje’: de bonobo. Deze aap is – samen met de chimpansee – het meest aan de mens verwant. Ze staan vooral bekend om hun enorme liefde voor seks. Bioloog Frans de Waal bestudeert dit gedrag al jaren en zijn conclusies zijn helder: bonobo’s gebruiken seks niet alleen om zich voort te planten, maar ook als sociaal smeermiddel en om conflicten op te lossen. Ze doen het dan ook met veel verschillende bonobo’s, en daarbij maken ze geen onderscheid tussen mannetjes en vrouwtjes.

Juist omdat de bonobo’s in de evolutieladder zo dicht bij ons staan, worden sommige conservatieve wetenschappers en opinieleiders ongemakkelijk van deze vrije seksuele moraal. In de zomer van 2007 gebruikte onder meer de zeer christelijke schrijver en publicist Dinesh D’Souza de woorden van bonobo-onderzoeker Gottfried Hohmann om Frans de Waal is diskrediet te brengen. Hohmann betwijfelt of de observaties over het seksuele leven van bonobo’s in gevangenschap die De Waal heeft gedaan, wel geldig zijn in het wild. De bonobo’s die Hohmann in de Democratische Republiek Congo observeerde, deden namelijk vooral nogal weinig. Toegegeven, de vrouwtjes wreven wel duidelijk met hun genitaliën tegen elkaar, waarbij ze kleine kreetjes slaakten, maar dat kon ook gewoon een soort begroeting zijn en geen seks.

D’Souza concludeert hieruit dat De Waal het allemaal heeft verzonnen, in de hoop een soort hippie-aap te creëren met een “verbluffende gelijkenis met de Nederlanders” want “meer geïnteresseerd in seks dan in werk of macht of wat dan ook”. Die kunnen we in onze zak steken, zullen we maar zeggen. Desgevraagd laat Frans de Waal weten dat er volop waarnemingen zijn van biseksualiteit onder bonobo’s in het wild, onder meer door zijn Japanse collega en veldwerker Suehisa Kuroda. De kleine aapjes zijn dus niet gelegenheidsbi, maar houden in aanleg gewoon allemaal van seks – het liefst veel en met beide seksen.

Ieder brein is bi
Maar wat zegt dit nu over biseksualiteit onder ons, homo sapiens? In ieder geval blijkt dat biseksualiteit in het dierenrijk helemaal niet zeldzaam is maar juist bijzonder normaal. Vogels worden bijvoorbeeld bi als de situatie daar om vraagt. Bonobo’s snoepen eigenlijk zonder uitzondering van twee walletjes. Het lijkt er op – zeker bij de bonobo’s – dat alle dieren als ze ter wereld komen ‘potentieel bi’ zijn. “Dieren doen niet aan een seksuele identiteit. Ze doen gewoon aan seks”, omschrijft de Engelse socioloog Eric Anderson het.

Dit conflicteert helemaal niet met de theorie van Swaab en co over hoe bi- en homoseksualiteit in de hersenen ontstaat. Het is namelijk niet zo dat er óf heel veel androgenen in de baarmoeder aanwezig zijn óf heel weinig: de biologie is niet zwart-wit. Dat zou ook raar zijn, want er zouden dan alleen maar supervrouwelijke vrouwenbreinen en supermannelijke mannenbreinen ter wereld komen, en onze wereld zou bevolkt worden door slechts macho’s en watjes (m/v). In plaats daarvan komen androgenen wat betreft hoeveelheid in alle gradaties daartussen voor in de baarmoeder. Veruit de meeste mensen zijn wat betreft mannelijkheid en vrouwelijkheid dan ook een beetje van beide.

Dat maakt het ook onwaarschijnlijk dat iemand óf exclusief homoseksueel óf exclusief heteroseksueel ter wereld komt. Bovendien spelen na de geboorte de omgeving, de opvoeding en iemands ervaringen een belangrijke rol. Statistieken tonen inderdaad aan dat seksuele geaardheid geen zwart-wit verhaal is en dat biseksualiteit – in daad en helemaal in gedachte – eerder regel dan uitzondering is: bij ieder van ons zit ons brein ergens op de glijdende schaal tussen hetero en homo. Of, kort gezegd: iedereen is bi

Dit artikel verscheen eerder op www.kennislink.nl

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

Een zware depressie komt in de hersenen bij mannen en vrouwen op een totaal andere manier tot uiting. Daar kwamen Nijmeegse wetenschappers per ongeluk achter toen ze de breinen van elf mensen die zelfmoord hadden gepleegd. Bij mannen was het stofje Ucn1 de grote boosdoener, terwijl vrouwen te hoge hoeveelheid BDNF in hun hersenen hadden.

Dit verschil is zo markant, dat onderzoeker Eric Roubos en zijn collega’s denken dat een depressie bij vrouwen een hele andere ziekte is dan bij mannen. In ieder geval zouden er voor beide seksen andere antidepressiva moeten worden ontwikkeld, vinden de wetenschappers.

Zowel de ontdekking als de conclusies die de onderzoekers daaraan verbinden passen in een veelbelovende trend naar meer ‘gendergeneeskunde’. Decennialang zijn medicijnen en procedures bijna alleen op mannen getest, voornamelijk omdat vrouwen zo’n ‘lastige’ hormooncyclus hebben. Vorig jaar nog kreeg de Maastrichtse onderzoeker Ineke Klinge subsidie voor een groot Europees onderzoek naar de sekse- en genderdimensie in de geneeskunde.

Bron: Man en vrouw anders depressief (Kennislinkartikel door Elles Lalieu), Depressie bij mannen anders dan bij vrouwen (Radboud Universiteit) en De sekse- en genderdimensie in onderzoek naar ziekte en gezondheid (Research Magazine, Universiteit Maastricht)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.

De Christenunie heeft succes gehad: zowel de Tweede Kamer als minister Klink vinden nu dat meer vrouwen langer borstvoeding moeten geven. Er is zelfs een quotum voor: 40% van de moeders moet hun baby van 6 maanden nog aan de moedermelk hebben. En daarvoor moeten vooral werkgevers in de weer, met kolfruimtes en meer tolerantie voor aftapbezigheden onder werktijd. En hiervoor komt de minister in actie.

Dat is niet alleen onnodig – in de Arbeidstijdenwet (voedingsrecht, art. 4:8) staat namelijk keurig dat een moeder tot 9 maanden na de geboorte van haar kind op haar werk recht heeft op een rustige ruimte om te kolven, en dat zij hiervoor haar werkzaamheden mag onderbreken – maar ook vreemd. Niet alleen staat helemaal niet onomstotelijk vast dat borstvoeding wel beter is dan melk uit de fles, ook spreekt het kabinet zichzelf tegen. Want langer zwangerschapsverlof en meer voeden op het werk – om langer moedermelk in de baby te krijgen – gaan niet samen met Plasterk’s voornemen meer vrouwen meer uur per week aan het werk te krijgen. Bovendien spotten ze met de vrije keuze van vrouwen om zich in meer of mindere mate in dienst te stellen van hun kind. Onafhankelijkheid is nu eenmaal niet hetzelfde met een kolfapparaat onder je arm.

Ik vermoed dat er iets anders aan de hand is. Dat vermoeden bekroop me ook al toen Rouvoet ervoor pleitte dat Nederlandse vrouwen meer kinderen moesten krijgen. De redenering is hetzelfde als bij de borstvoedingskwestie: vrouwen willen het zelf, maar worden door de samenleving niet voldoende in staat gesteld hun eigen wensen na te leven. Dus krijgen ze minder kinderen dan ze hadden gewild, die ze minder lang borstvoeding geven omdat ze aan het werk ‘moesten’.

In Rouvoet’s wereld willen vrouwen dus niets liever dan thuis hun grote kinderschare de borst geven. Althans, daar komt het op neer. Toegegeven, de boodschap zit goed verstopt in politiek correct gepraat over gelijke kansen voor mannen en vrouwen, maar als het puntje bij het paaltje – of de babymond bij de tepel – komt, ziet Rouvoet de Nederlandse vrouw het liefst thuis, als moeder van een groot gezin.

Onder mede-Christenen schaamt hij zich hier ook niet voor. Zo meldt de website katholiekgezin.nl een uitspraak waarin Rouvoet het gezin “een doel in zichzelf” vindt. Het “balanceren tussen verschillende deelprojecten” – zoals moederschap en carriere – maakt die projecten “minder duurzaam” en “Moederschap wordt te veel als een privé-hobby gezien.” Het staat hier wollig, maar eigenlijk zegt hij: moeders die werken zijn slechte moeders. De Christenunie ziet ze klaarblijkelijk liever veranderen in serene, zogende Madonna’s. Gelukkig voor Nederland denken de meeste vrouwen daar anders over.

Bron: Klink gaat borstvoeding promoten (De Volkskrant, 12 april 2008), Rouvoet wil meer baby’s (De Pers, 19 februari 2008) en Rouvoet: “Gezin is een doel in zichzelf” (Katholiekgezin.nl, 13 maart 2008)

© Asha ten Broeke. Alle rechten voorbehouden.